BOEK★★★½☆
De sterkte van ‘Onbehagen’ zit in de rake analyses, die ons ervan bewust maken hoe diep het neoliberale samenlevingsmodel in onze geesten is binnengedrongen
Kijk ’s ochtends naar je medependelaars, ’s avonds naar tv of voor het slapen gaan nog even in ’t eigen hert en je weet: het onbehagen heerst. Aan symptoombestrijding wordt volop gedaan, van lifecoaches tot yoga, maar het nieuwe boek van Paul Verhaeghe onderzoekt de oorzaken van al dat onbehagen. De gewezen hoogleraar psychologie ontpopte zich in ‘Identiteit’ en ‘Autoriteit’ al tot maatschappijcriticus, en ook in ‘Onbehagen’ werpt hij een klinische blik op de huidige samenleving. Zijn diagnose: die samenleving is ernstig ziek. We leven in een wereld waarin professioneel en financieel succes het hoogste ideaal is en competitiviteit belangrijker wordt geacht dan solidariteit. In verschillende opzichten zijn we vrijer dan vorige generaties, maar die vrijheid wordt in toenemende mate economisch ingevuld, volgens neoliberale normen, wat erop neerkomt dat het recht van de sterkste heerst – het recht van de rijkste. Met alle gevolgen van dien voor wie niet aan de heersende normen wil of kan beantwoorden.
Zulke kritiek op het neoliberale mens- en maatschappijbeeld is op zich niet nieuw, maar Verhaeghe voorziet de zijne van een originele onderbouw. Door inzichten uit diverse disciplines aan elkaar te koppelen, probeert hij recht te doen aan de complexe wisselwerking tussen individu en samenleving. Een riskante onderneming, maar het is dapper én noodzakelijk dat hij de zekerheid van het specialisme inruilt voor een breder perspectief. Bij al dat grensoverschrijdend geavonturier blijft Verhaeghe toch altijd een wetenschapper. Hij schrijft in een heldere, welhaast pedagogische stijl, waarin zelfs verontwaardiging koel ironisch onder woorden wordt gebracht: ‘De belangrijkste groei van de op hol geslagen vrijemarkteconomie ligt bij het aantal mensen dat uitvalt.’ En zoals het een wetenschapsman betaamt, onderbouwt hij zijn kritiek met cijfers en objectieve argumenten. Die afstandelijkheid draagt bij aan de overtuigingskracht van het boek, maar toch zou je wensen dat Verhaeghe zich politiek-ideologisch wat minder op de vlakte houdt. Bijvoorbeeld waar hij de toegenomen economische ongelijkheid aanklaagt als één van de oorzaken van het hedendaagse onbehagen: de auteur hekelt het antwoord van de huidige machthebbers op dat onrecht (‘Er is geen alternatief’), maar draagt zelf geen remedies aan om het te bestrijden. De idee van een sociale revolte noemt Verhaeghe ‘huiveringwekkend’, terwijl het verleden bewezen heeft dat er weinig andere manieren zijn om economische elites iets van hun voorrechten en vermogens te laten delen. Het klopt, zoals hij schrijft, dat het resultaat van zo’n revolte onzeker is, maar de onvoorspelbaarheid ervan maakt ze niet minder gerechtvaardigd. De vraag blijft hoe je iets fundamenteel kunt veranderen aan het onbehagen als de voornaamste veroorzakers ervan zich behaaglijk in hun geprivilegieerde posities kunnen blijven nestelen.
Het slot van ‘Onbehagen’ kan daarom niet anders dan nogal defaitistisch zijn. De ‘uitleiding’ bevat mooie bladzijden over hoe een goede samenleving eruit zou kunnen zien en Verhaeghe stipt ook een paar mogelijkheden aan om daarnaar te streven, maar veel hoopvolle perspectieven biedt hij niet. De sterkte van het boek zit in de rake analyses, die ons ervan bewust maken hoe diep het neoliberale samenlevingsmodel in onze geesten is binnengedrongen en hoezeer het onze sociale en ecologische toekomst bedreigt. Om ons te laten zien hoe we nog aan zo’n donkere toekomst kunnen ontsnappen, zullen auteurs met een groter maatschappelijk en politiek verbeeldingsvermogen nodig zijn.
MEER BOEKEN VAN DE WEEK:
Niets kan ‘De stad in je hoofd’ redden van het bombardement aan slechte zinnen (★☆☆☆☆)