Boek★★★★☆
Het onvermogen om lief te hebben heeft in weinig boeken zo’n pregnante literaire uitdrukking gevonden als in ‘Knapen en moordenaars’ van Herman Ungar
Het onvermogen om lief te hebben heeft in weinig boeken zo’n pregnante literaire uitdrukking gevonden als in ‘Knapen en moordenaars’, het prozadebuut van Hermann Ungar (1893-1929). De twee verhalen die in 1921 onder deze titel zijn uitgegeven en nu voor het eerst in het Nederlands zijn vertaald, hebben beide als hoofdpersonage een ongelukkige ziel die zonder ouderlijke of andere liefde is opgegroeid. Om hun eenzaamheid enigszins draaglijk te houden, lijkt hun geen andere mogelijkheid gegeven te zijn dan hun medemensen te vernederen en de duvel aan te doen. ‘Ik had geen vriend en geen vrouw. In plaats daarvan had ik geld en vijanden,’ zo vat de ik-verteller uit het eerste verhaal zijn situatie treffend samen.
In een koel registrerende stijl laat Ungar zien hoe een gebrek aan liefde de mens verminkt en hoe benauwd een leven is als je je enkel nog kunt verlustigen in het armzalige genot van macht. Toch is ‘Knapen en moordenaars’, in al zijn troosteloosheid, geen cynisch boek. Door de afstandelijke, schijnbaar onaangedane beschrijving van de wandaden van zijn personages heen maakt Ungar immers de pijn voelbaar die in hen verzonken ligt, hun kwellende onvermogen om te ontsnappen aan de zielloze dynamiek van machtswil en vernedering.