Man van taalGuy Mortier 80
Marc Didden: ‘Is it possible for a small bread?’
De jaren 70 waren nog jong en wij ook. Naar goede gewoonte gingen de broodschrijvers van de Humoradio ’s middags een croque-monsieur of iets nog chiquer eten in café Supra Bailly, vlak bij de prachtige Drievuldigheidskerk te Elsene. Potloodartiesten als Ever Meulen en Kamagurka schoven geregeld bij. Gelachen werd er altijd. Geroddeld nooit. Dat was technisch onmogelijk, omdat iedereen waarover we zouden kunnen roddelen er altijd gewoon bij was. Zelfs de baas, de volgens Wikipedia genaamde Guido Prudence Eugène Joseph Mortier (Mol, 24 maart 1943) bleef buiten schot. We zagen hem allemaal zo graag.
Zelfs al werden de in koffie en bier gedrenkte lunchpauzes in zijn aanwezigheid ook altijd informele redactievergaderingen, versneden met een meer dan flauwe grap van Herman de Coninck, of een vermaning van de jonge Kama dat al wie geen zeewier at eerder vroeg dan laat zou sterven aan een vreselijke nog uit te vinden vorm van kanker.
Op een blauwe maandag zat ik eens, door een speling van het lot, alleen met Guy in de Supra Bailly. Best indrukwekkend voor de 24-jarige blaag die ik toen was. Guy was al van in zijn radio days een ware held van me, vanwege zijn liefde voor rock-’n-roll én taal.Toen ik hem ooit eens met zijn jonge gezin had zien zitten in de selfservice van de Sarma in de Nieuwstraat, moest mijn toenmalige vriendin me de hand vastbinden omdat ik hem wilde aanklampen met de bede om een autogram. Die vraag ik hem straks toch nog, in de buurt van de verjaardagstaart. En ik zal met veel warmte terugdenken aan dat eerste gesprek in dat rare café.
Hij vroeg hoe mijn weekend was geweest. Ik antwoordde dat het niets was geweest, zoals altijd. Ik woonde toen alleen in een onverwarmd pand en overleefde op basis van spaghetti van het type Miracoli. “En u?” vroeg ik. Hij vertelde dat hij met de familie naar Vlissingen was geweest, omdat de kinderen weleens met de overzetboot vanuit Breskens mee wilden. Spannend!, dacht ik volkomen ongemeend.
Hij vertelde toen dat er op die boot een bar was en dat een Antwerpenaar, zich welbewust dat hij in Nederlandse wateren waadde, zijn beste AN bovenhaalde om aan de barbediende te vragen: “Is het mogelijks voor een broodje?”
Guy vond dat grappig en ik ook. Maar ik was vooral trots en blij dat mijn rock-’n-rollste rolmodel het woord tot me gericht had. Kort daarop vond ik een nieuw lief en werden mijn weekends weer wonderlijk. Sindsdien (50 jaar geleden, welja!) gaat er geen dag voorbij zonder dat ik een keer of drie aan Guy denk. Geen dag zonder mail, soms met zin, soms vol onzin, genre: “Is it possible for a small bread?” Geen dag zonder dat ik iets zeg of schrijf of film zonder te denken: wat zou Guy hiervan denken?
Een sympathieke mediamens vroeg me onlangs: “Zijn jullie vrienden?” Ik vond het een verrassende vraag. Ik gaf hem een jezuïeten-antwoord: dat ik Guy wel als een vriend beschouwde, maar niet wist of dat gevoel wederzijds was. Ik weet wel wat ik dacht toen mijn Denise en ik net zoals Guy en zijn Marleen eens op een diner uitgenodigd waren bij Hugo en zijn Veerle in Zuid-Frankrijk. Ik zag Claus en Mortier aan de andere kant van de tafel praten en ik dacht dat het een perfecte avond was, met maar één manco: om helemaal goed te zijn, had ook Elvis erbij moeten zijn.
Desondanks: hulde, Prudence!