null Beeld Herman Selleslags
Beeld Herman Selleslags

vrienden en familie herdenken herman de coninck

‘In wezen was hij het allerwalgelijkste dat er bestaat: een goed mens’

‘Histories’ toont een documentaire over Herman de Coninck, acht jaar na zijn dood. Ik heb ze al eens mogen bekijken en zal nog eens kijken, ‘t is vakwerk van regisseur Guido de Bruyn, die eerder al Boon en Claus fraai portretteerde. De archiefkasten zijn leeggehaald, de weduwen, de kinderen, de vrienden, de kenners van het oeuvre zijn opgezocht alles en iedereen komt aan bod. Echt niks aan toe te voegen? Toch wel, dacht ik, maar dan in Humo. Van de vele interviews kon ‘Histories’ in een uurtje televisie maar een fractie verwerken, en ik heb gevraagd of ik eens door de ongebruikte tapes mocht lopen. Dat mocht, voor één keer, omdat ik een stevig argument had: ik was de interviewer. Hier is zo’n stukje ongebruikte Kristien Hemmerechts: ‘Iedereen had zijn of haar Herman. Dat zijn niet altijd dezelfde Hermannen.’ Vandaar: een minibiografie met vele stemmen.

Mark Schaevers

Dossier 25 jaar zonder Herman de Coninck: lees hier de beste artikels van, met en over hem

‘Hij was de dokter van mijn poppen,’ zegt Magda de Coninck, in haar Hollands-kleine huis in Soest over haar veertien maanden oudere broer Herman. ‘Of soms ook de directeur op school, die van elk van mijn poppen precies wist te zeggen welk talent ze had. We hebben veel met elkaar opgetrokken. Het Vrijbroekpark was vlakbij, de vaart liep bij ons voor de deur, je kon er zo inspringen. Herman had ook zijn eigen voorkeurspelletjes. Coureurtje spelen op de fiets van vader in de gang, met zijn eigen commentaar erbij - hij deed alsof hij won. Hij interviewde ook de hele tijd de winnaars van de Tour de France.’ Ze is niet toevallig in de jaren zeventig in Nederland beland. Bij de De Conincks in Mechelen had ze het moeilijk met het strenge klimaat.

MAGDA DE CONINCK «Die strengheid kwam van moeder, vader was gezellig. Er was altijd controle. Mijn moeder was erg nerveus, heel erg geprogrammeerd door normen en waarden die buiten haar lagen. Ze was op pensionaat geweest en vond het wel goed wat ze daar geleerd had. Herman was op de lagere school in het Marialegioen, hij was daar heel volgzaam in. Hij wist ook precies wat en wanneer je moest gaan biechten. Van, onze ouders wisten we niet veel, er was totaal geen contact met hen. Ik was twintig, Herman eenentwintig toen vader stierf. Herman heeft nadien nog veel over hem gepiekerd, heeft ook over hem geschreven. Hij is met wat geheimen het graf in gegaan.»

Vader De Coninck heeft in de gevangenis gezeten voor pedofiele feiten.

MAGDA DE CONINCK «Het schijnt, ja. Ons werd gezegd dat hij in het ziekenhuis was... Ook op wat Herman er later over geschreven heeft, hebben we van moeder nooit enige reactie gekregen. Dat bleef totaal onbespreekbaar. Wij hebben nooit geweten wat er precies gebeurd is.»

Ze heeft een hartinfarct achter de rug, een familiekwaal: hun moeder was er eentje uit een rij van zeven kinderen, alle zeven zijn ze gestorven aan een hartinfarct. Tot aan zijn dood hebben broer en zus geregeld contact gehouden (‘Een spraakwaterval was hij niet, maar hij hield ook niet veel dingen achter’). In de jonge Herman had ze geen poëet ontwaard, maar vandaag waardeert ze zeer zijn gedichten.

MAGDA DE CONINCK «Herman was echt niet het soort jongetje van wie je dacht: daar komt wel een dichter van. Zijn vader had hem wel vroeg leren lezen, op zijn vijfde. Hij was heel goed met z’n vader, ik minder. Dat hij zo jong al boeken kon lezen, daar heeft hij veel aandacht mee gekregen. We lazen allebei veel, ongeveer alles wat in de boekhandel van onze ouders stond. Maria Rosseels, Ernest Claes, Felix Timmermans, als die al in huis kwam, want ze verkochten alleen boeken goedgekeurd door de Boekengids.

»De eerste publicaties van Herman werden met gemengde gevoelens ontvangen. Moeder verzamelde de kritieken wel, plakte ze in een boek. Ze was trots als er iets verscheen, maar de inhoud kon ze niet verwerken. Over de liefde kon je met haar niet praten, dus over die gedichten al helemaal niet.»

De lamme en de blinde

‘Ik heb Herman leren kennen in een kunstenaarskroeg in Mechelen, Hertenaas heette die’, zegt journalist Piet Piryns in zijn art nouveau-huis in Berchem, Zurenborg, de wijk waar hij midden de jaren zeventig samen met Herman beland is.

PIET PIRYNS «lk was negentien, ik had een cabaretgroepje, maakte radioprogramma’s, had het humorfestival in Heist gewonnen - toen kon je daar beroemd mee worden. Hij zocht me op, het klikte, we praatten over Leonard Cohen en Georges Brassens.

»Herman was vier jaar ouder, in Leuven zaten we in een heel andere kring. Hij was van de studentenparochie, iets waar wij linkse jongens van de studentenvakbeweging ons ver van hielden. Herman zat meer in de sfeer van de studenten die uit het raam hingen om aan de hand van hun eigen puntensysteem de tieten van de passerende meisjesstudenten te quoteren.

»Herman was een beginnende dichter in die dagen. Hij was vooral bezig met cursiefjes, in de sfeer van Louis Verbeeck en Jos Ghysen. Met zijn poëzie durfde hij nog niet goed naar buiten komen, hij had het er moeilijk mee dat er een beetje om gelachen werd. Toen in 1969 die doorbraak kwam met ‘De lenige liefde’ was Herman de koning te rijk. Hij gaf toen les op Sint-Lukas in Brussel, maar ik probeerde hem te overtuigen om voor Humo te gaan schrijven.»

Wie Humo zegt, zei vanaf 1969 Guy Mortier, in dat jaar was hij hoofdredacteur geworden.

GUY MORTIER «Ter voorbereiding van het sollicitatiegesprek had Herman een cursiefje geschreven. Eén zin daaruit volstond voor mij al: laten we het maar proberen, dacht ik. Herman bleek geweldig breed van interesse. Dat hij een schrijver kon interviewen, wist je, maar je kon hem even goed op sport loslaten, politiek was hij zeer snel mee.»

PIRYNS «We werkten algauw als duo. Herman had absoluut geen verstand van politiek en ik had in die tijd nauwelijks verstand van literatuur, maar samen kwamen de lamme en de blinde een eind. Herman was tamelijk timide en kon heel goed luisteren, terwijl ik een grote bek had: er was een soort rolverdeling, zoals bij de ondervraging door twee agenten, ik de kwaaie agent, Herman de sussende. Hij schreef prachtige, melancholische inleidingen.»

MORTIER «Essentieel voor de Humo-toon was ook de humor. Die kwam minder van Herman. Hij was geestig in zijn formuleringen, maar geen grapjas. Herman was wel een moppentrommel. Dat ging altijd maar door, de slechtste moppen eerst, maar hij kon daar zo geweldig zelf om lachen, en dat was heel, heel gezellig.»

PIRYNS «Nieuws als dusdanig interesseerde hem geen bal, in die zin was hij geen echte journalist. Hij was veeleer, zoals Frans VerIeyen - niet toevallig komen ze uit hetzelfde Sint-Romboutscollege in Mechelen - een onderwijzer. Er was altijd iets van volksverheffing bij. Ook het rebelse van Humo was er een beetje ondanks Herman: hij was niet met protest bezig, hij zat met zijn neus in de boeken, Vestdijk - daar heeft hij zijn licentiaatsthesis over gemaakt - Richard Minne, of Jan van Nijlen.

»In zijn hang naar woordspelingen - het soort studentikoze humor waarin tweepeekaatje op behaatje rijmt - is hij niet door Humo beïnvloed, denk ik, die had hij al eerder, en hij heeft er nog lang na zijn Humo-periode last van gehad. Als dichter is hij van meet af aan beïnvloed door Rutger Kopland, Vasalis, Judith Herzberg.

»De prilste interviews die hij voor Humo maakte, waren met Bobby Charlton, in zijn krakkemikkige Engels, en met Jan Mulder. Dat waren zijn echte helden, misschien meer dan Kopland. Wij waren allebei Rik Van Looy-supporters. Herman was een absolute sportfanaat. Hij kende evenveel wereldrecords atletiek uit het hoofd als Ivan Sonck, echt onwaarschijnlijk. Herman ging ook joggen, mét chronometer, en kon bijzonder trots zijn als hij zijn persoonlijk record weer eens verbeterd had. Het latere beeld van de Herman die flirtte met de dood klopt niet, hij was erg veel met zijn lichaam bezig.»

MORTIER «We speelden voetbal, dat was ook goed voor de samenhang van de redactie. Als we begonnen had Herman gewoonlijk nog een sigaret in de mond. Na de pauze kwam hij een keer met een asbak uit de kantine het veld opgelopen: een heel merkwaardig beeld was dat.»

Kroeg van groot verdriet’

MAGDA DE CONINCK «An Somers, zijn eerste vrouw, kende ik van op school, nog voor hij haar kende. Ik heb hem erop geattendeerd dat ze wel eens interessant kon zijn. Ze was heel spontaan, soms ook wat brutaal, géén braaf meisje. In de Hertenaas in Mechelen hebben ze elkaar ontmoet. ‘Ik zou wel eens in jouw zieltje willen peuteren,’ zei hij haar, ik weet niet of dat een klassieker van hem was.»

PIRYNS «An was een sportief meisje, ze was voortdurend bergen aan het beklimmen. Het was een beetje een vreemde keuze, ze stond toch buiten de wereld van Herman, die al geheel verliteratuurd was. Die relatie is hem overkomen. Het was ook een moetertje, hé, shame and scandal in the family

MAGDA DE CONINCK «Het vaderschap was voor Herman uit de lucht komen vallen. Maar hij probeerde het goed te doen, heel teder, op zijn manier. Maar dan was er dat ongeval - een bruusk einde van de onbezorgde jaren.»

De onbezorgde jaren eindigden op 25 september 1972.

PIRYNS «In de ochtend knalde ik tegen een tram aan. Ik zweefde een dag of twee tussen leven en dood. Toen ik uit een soort coma ontwaakte, stond mijn moeder naast mijn bed, en ik vroeg: ‘Waar is Herman?’ Waarop geen antwoord kwam. Want Herman had op hetzelfde moment als ik, althans maar met een paar uur verschil, op weg van Mechelen naar Leuven een ongeluk gehad - zijn vrouw An was omgekomen. Een hele rare coïncidentie, waardoor altijd een bloedbroederschap tussen ons heeft standgehouden.»

MAGDA DE CONINCK «Alléén vader worden, daar had hij al helemaal niet zitten op te wachten. Plots had hij de hele verantwoordelijkheid over Tomas, die daar in de lappenmand lag - het jongetje had zo ongeveer alles gebroken wat je kan breken. Héél moeilijk!»

PIRYNS «De dood van An is een enorme schok geweest voor Herman. De melancholie die hij in aanleg toch aL had, is er erg door versterkt. In die periode woonde hij ongeveer in het Leuvense café De Appel. Dat was daar ‘de kroeg van groot verdriet’, om Marnix Gijsen te parafraseren. Dirk de Witte, de schrijver die ook dat café frequenteerde, pleegde zelfmoord. Er werd wat afgesnotterd. En dan gaan mensen zich natuurlijk over je ontfermen. Het was onwaarschijnlijk hoe Herman, gezeten op een barkruk, een appèl kon doen op de moedergevoelens van de aanwezige vrouwen.»

‘Voorjaar 1973 leerde ik Herman kennen,’ vertelt Lieve Coppens, in een fraai dameshuis in Berchem, ‘ik was 22, hij bijna zeven jaar ouder.’ Ze studeerde pedagogie in Leuven. ‘De Appel was mijn stamcafé.’

LIEVE COPPENS «Als Herman wat pinten op had, was hij vlotter en maakte hij grote gebaren. Op zo’n moment is hij eens naast mij komen zitten. ‘Zo mooi, zo blond en, zo alleen’: dat was zijn entree een smartlap van Jimmy Frey in die tijd!

»De Herman die ik leerde kennen was niet in goeie doen, hij was de pedalen kwijt. Zijn moeder speelde een grote rol in zijn huishouden. Tomas was drie, hij was net vier toen we zijn getrouwd. Dat jongetje, daar zat hij echt wel mee. Hij wist niet goed hoe hij die klus moest klaren. Hij heeft dat met een ongelooflijke haast aan mij overgelaten, en ik was zo naïef om daardoor geflatteerd te zijn. ‘Goh, wat een vertrouwen heeft die man in mij,’ dacht ik... Daarmee was de toon meteen gezet: alle praktische dingen liet hij met plezier aan mij over, dan had hij de handen vrij om te schrijven.

