boek★★★★☆
‘In het labyrint’ van Franz Kafka is bedreiging alom aanwezig
Van een schrijver als Franz Kafka (1883-1924), die zijn korte leven lang geen overbodig woord geschreven heeft, kunnen nooit te veel geschriften worden vertaald. Het valt daarom alleen maar toe te juichen dat uitgeverij Koppernik met ‘In het labyrint’ een selectie uit Kafka’s ‘nagelaten verhalen’ laat verschijnen – al had deze uitgave een minder slordig nawoord verdiend. De term ‘verhalen’ moet met een korrel zout genomen worden, want vaak gaat het om aanzetten, fragmenten of korte bespiegelingen. Maar dat doet er weinig toe: ook in onvoltooide teksten, ja zelfs in stukjes van een paar zinnen is Kafka’s wereld helemaal aanwezig.
De teksten in deze bundel mogen dan niet de grote literaire waarde hebben van meesterwerken als ‘De gedaanteverandering’ of ‘Het hol’, hun impact is er niet minder om. Ook hier raak je als lezer bevangen door de angst, de beklemming en de verwarring waaraan de personages vergeefs proberen te ontsnappen. Bedreiging is alom aanwezig, bescherming illusoir. Neem een verhaal als ‘De regen’, waarin een schilderij van Magritte tot leven gekomen lijkt: de onophoudelijk stromende regen valt niet buitenshuis, maar binnen. Zelfs een hoed of paraplu biedt het wanhopige personage geen dekking, omdat het meteen ook daaronder verder regent. Wie zulke verhalen niet als reëel ervaart, valt niet zozeer een tekort aan verbeelding aan te wrijven, maar een gebrek aan inzicht in de eigen kwetsbaarheid. Kafka laat zien hoe je als mens te allen tijde aan dreiging blootgesteld bent, en hoe weinig controle je hebt over je bestaan. Zelfs een stukje dat een rustpunt lijkt te bieden en de vorm schijnt aan te nemen van een meditatietekst, eindigt er niet mee dat de wereld zich in harmonieuze kalmte openbaart, nee, ‘verrukt zal ze voor je liggen kronkelen’. Wie op zoek is naar ‘innerlijk evenwicht’, empowerment, of hoe zulke Instagram-formules van geruststelling of versterking van het ego ook mogen heten, is bij Kafka aan het verkeerde adres.
Als je deze verhalen goed leest en de Unheimlichkeit ervan niet met haastige interpretaties wegredeneert, zal je gevoel van soevereiniteit en oriëntatie onvermijdelijk vele knauwen worden toegebracht. Je moet, om het te zeggen met één van die accurate formuleringen waar ook deze bundel bol van staat, in dit leven telkens ‘met je voeten eerst de grond bij elkaar schrapen waarop je gaat lopen’. Als lezer krijg je nooit vaste grond onder je voeten. Elk raadsel kan bij Kafka alleen met een nieuw raadsel beantwoord worden. Zo is er het verhaal van de olympische zwemkampioen die de hem fêterende menigte vergeefs diets probeert te maken dat hij niet kan zwemmen. In ‘De kunst van het zwemmen’ even verderop in de bundel wordt een ‘verklaring’ aangereikt die de tegenstrijdigheid alleen maar versterkt: het helpt de zwemmer niet dat hij kan zwemmen, omdat hij zijn ‘vroegere niet-kunnen-zwemmen’ nooit vergeten is.
Kafka blaast de psychologie en de logica op om glimpen te laten zien van een werkelijkheid die niet manifest aanwezig is, maar ons door een compacte duisternis heen alsnog bij de lurven neemt. Op ongeëvenaarde wijze doet hij datgene wat volgens de onlangs overleden Spaanse schrijver Javier Marías literaire werken kunnen doen: ‘Literatuur is als een lucifer die je ’s nachts in het open veld of in een bos aansteekt. Literatuur laat je alleen zien door hoeveel duisternis je omringd bent.’ Niet alleen Kafka’s grote romans en zijn bekende verhalen, ook de beste teksten in ‘In het labyrint’ zijn zulke lucifers.