BOEK★★★☆☆
Kristien Hemmerechts dwingt de lezer in ‘Hubertina’ zich in te leven in een diepgelovige Duitse vrouw in een concentratiekamp
Was ze barmhartig, goedgelovig, of allebei? Zoals Kristien Hemmerechts in haar roman ‘De vrouw die de honden eten gaf’ de beweegredenen van Michelle Martin probeerde te achterhalen, zo stelt ze nu scherp op het kronkelige leven van Hubertina Aretz (1893-1973). Deze diepgelovige Duitse vrouw belandde tijdens de Tweede Wereldoorlog een tijdlang in een concentratiekamp. Toch betoogde ze na de oorlog mee voor de vrijlating van een SS’er en speldde ze haar ereteken op een rouwkrans voor de notoire collaborateur August Borms. In ‘Het verdriet van Vlaanderen’ (2019) ging Hemmerechts al in gesprek met twee broers over hun collaborerende familie. Nu bestudeert ze het thema in romanvorm. Hemmerechts dwingt de lezer in ‘Hubertina’ zich in te leven in de gedachte- en gevoelswereld van een complex, soms contradictorisch personage. Haar nieuwe roman is daardoor een boeiende oefening in empathie.
Als een kerktoren in een plattelandsdorp, zo vormt het geloof het referentiepunt van de hele vertelling. ‘Hubertina’ bevat meer gebeden en mystieke verschijningen dan de Bijbel. Het hoofdpersonage werkt en bidt, al sluimert er gelukkig ook opstandigheid die leven in de roman blaast. Hemmerechts beschrijft fijnzinnig hoe liefde, haat en hunkering door het zware katholieke sneeuwtapijt schieten. In haar streven naar het christelijke ideaal van zelfverloochening en dienstbaarheid, onderdrukt Hubertina deze gevoelens. Dat ideaal drijft haar en vele andere personages tot een belangeloze inzet voor anderen. Maar ook tot scènes waarin Hubertina gevluchte Joden probeert te bekeren of onzedige boeken uit de bibliotheek laat verwijderen. Het geloof geeft Hubertina de moed om Joden te helpen, maar wanneer ze wordt opgepakt, keren de kloosterzusters zich van haar af, juist omdat ze Joden hielp.
De tegenstellingen waartoe eenzelfde christelijk ideaal kan leiden, komen uitstekend tot uiting in één van de interessantste dialogen van het boek. Hubertina raakt verwikkeld in een zeldzame woordenwisseling met pastoor Vekemans. Zoals talloze katholieken verdedigt Vekemans Adolf Hitler: hij vormt immers een medestander in de strijd tegen het goddeloze communisme. Hubertina echter is de woordvoerster van een andere groep: zij haat Hitler hartgrondig. Onchristelijk, vindt de priester: ‘Een christen haat niet.’ Het gesprek is een inzichtelijke en geslaagde literaire verwerking van in die periode vigerende ideeën en tegengestelde opvattingen.
In het belangrijke hoofdstuk dat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in Antwerpen afspeelt, buigt ‘Hubertina’ dan weer door onder het gewicht van Hemmerechts’ uitgebreide opzoekingswerk. Het boek verwordt er tot een wie-is-wie van bezetter en verzet.
De gefictionaliseerde Hubertina vertelt haar levensverhaal zelf en doet dat op een afstandelijke toon. Haar broers, bijvoorbeeld, leer je op geen enkele manier kennen; Hubertina maakt er alleen droog en feitelijk melding van wanneer ze overlijden. Dat stugge past wel bij Hubertina’s persoonlijkheid, maar het maakt de vertelling nogal vlak. De Kerk staat in het midden van Hubertina’s verhaal, maar overschaduwt het gelukkig niet helemaal. De diepgang in deze roman komt voort uit de spanning tussen het geloof en Hubertina’s menselijke, al te menselijke gevoelens. Wanneer ze als huishoudster voor een priester kan gaan werken, is haar hart vol van vreugde, want zo zet ze ‘het werk verder van de heilige vrouwen die Jezus tijdens zijn sterfelijk leven hadden gevolgd en gediend’. Als ze even later als onderwijzeres aan de slag wil, wordt ze vervuld van schaamte om die al te wereldse ambitie. Het ideaal is onbereikbaar, toont Hemmerechts, het leven is een lange kruisweg ernaartoe.