»Het onderwerp Tomas beheerste wel vijfentachtig procent van onze gesprekken, en dat is altijd zo gebleven. Herman had het moeilijk met Tomas, die een heel dominant kind was, chaotisch, agressief. Hij heeft die jongen heel graag gezien, maar hun temperamenten botsten. In ‘78 is Laura geboren, een heel ander kind dan Tomas - zij was zacht en rustig. De relatie met Tomas is altijd conflictueus gebleven. Toen Herman stierf ging het niet goed met Tomas. Dat die jongen zich nadien zo ongelooflijk herpakt heeft, gaan studeren is, heeft Herman niet meer kunnen meemaken, en dat vind ik ongelooflijk jammer.»

Broertjes

‘Plots stond hij naast mij te pissen,’ zegt schrijver Benno Barnard, in een blokhut met uitzicht op de Maas in Bas- Oha, waar hij met Herman geregeld is komen schrijven. Hij heeft het over hun eerste ontmoeting in het cultureel centrum in Aarschot in 1982.

BENNO BARNARD «Bevriend zijn we geraakt op Poetry International in Rotterdam in ‘83. Het was het soort vriendschap dat binnen een seconde ontstaat, een soort verliefdheid. Broertjes, dat gevoel, met een heel lichamelijke component. Herman was toen zwanger van het Nieuw Wereld Tijdschrift, en het klikte zó tussen ons dat ik daar bij betrokken raakte.»

MORTIER «Herman wou meer tijd om met literatuur bezig te zijn. Toen hij met het NWT die kans kreeg, wist ik dat het voor hem hier op Humo voorbij was, daarover discussiëren had geen zin. Ik was dankbaar, het had toch dertien jaar geduurd.»

PIRYNS «Herman was rond bij Humo: een vierde keer Rik Coppens interviewen, daar had hij geen zin meer in. Hij dacht dat het moge-ijk was een Vlaamse Vanity Fair te maken, een beetje een glossy literair blad waarin twee dingen voorop stonden: betrokkenheid met de buitenwereld en toegankelijkheid. Dat was op de duur een mission impossible.

»Hij stak heel veel tijd in het bedelen. De brieven die hij aan Hugo Claus geschreven heeft, zijn gênant van onderdanigheid. Ook in het buitenland moest hij als een schooier proberen de grote namen te verleiden. Soms betaalde hij te veel voor die stukken, soms had hij ze voor een prikje, want hij kon niet met geld omgaan, kende het verschil tussen de pond en de dollar niet.»

LIEVE COPPENS «Zijn eigen blad, zijn goesting doen, daar was hij al lang op aan het broeden. Het NWT betekende voor ons een grote verandering. Heel veel gesprekken in huis draaiden daar rond. Voor mij was het de periode dat ik op mezelf werd teruggegooid. Herman zag het niet, hij was zo bezig met zijn eigen dingen en dat NWT, de bravoure van jongens onder elkaar die aan een nieuw blad beginnen. Het viel samen met tien jaar huwelijk. Je maakt de balans op: zie ik dat hier nog wel zitten? Wij zijn lang een heel goed koppel geweest - zolang ik bereid was voor mijzelf niet te veel te vragen. Dus dat ‘goed koppel’ is toen gestrand...

»Herman was er totaal de kluts van kwijt, daar ben ik wel van geschrokken. Ik had al lang niet meer het gevoel dat hij zoveel om me gaf. Hij heeft me nog hartverscheurende brieven geschreven. Nu, Herman kende wel wat van zelfbeklag, hoor. Hij heeft toen alle registers opengetrokken: tederheid, beloftes, verdriet, chantage, kwaadheid, gif... Ik heb die brieven toen een beetje met de ogen dicht gelezen: een muur rond mij zetten was het enige verweer dat ik had om die pijlen die recht naar mijn hart gingen af te weren.

»Ik had altijd alles gelezen wat hij schreef, dikwijls was ik zijn eerste lezer. Soms kreeg ik tranen in mijn ogen als hij mij een gedicht liet lezen. Een groter compliment kon ik hem niet doen. Het moest raken, vond hij, en als dat lukte, was hij wel content. Maar de ‘echtscheidingsgedichten’ die hij na onze breuk publiceerde, dat was een ander kaliber. Het was voor mij heel moeilijk die te lezen. Er zijn er ontzettend mooie bij, maar ze doen nog altijd pijn.»

‘Ik was zes toen mijn ouders scheidden, zegt Laura de Coninck (huisje in de Antwerpse binnenstad, met atelier voor haar beeldende activiteiten). ‘De sterke band die ik met mijn vader had dateert van nadien, toen moest hij wel tijd vrij maken.’

LAURA DE CONINCK «In het begin vond hij het ongemakkelijk. Nu moest hij ‘s morgens opstaan! Ik zie hem nog aan tafel zitten met zo’n sufkop, terwijl hij boterhammekes met paté at en wat voor zich uit staarde, terwijl ik popelde om van alles te gaan doen. Als het zover was, genoot hij daar ook wel van. Hij wou altijd naar de dierentuin, dat vond hij zelf plezant. Ik heb heel duidelijk zijn verdriet gevoeld, ook dat van mijn moeder. Ik begreep niet waarom mensen ervoor kozen uiteen te gaan, als ze er allebei verdrietig van werden.

»Ik vond hem heel eerlijk, heel open, geen dominante vader. Hij was onzeker, heeft ons geleerd dat hij het zelf ook niet altijd goed had geweten. Als we maar gelukkig werden, was alles hem goed. Hij verwachtte absoluut niet dat ik zijn gedichten of columns las. Ik zag hem als vader, niet als schrijver. Schrijven, dat was zijn beroep. Sommige kinderen hadden een vader die dokter was of slager. Die van mij zat ‘s nachts aan zijn bureau te schrijven, het had iets mysterieus, ik was er trots op, het was eens iets anders.»

BARNARD «Wij ontdekten vrij snel dat wij heel goed samen konden werken. We hebben wel zes of zeven adressen gebruikt als werkplek: het kon in principe elk rustig huis zijn waar we niet door de telefoon werden gestoord, waar geen televisie was. Herman was zich op die plekken altijd heel erg bewust van het landschap. Ik dicht nu over landschappen, zei hij eens na zijn echtscheiding, die lopen tenminste niet weg. Niet dat ik Herman met natuur associeer, maar wel met een uitzicht. Natuur waar je iets bij drinkt, zal ik maar zeggen.

»Bij het eten hadden we vaak onze mooiste en gekste gesprekken, die overigens in zeer veel gevallen over vrouwen gingen, over wie hij placht te zeggen: ‘Pertang, ‘t is op dat gebied mee van ‘t beste.’ In de tijd van zijn echtscheiding, toen ‘De hectaren van het geheugen’ ontstaan is - zijn beste bundel, wat hij zelf ook wel wist - heeft hij daar eindeloos over gepraat en dan deden die werkweken hem goed.»

PIRYNS «Hij klaagde graag dat hij voor zijn poëzie niet genoeg tijd had, maar uiteindelijk heeft hij er genoeg tijd voor genomen. Hij had een spaarpotje met regels, met strofes, en af en toe schudde hij dat potje leeg en keek eens wat hij kon gebruiken. In een jaar of dertig heeft hij acht of negen bundels geschreven, dat is een goed gemiddelde. Zijn ‘Verzameld Werk’ staat er toch. Hij was niet vals bescheiden, hij wist dat hij een eigen toon had.

»In dichterskringen was men jaloers op zijn grote oplages, Herman was, behalve Hugo Claus, de enige die 10.000 exemplaren van een bundel kon verkopen. Men keek ook wel naar hem op als een primus inter pares omdat hij ongelofelijk hartelijk kon zijn en een heel eclectische smaak had. Hij had een gloeiende hekel aan de oorlog tussen de verschillende poëtische strekkingen, de poëzie-politie die zich overal mee bemoeit, hij stond daarboven. Herman had een groot talent voor bewondering en raakte zo bevriend met veel collega’s, hij schreef hen ook lange brieven. Poëzie was voor hem het allerbelangrijkste in zijn leven.»

Handleiding

Kristien Hemmerechts sprak Herman voor het eerst op het festival Letter & Tetter in Brussel, ‘85 of ‘86, toen ze dapper ging vragen of ze wat kon insturen voor het NWT. ‘Hemmerechts? Dochter van?’ vroeg hij. Dat ontgoochelde mij. Ik heb altijd de pretentie gehad dat mijn schrijven iets van mij was, iets wat ik nu juist niet deed in naam van mijn vader.’ Zegt ze in hun woonst aan de Cogels Osylei. ‘Toen ik hier de eerste keer kwam, had ik zoiets van ‘waauw’, zou die dat huis helemaal alleen bewonen?’

KRISTIEN HEMMERECHTS «Ik vond Herman, en veel vrouwen met mij, een aantrekkelijke man. Mooi lichaam, lange, rechte, gespierde benen, prachtige handen, met lange, lange vingers. Hij droeg bijna altijd een spijkerbroek, en daar had hij een mooie kont in. Ik was een stuk jonger dan hij, dat vond hij prettig, de energie die een jonger iemand met zich meebracht.

»Er waren heel veel verrassingen toen we gingen samenwonen. Om te beginnen heeft de algehele rommeligheid van zijn leven mij verbaasd. Hij was ook minder intellectualistisch dan ik gedacht had. Herman keek veel en nogal onselectief naar televisie, ging ook heel graag naar de bioscoop. Ik wil niet zeggen dat hij geen intellectueel was, maar hij kon enorm vertrouwen op zijn eigen oordeel. Daarin had hij veel lef: hij had niet de academische reflex dat hij eerst moest gaan lezen wat X, Y of Z over een bepaald onderwerp al geschreven had. ‘Hoe weet je dat?’ vroeg ik hem wel eens tijdens een discussie. En dan zei hij: ‘Ik voel dat aan mijn water.’ Voor mij heeft dat bevrijdend gewerkt, ik ben er ook losser door gaan denken.

» Essentieel voor onze relatie was dat we het verdriet erkenden dat we allebei hadden gehad. In het begin was dat gewoon verschrikkelijk. Hoe dikwijls ik hem verteld heb over de dood van mijn kinderen, hoe dikwijls hij mij over zijn echtscheiding: het was een soort beurtrol! Dat was heel goed: je moet zoiets kunnen vertellen, niet één keer maar honderden keren.

»Over An praatte hij weinig. Ze was geen grote liefde geweest, zei hij, hij was toen nog te jong om zich te binden. Hij sprak héél veel over Lief. Duizend keer heeft hij me gezegd: ‘An is gestorven, daar is niks aan te doen, tegen de dood heb je geen verweer. Maar Lief had mij nog een kans moeten geven.’ Hij was gebroken, paf tegen een muur gelopen, en dat is vrij onherstelbaar. Somber waren we geen van beiden, dat is niet het goede woord, maar wel door het lot tot nederigheid gedwongen.

»Daarnaast was ook het schrijven een grote band, het discussiëren over literatuur. Dat mis ik het hardst. We lazen alles van elkaar, maar er was geen sprake van blinde adoratie, Ik heb veel bewondering voor wat Herman schreef, maar er waren ook dingen die me op de zenuwen werkten, brrrrrr. Hij vond het dan weer vreselijk als ik expliciet over seks schreef, of over menstruatie. Menstruatie moest uit de literatuur blijven, vond hij. Herman was uiteindelijk vrij patriarchaal, iets zalvends had hij ook, ik kon mij vreselijk opwinden over de leraarstoon waarmee hij het jonge schrijvers allemaal eens ging uitleggen. Herman had een enorme behoefte om de dingen te controleren, om te zeggen: die of die is de grootste in dat genre.

»Ik geloof niet dat hij hier in huis de beste schrijver wou zijn. Hij was het wel. Hij had een stilistische kracht die ik niet heb. Maar soms ging het voor mij in de richting van mooischrijverij, hij zocht de mooie formule en dat is iets wat mij niet interesseert. Wat ik zoek is een rauwheid, een onvermijdelijkheid in wat je zegt. Dat we zo anders waren, was stimulerend, maar het kon ook een bron van ergernis zijn.

»Of ik een handige gebruiksaanwijzing voor Herman de Coninck in huis heb? Een De Coninck - zijn twee kinderen hebben dat ook heel erg - is iemand die fundamenteel geen respect heeft voor gezag, een regel per definitie als een absurditeit ziet. Wat je bij Herman zeker niet mocht doen - maar dat is volgens mij een handleiding bij elke man - was zagen over huishoudelijke dingen. ‘Kuis het bad nu eindelijk eens uit!’ Een man kan dat niet verdragen, een man is een wezen dat je voortdurend moet zeggen hoe fantastisch hij wel is, hoe blij je bent dat je het groot lot gewonnen hebt en met hem leven mag.

»Nadat ik ‘Taal zonder mij’ geschreven had, ontmoette ik in de trein een meisje dat me zei: ‘O, zo’n liefde als u beleefd hebt, zou ik ook eens willen.’ Terwijl ik mij afvroeg: was het zo ideaal? Want de vijand is ook altijd in huis geweest heb ik me achteraf gerealiseerd: die vijand was de fles, en zijn doodsverlangen. Dat zat ook in die man, dat was zijn tragiek. Hij had een vrouw nodig om hem aan de kant van het leven te houden - een zeer traditioneel beeld. Ik droom nog altijd heel veel van hem; soms probeert hij zich in zo’n droom aan mij vast te klampen om uit zijn graf te geraken, en is hij woedend op mij omdat Ik die rol niet opneem.

»In elke relatie is er eerst een euforische fase: de herkenning. ‘Ik heb iemand ontmoet, het is net alsof we elkaar al eeuwen kennen, we denken over alles hetzelfde!’ Daarna komt het harde werk, als je plotseling op de grenzen van een relatie stuit. Onbegrensde liefde bestaat niet. Er zijn altijd dingen die je maar moet aanvaarden. Tegelijk bewaar je een romantische hunkering naar samensmelting, ook al kan ze nooit vervuld worden: dat vind ik heel erg aan mens zijn.

»Op een bepaald moment heb ik geprobeerd van hem weg te gaan, maar dat ging absoluut niet. Ik zag hem overal. Ik ging naar een toneelvoorstelling en Herman stond de hele tijd op dat podium. Ik heb toen aanvaard: ik hoor bij die man, die man hoort bij mij, daar is niks aan te doen.»

Conscience achterna

BARNARD «‘Ik lijd aan een gezonde doodsangst’, zei hij me geregeld. Misschien, ik ben geen expert, dronk hij tegen zijn angst in, hij verdoofde zichzelf soms. In dat opzicht was hij echt het katholiek opgevoede jongetje dat zijn hiernamaals kwijt was. Het frappeerde mij hoe vaak hij daarover sprak: ‘Er is geen hiernamaals, maar wat als er één zou zijn?’ Herman was een grote puzzel, die ik nog steeds niet goed heb kunnen leggen. Hij was als ongelovige een heel religieuze dichter, met een soort zwijmeltalent bij zonsondergangen. Hij neigde, zei hij zelf op het einde van zijn leven, tot een soort pantheïsme: alles was bezield, God was alles tegelijkertijd. Of iets dergelijks: ik vond het vaag, ik kon er niet zoveel mee.

»Zoals veel mensen met uitgesproken doodsangst, had hij ook het verlangen naar de eeuwige rust, het gedoe hoefde niet meer. Hij was geen zelfmoordenaar, verre van, maar hij had wel een soort boeddhistische aanvaar-ding van de dingen aan het eind van zijn leven, die met dat pantheïsme samenging. Hij wou niet dood en tegelijkertijd vond hij het niet erg.»

LAURA DE CONINCK «Ik zou hem naar de luchthaven brengen voor zijn trip naar Lissabon, maar die ochtend geraakte hij helemaal niet uit z’n bed. Hugo Claus was komen aanbellen, die zat beneden lang op hem te wachten. Ik moest hem echt wakker schudden: ‘Papa, Hugo Claus staat hier, ge moet uw vlucht halen.’ ‘Oh, ik draai me nog één keer om, over tien minuutjes.’ Tien minuten later kreeg ik ‘m nog altijd met geen stokken uit z’n bed. Dat is niet normaal, dacht ik. En dan was hij nog een hele droom aan ‘t vertellen: ‘Oh, ik zit juist op de boot, laat mij nog efkes liggen...’ We zijn uiteindelijk naar de luchthaven gespurt. Vanuit de verte zwaaide hij nog eens heel grappig, dat is voor mij het laatste beeld en da’s wel mooi.»

In de ochtend van 22 mei 1997, op weg naar een schrijverscongres, ging Herman de Coninck onderuit bij een caféterrasje in Lissabon. Hij stierf in de armen van dichteres Anna Enquist. ‘O jij bent het,’ zei hij nog,’ vertelt ze in het kantoor van haar Amsterdamse uitgever. ‘En ik zei hem: ‘Ik ben het en ik blijf hier bij je wachten, het komt goed!’ - nou ja, de dingen die je dan zegt.’

ANNA ENQUIST «Toen hij daar lag, kwam er maar niemand van ons gezelschap opdagen. Dat had iets... angstaanjagends. Er stond zo’n halve cirkel mensen, gewoon te kijken. Een soort theater - eigenlijk verschrikkelijk.»

Zijn begrafenis is vrij onverwacht tot een nationale gebeurtenis uitgegroeid.

BARNARD «Je kan het vergelijken met de dood van Koning Boudewijn, dé koning stierf toen. Nu was dé dichter gestorven. Herman kreeg vrijwel onmiddellijk een mythische status in Vlaanderen. Heel merkwaardig verschijnsel, ik denk dat je tot Conscience moet teruggaan om iets vergelijkbaars mee te maken. Natuurlijk speelde de romantiek mee dat hij nog maar 53 was, en dan was hij ook nog eens getrouwd met een schrijfster. Kristien heeft hem na zijn dood in leven gehouden, ze is opgetreden als zijn ambassadrice.»

Mandarijn

Vanwaar dat succes van Herman de Coninck, is de vraag voor Gerrit Komrij, na diens dood de belangrijkste spelverdeler in de poëzie van Noord en Zuid. ‘Vanwege zijn duizendpootkarakter,’ zegt hij, hoog op het Castelo de Sao Jorge in Lissabon, met uitzicht op de Taag.

GERRIT KOMRIJ «Herman deed van alles door elkaar: hij speelde een grote rol in een literaire vriendenkring, in tijdschriften, hij schreef kritieken. Hij was altijd aanwezig als een ambassadeur en zo langzamerhand een verpersoonlijking van de poëzie. En zijn eigen gedichten spraken veel mensen aan, omdat ze ook op een heel eenvoudig niveau werken. Hij was erg bezig met liefde, troost, de man-vrouwverhouding... alles wat oudere jongedames onder poëzie verstaan. Poëziealbum-poëzie, hé, dat was een laag van zijn gedichten. Hij maakte de mensen niet te zeer aan het schrikken, maar had toch ook weer genoeg angels en lagen om een iets minder oppervlakkige lezer te kunnen bevredigen. Ik noem hem graag een broekzakdichter, een dichter met wie je kan leven, een poëtisch trouwe metgezel.

»Seismografisch was hij erg sterk. Hij had een goed gevoel voor wat er in de poëzie leefde, je kon in zijn gedichten een beetje de mode volgen. Niet dat hij slap was, of een meeloper, maar hij probeerde uit alle poëzierichtingen een beetje het beste te plukken. Daarom was hij een heel goed begeleider voor de poëzie, maar omdat hij ook in zijn eigen gedichten geen keuzes maakt, voorzichtig blijft, gaan ze vaak niet door die magische wand heen, waardoor je het idee krijgt: dit is echt een groot gedicht.

»Ik weet niet precies of Herman een overgangsfiguur was, dan wel of hij schreef zoals hij schreef omdat hij in een overgangstijd leefde. Het was, in de jaren tachtig, negentig, voor de hele poëzie een moeilijke tijd.

»Ook als essayist was hij een brugfiguur: tussen Nederland en België, tussen het publiek en zijn grote liefde voor de poëzie. Zijn essays zijn ongelooflijk communicatief. Hij kon zich heel makkelijk verplaatsen in iemand die geen dichter is en er toch graag iets van wil weten. Dat is hondsmoeilijk, en hij deed dat heel uitgebalanceerd. Hij was een man van de praktijk, het tegengestelde van een theoreticus of academicus, en dat is wat mij een sympathie voor hem bezorgde.

»Ik zag hem van ver tot een paus uitgroeien, en die paar keer dat ik hem ontmoet heb, zag ik hem daaronder lijden. Want voor een echte Vlaamse letterpaus was hij niet het type - die zijn heel erg, hé? We grapten wel eens dat ik de Nederlandse Herman de Coninck was, hij de Belgische Komrij. We schreven allebei poëzie, en we schreven allebei over poëzie, maar of dat betekent dat je echt iets gemeen hebt? We wisten van elkaar wel dat we een beetje slimmer waren dan de rest, dat geeft altijd een goed gevoel.

»Hij zat natuurlijk met handen en voeten gebonden aan de kleine literaire wereld van de Lage Landen, waarin het niet gebruikelijk is dat je de waarheid zegt, en elk mens het goede bij een ander moet zien om zelf een beetje voort te kunnen. Of het nou gewild was of hem overkwam, weet ik niet, maar hij had ernstige mandarijnneigingen: hij probeerde soms de kool en de geit te sparen. Kom, Herman, zet nou eens even door, dacht je dan, zeg nou eens wat je daarvan vindt, met het inzicht in de poëzie dat jij bezit, kan je best een keer - pang! - een positie bepalen. Maar hij was schuchter, bezorgd om de poëzie en de mensheid. In wezen was hij het allerwalgelijkste dat er bestaat: een goed mens.»

Het Herman de Coninck-Museum is niet geopend voor het publiek. Kristien Hemmerechts woont er nog in.

KRISTIEN HEMMERECHTS «Ik vind dit huis soms heel erg leeg. Ik heb het een en ander veranderd, maar er is nog heel veel Herman aanwezig, zijn poëzie, foto’s en dat soort dingen. Maar ik weet niet of hij zelf daardoor nog zo aanwezig is... Zijn jasje, zijn zakdoek, zijn koffiepot, in het begin waren al die dingen belangrijk en zwanger van betekenis, maar op een bepaald moment worden dat gewoon voorwerpen, en dat is juist het pijnlijke. Soms zou ik ze door de kamer kunnen kegelen, omdat ze máár voorwerpen zijn, omdat zo’n ding Herman niet is.»

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234