BOEK★★★★½
Donald Niedekker schreef een uitdagende roman, zo’n boek waarvan een recensent gaat kirren van plezier
Vorig jaar ontving Donald Niedekker de Luc Bucquoye-prijs voor eigenzinnige literatuur van de Vrije Universiteit Brussel. Met zijn nieuwe roman bewijst hij dat die lofbetuiging voor zijn unieke blik meer dan verdiend is. Vaak schrijft Niedekker over poëzie die zich verbergt op onverwachte plaatsen, en dat is nu niet anders: een dichter is eind 16de eeuw meegereisd op expeditie naar de Noord-Oostpassage – een vaarroute naar China via het noorden van Rusland. Maar naast poëtische inspiratie vond hij in de permafrost van Nova Zembla ook zijn eigen graf. Met de komst van de ‘Grote Dooi’ kan hij eindelijk weer spreken. Dat mondt uit in een parlando dichtersdagboek dat de grenzen van de menselijke kennis aftast: wat kunnen we zeker weten? Kan de wetenschap alles doorgronden of beheersen? De vertellende toon zorgt voor grammaticale buitelingen die je geregeld eens een stukje opnieuw doen lezen, maar het voelt tegelijk alsof de geest van de bevroren dichter in het boek gevangen zit en pagina per pagina verder ontdooit. Dit is een uitdagende roman met in elke zin wel een onverwachte plooi of rimpel en overal die flonkering, die knipoog van een geweldige schrijver – een boek waarvan een recensent gaat kirren van plezier.