BOEK★★★★☆
Maarten van der Graaff schuwt het hermetisch taalgebruik niet, maar weet zijn personages toch ongekunsteld en geestig tot leven te brengen
Is de fantasie teruggekeerd in de Nederlandstalige literatuur? Toegegeven, ze is nooit echt weg geweest, maar ze had het de afgelopen jaren zwaar tussen alle dagboekproza en literaire therapie. Er lijkt echter een kentering ingezet, waarin bijziendheid wordt verruild voor een blik in de verte, voorbij de grenzen van de eigen achtertuin. Schrijvers als Auke Hulst met ‘De Mitsukoshi Troostbaby Company’ of Eva Meijer met ‘Zee nu’ maken handig gebruik van een fantasiewereld om te reflecteren over de actualiteit.
Bij hen schaart zich nu Maarten van der Graaff met ‘Onder asfalt’. Na twee dichtbundels verscheen in 2017 zijn prozadebuut ‘Wormen en engelen’, een goed ontvangen roman waarin de schrijver de rol van religie in zijn eigen leven en in een geseculariseerde samenleving onder de loep nam. Zijn fragmentarische stijl pakt Van der Graaff opnieuw op in ‘Onder asfalt’, dat zich in twee verschillende tijdperken afspeelt. In een fictief 1999 wordt Nederland opgeschrikt door een geheimzinnige ontwrichting van de maatschappij: alle snelwegen zijn van het ene op het andere moment verdwenen. Zo komt Alina samen met haar dronken collega’s vast te zitten op een personeelsfeest, omdat ze het parkeerterrein niet meer kunnen verlaten – het asfalt van de uitvalswegen is immers in rook opgegaan. Dan is er Lennard, de twintiger wiens wereldvreemde jeugdvriend vermist raakt. En een groep scholieren is op zoek naar hun klasgenoot Julian, die via een zelfgemaakt computerspel contact met hen zoekt. Tot slot zijn er de geheimzinnige ‘engelen’, die meer lijken te weten over wat men later ‘De veranderingen’ zal noemen.
De verhaallijn die zich in de toekomst afspeelt, heeft een geëngageerd karakter. In 2068 zijn technologie en het menselijk lichaam volledig met elkaar verweven. Van der Graaff toont ons de gevolgen, die angstaanjagend voorspelbaar zijn: mensen bevinden zich voortdurend in twee realiteiten, een fysieke en een digitale. Ira, geboren in 2026, wordt geconfronteerd met de consequenties: haar moeder, een bejaarde millennial, belandt dankzij ‘ingestorte informatievelden’ in een vegetatieve staat, onbereikbaar voor de buitenwereld. Er bestaat een mogelijkheid tot ‘veldautopsie’, waarmee men inzicht kan krijgen in de belevingswereld van de getroffene, zoals een hersenscan van een comapatiënt, maar Ira twijfelt of ze de schimmenwereld van haar moeders brein wel wil betreden. Het enige tastbare wat de moeder heeft achtergelaten, is een bak vol ouderwetse kaartjes die ze in de jaren vóór de geboorte van haar dochter heeft volgeschreven. Ook die kaartjes zijn in het boek opgenomen, als tastbaar artefact uit de laatste jaren van de analoge mens.
Van der Graaff presenteert zijn onthutsende realiteiten speels, vanuit verschillende perspectieven, zonder zich te bekommeren om chronologie of lineariteit. Hij schuwt hermetisch taalgebruik en poëtische beelden niet, maar weet zijn personages toch ongekunsteld en geestig tot leven te brengen. Zo bouwt hij langzaam zijn luchtkasteel op, strooiend met brokjes informatie, en het is aan de lezer om daar een verhaal van te metselen. Juist op die momenten, wanneer de logica lijkt te ontbreken en de lezer in het duister tast, ontstaat ruimte voor eigen interpretatie, alsof die met de auteur mee mag denken over een universum dat ze samen opbouwen. Zo doet ‘Onder asfalt’ niet alleen een beroep op de fantasie van de schrijver, maar ook op die van de lezer.
MEER BOEKEN VAN DE WEEK: