BOEK★★★★☆
Jeroen Theunissen schreef met het grillige en fascinerende ‘Ik = cartograaf’ een reisverslag en bijtend zelfportret
Je bent een man van bijna 40, net voor de tweede keer vader geworden, in de nacht dat Donald Trump tot president verkozen werd nog wel, en je voelt je gevangen in een huwelijk en een leven dat je verstikt. Je krijgt angstaanvallen, een psycholoog werkt niet voor jou. Wat doe je dan? Je slaat op de vlucht. Dat is althans wat auteur Jeroen Theunissen heeft gedaan. Na zes romans en drie dichtbundels is er nu zijn eerste literaire non-fictieboek. ‘Ik = cartograaf’ is het verslag van een voetreis door Europa, van het westelijkste puntje van Ierland twaalf landen door, tot in Istanbul. Meer dan een reisverslag is het een bijtend zelfportret en een plaatsbepaling: wie ben ik en waar ben ik, vraagt de verteller zich meermaals af. En voor wie goed leest, is ‘Ik = cartograaf’ nog wel één en ander: een romantische poging om nieuw leven te geven aan wat voorbij is, om het verleden door te geven aan toekomstige generaties, een essay over wat het betekent om vandaag mens te zijn op deze planeet, en een ode aan de werkelijkheid, ‘die in ieder detail mysterieus en fascinerend is’.
Op zijn tocht probeert Theunissen ‘anders te kijken’, een plaats te vinden in en met het landschap, een connectie die we als scherm- en gps-verslaafden grotendeels verloren hebben. Heel af en toe lukt dat, voelt hij een bijna mystiek moment van eenheid met wat hem omringt, een ‘zijn zonder tijdsbesef’. Maar veel vaker zit de mens in de weg. Autowegen, industrieterreinen en winkelcentra hebben het landschap verminkt. Grensovergangen doorsnijden de omgeving op een kunstmatige manier. Met zijn individuele soortgenoten valt het nog mee: het boek staat bol van de grappige ontmoetingen met meer of minder interessante, al dan niet zonderlinge figuren. Sommigen, zoals de Slowaakse paddenstoelenplukker Jaro, lijken zo weggelopen uit een column van Delphine Lecompte. Een enkele ontmoeting confronteert hem met zijn eigen (voor)oordelen. Meegenomen op café door een Roma-familie merkt hij achteraf dat zijn gsm uit zijn rugzak is gestolen, een spijtige ‘bevestiging van het cliché dat Roma dieven zijn’. Even later geeft hij toe dat hij die mensen ook zelf ‘onaangenaam en ergerlijk’ vond: is hij gewoon zelf niet een beetje een racist?
Mild voor zichzelf is Theunissen niet bepaald. Onbeschaamd schrijft hij over zijn voyeuristische neigingen – hij begluurt een gastvrouw, snuistert in fotoboeken uit een kast die hij heeft geforceerd, geilt op een barvrouw. Over de seks die hij met een meisje in Nijmegen heeft (‘Shit, dacht ik, ik heb mijn vrouw bedrogen. Niet dat ik dat werkelijk erg vond’). Over hoe hij tijdens een videochat met het thuisfront zijn vrouw ‘schaamteloos’ keurt en ‘Ik mis je’ zegt (‘een grove leugen, maar het klonk goed’). En over momenten waarin hij zin heeft in ‘een beetje roes en misschien wat zelfdestructie’.
‘Was ik een pelgrim of een patiënt?’ vraagt Theunissen zich af, terwijl hij in Polen door de verlaten dorpen trekt waar vóór hun deportatie vooral Roethenen woonden. Hij is het natuurlijk allebei, zoals wij allemaal pelgrim en patiënt zijn, en een complex samenraapsel van ontelbare identiteiten. En juist dat is wat gevierd moet worden, vindt Theunissen: het leven, dat ‘niet zo eenvoudig is, maar in al zijn tragiek ook fantastisch’. Bij zijn terugkomst weet hij wat hij bij zijn vertrek eigenlijk al wist: een thuis is geen plaats, geen locatie. De vader die ‘zelf niet goed weet hoe hij dit leven moet leiden’ en intussen gescheiden is, weet wel: ‘Thuis is bij mijn kinderen.’ Zo is het grillige en fascinerende ‘Ik = cartograaf’, naast alle andere dingen, ook een oproep tot actie: onze ware thuis, dat is de toekomst.
MEER BOEKEN VAN DE WEEK: