InterviewIrwan Droog
Deze Nederlander woonde een winter lang op een eenzaam eiland boven de poolcirkel: ‘Een mythische en soms droevige ervaring’
Met vriendin en hond woonde Irwan Droog (37) een winter lang op het eenzame Selvær, een eiland boven de poolcirkel. ‘In het begin was het vooral avontuurlijk en knus.’
Winterbanden: check. Sneeuwkettingen: check. Slaapzak, mocht de auto ermee ophouden: check. Jerrycan benzine: check check check. Op naar Oslo, Noorwegen, met die volgepakte auto, over kronkelweggetjes naar het veer dat in 3,5 uur naar Selvær vaart, een eilandje boven de poolcirkel. De afstand van de haven naar het verste punt op het eiland is anderhalve kilometer en er wonen nog geen vijftig mensen – onder wie dus Irwan Droog en zijn vriendin Kim.
Het idee naar het buitenland te verhuizen ontstond in het eerste halfjaar van de pandemie. Irwan zag net als het gros van zijn landgenoten niet veel meer dan zijn woonkamer. Hij werkt als vertaler en freelance redacteur in het boekenvak, Kim en hij waren net samen, ze woonden in zijn appartement in Amsterdam. Op Facebook stuitte Kim op een oproep. Of beter: een noodkreet, afkomstig van een organisatie die bemiddelt tussen Noorse gemeenten en Nederlanders. De vraag: wie wil op Selvær komen wonen in een groot vrijstaand huis op het verste puntje van het eiland? Met als doel het eiland nieuw leven in te blazen. Het huis was 250 jaar oud, opgeknapt door een groep idealisten en nu in bezit van een Noors echtpaar dat ergens anders woont. Nessestua heet het: Huis aan het einde.
Rust, ruimte, stilte, een onstuimige zee, bijzondere vogels, sneeuw, wind en sneeuwstormen. In de zomer is het 24 uur per dag licht, de winters zijn er streng en donker: de zon laat zich dan drie uur per dag zien – zwakjes. De enige weg op het eiland kan veranderen in een glijbaan. ‘Het is er mythisch,’ zegt Irwan. ‘En tegelijk heeft het iets droevigs. Ze vragen niet voor niets mensen om er te komen wonen. Er wonen geen kinderen, de school is al jaren dicht. Het eiland vergrijst. Mensen overlijden, hun huizen komen leeg te staan. De gemeenschap die daar al negenduizend jaar leeft en afhankelijk is van visserij en elkaar, heeft het moeilijk.’
Geadopteerde zwerfhond
Irwan en Kim streken er afgelopen winter neer. Voor de geadopteerde zwerfhond Zorro, niet gezegend met een dikke vacht, namen ze dekenjasjes mee. Irwan: ‘Zonder Zorro en Kim was het misschien eenzaam geweest, nu voelde het vooral avontuurlijk en knus.’
Het leek alsof er op Salvær meer tijd was. ‘Alsof er daar bij die poolcirkel meer uren in een dag zaten. Het leefritme is anders. In Amsterdam werd ik wakker, liet ik de hond uit en de rest van de dag rende ik achter de feiten aan – mails, appjes, telefoontjes. Op het eiland werkte ik ook, maar ik kreeg minder stress van al die mails. Oog in oog met de zee om me heen, uitzicht op de Noorse kust, overal bergtoppen in de verte, de zeewind: de rust die daar heerste nam me over.’
Irwan was er gelukkig, zegt hij, absoluut. Hij is eigenlijk niet zo’n reiziger, had niets met het idee dat je ‘jezelf kunt vinden’ op een andere plek. Met zijn neus in de boeken kon hij net zo veel leren over zichzelf, vond hij. ‘Toch heeft deze compleet andere omgeving me goed gedaan.’ Hij stond meer stil bij kleine dingen. Neem de boodschappen. Eten haalden ze bij het enige supermarktje op het eiland, zo groot als een ruime woonkamer. Als de boot vanwege slecht weer niet voer, moesten ze het doen met de lang houdbare producten in de winkel. Een paar dagen per week was-ie open, twee uurtjes op één dag. ‘Maandag 11 uur moesten we er staan. Net als de rest van het dorp.’ Veganist Irwan kon er vegan pizza’s en havermelk bestellen. Dat lag dan een week later in de schappen.
Een sociaal gebeuren, dat was het, mensen vroegen elkaar hoe dat ene boottripje was, of ze nog familie hadden gebeld, ‘Komen jullie vanavond een potje kaarten?’
Eidereenden
Irwan en Kim raakten bevriend met Knut, een visser die al zijn hele leven op het eiland woont, en Eivind, die elk jaar voor de eidereenden zorgt: een beschermde inheemse vogelsoort. ‘Mensen wandelen hier zomaar bij elkaar naar binnen. Deuren gaan nooit op slot.’
Ook de deur van Nessestua stond altijd open. Het huis heeft zes kamers en vloerverwarming – ‘godzijdank.’ In de winter uitzicht op niets dan velden, zee, donkerte, soms het Noorderlicht. ‘Lange banen recht boven ons in de heldere zwarte lucht die naar de horizon kronkelden. Ook de bewoners die er al veertig, vijftig jaar wonen, komen daar hun huis nog voor uit.’ Waarmee hij maar zeggen wil: natuurschoon went nooit.
Wat ook niet wende: de heimwee. Na een halfjaar keerde Irwan terug naar Amsterdam. Hij miste zijn vrienden, familie, zijn spullen – ‘hoe je het ook wendt of keert, we waren er toch te gast, het was niet ons eigen huis.’ En er waren praktische overwegingen: Zorro wil graag rondrennen, maar dat mocht niet in het broedseizoen vanwege de zeldzame vogels.
Wat de liefde betreft: de relatie met Kim is ook ten einde, geen wrok of ruzie, ze wilden ieder hun eigen leven weer oppakken. Dat heeft niets te maken met het eilandleven: ‘We zijn echt trots op ons avontuur.’ En op ‘Huis aan het einde’, het boek dat Irwan schreef. In het midden zit een fotokatern. ‘Sommige dingen moet je lezen, andere dingen moet je zíén.’
Irwan Droog, ‘Huis aan het einde’, De Bezige Bij
(AD)