‘Na de aanslag zeiden mijn vrouw en drie dochters: ‘Papa, we blijven hier niet wonen.’ Ik zei: ‘Sorry, we gaan hier niet weg.’’ Beeld Mozkito
‘Na de aanslag zeiden mijn vrouw en drie dochters: ‘Papa, we blijven hier niet wonen.’ Ik zei: ‘Sorry, we gaan hier niet weg.’’Beeld Mozkito

bende van nijvel

Rijkswachtkolonel Herman Vernaillen, het allereerste slachtoffer van de Bende van Nijvel: 'Na de aanslag heb ik mijn dochters leren schieten. Ze hadden alle drie een wapen op hun kamer’

In hun boek ‘Overlever van de Bende van Nijvel’ bezoeken David Van de Steen en Annemie Bulté Herman Vernaillen, de rijkswachtkolonel die ternauwernood aan een kogelregen ontsnapte en die zichzelf als het allereerste slachtoffer van de Bende beschouwt.

Annemie Bulté

Na maanden herstellen in de kliniek mag ik eindelijk naar huis. Mijn nieuwe thuis is het appartement van mijn grootouders aan de drukke Parklaan, rechtover de Delhaize. Mijn grootvader gaat er nog elke dag winkelen, alsof hij naar de plek gezogen wordt waar zijn kinderen werden vermoord. Mijn grootmoeder zet er geen voet meer binnen. Allebei doen ze alles om me te steunen, op hun eigen manier. Mijn grootmoeder door me te troosten en te vertroetelen en nooit meer over de zaak te spreken – als Petje over het onderzoek begint, vlucht ze de badkamer in. Mijn grootvader door zich met lijf en leden op het onderzoek te gooien. Hij windt zich vreselijk op over de speurders, omdat niemand hem kan vertellen waarom en door wie zijn familie is afgemaakt.

null Beeld

‘Ergens was ik blij dat de politie de daders niet vond,’ bekende nonkel Hugo me vele jaren later. ‘Ik wist dat je grootvader ze zou proberen af te maken. Na de overval heeft hij maanden met een geladen revolver op zak gelopen. Ik probeerde hem altijd op andere gedachten te brengen: ‘Als je dat doet, wie moet er dan voor David zorgen?’ – ‘Het kan mij niet schelen,’ antwoordde hij dan. ‘Ze hebben mijn kinderen doodgeschoten. Als ze ze vinden, hebben ze ervan.’’

Mijn grootvader is ervan overtuigd dat onze familie speciaal is uitgekozen door een doodseskader. Hij denkt dat de daders ons kenden. Dat mijn zus Rebecca hen herkende, en daarom op die gangsters afstapte en riep: ‘Niet schieten, dat is mijn papa!’

Veel vertrouwen in de rijkswacht, die het onderzoek voert, heeft mijn grootvader niet. In de maanden na de overval, wanneer hij van de eerste schok is bekomen, begint hij na te denken over alles wat hij die avond heeft gezien. Wat hem het meest opviel, waren die twee rijkswachters die de Delhaize moesten bewaken en een halfuur voor de overval hun post verlieten. En er waren nog minstens vier andere rijkswachters die in de buurt rondhingen, en niks deden om de overval te beletten. Wat deden die mannen daar? Waarom hebben ze de gangsters laten begaan? Hij zal de speurders nog jaren met zijn vragen blijven lastigvallen, maar hij krijgt nooit een duidelijk antwoord, waardoor hij er nog meer van overtuigd raakt dat de rijkswacht dingen te verbergen heeft. En diezelfde rijkswacht moet nu de daders pakken?

‘Zij zijn het andere kamp,’ zal hij jaren later onomwonden stellen voor de tweede parlementaire Bendecommissie in Brussel. ‘Laat het toch,’ smeekt mijn grootmoeder altijd angstig. ‘Straks komen ze u ook nog kapotmaken.’ Maar mijn grootvader is niet te stoppen. Tegen elke journalist die bij ons over de vloer komt, doet hij opnieuw het verhaal over de vreemde manoeuvres van de rijkswacht. Op een ochtend krijgt hij een vreemde telefoon. ‘Je bent te veel in de stront aan het roeren,’ zegt een mannenstem. ‘Je moet voorzichtig zijn met wat je vertelt over de rijkswacht, of je zult hetzelfde meemaken als kolonel Vernaillen.’ En dan, in het Frans: ‘Un homme averti en vaut deux.’ (Een verwittigd man is er twee waard.)

De kranten hebben enkele jaren eerder vol gestaan van de moordaanslag op luitenant-kolonel Herman Vernaillen, de grote baas van het rijkswachtdistrict Brussel. Op 26 oktober 1981 wordt er na middernacht in Hekelgem bij de kolonel thuis aangebeld. Vernaillen springt uit bed, doet het licht in de hal aan en schuift het gordijn naast de voordeur vragend open. ‘Wie daar?’ Hij krijgt meteen een kogelregen als antwoord. Zware kogels die de voordeur doorzeven. Vernaillen duikt naar beneden – een reflex die hem het leven redt – en merkt niet dat zijn vrouw in de kamer ernaast dodelijk in de buik geraakt is. Ze zal nog dagen tussen dood en leven zweven en altijd 70 procent invalide blijven. Ook Vernaillen zelf heeft een schotwonde en ligt wekenlang onder zware politiebewaking in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis in Aalst.

De kolonel is op dat ogenblik belast met het uiterst delicate onderzoek naar de beruchte zaak-François: rijkswachters van de antidrugsbrigade bleken betrokken te zijn bij internationale drugsoperaties van criminelen. De generale staf van de rijkswacht en in het bijzonder generaal Beaurir rekenen erop dat Vernaillen het onderzoek deskundig onder de mat zal vegen, maar hij doet precies het omgekeerde: hij haalt de onderste steen boven. De kolonel is er rotsvast van overtuigd dat de aanslag met dat onderzoek te maken heeft, en dat de daders binnen de rijkswacht te zoeken zijn, maar er wordt nooit een dader veroordeeld.

'Als er wordt aangebeld, duwt Petje met een lange stok het spionnetje open: 'Als ze mij willen vermoorden, zullen ze door de deur schieten... en missen.'' (Jan Decleir in 'Niet schieten')'

Het telefoontje over Vernaillen heeft zijn doel niet gemist. In ons appartement hangt nu een voortdurende sfeer van angst. Mijn grootvader houdt er rekening mee dat hij misschien neergemaaid zal worden door een kogelregen door de deur. Sindsdien geldt er bij ons thuis een nieuwe regel: als er ’s avonds aan de deur wordt gebeld, mag niemand zomaar gaan opendoen. Petje heeft een lange stok, waarmee hij het spionnetje openduwt terwijl hij naast de deur staat: ‘Als ze licht door het gaatje zien komen, denken zij die aanbellen dat er iemand achter de deur staat. En als ze mij willen vermoorden, zullen ze door de deur schieten... En missen! Mij zullen ze niet hebben.’

'David Van de Steen en Petje, zijn grootvader, getuigen voor de parlementaire onderzoekscommissie naar de Bende van Nijvel: 'De rijkswacht is het andere kamp,' zegt Petje onomwonden.’ Beeld
'David Van de Steen en Petje, zijn grootvader, getuigen voor de parlementaire onderzoekscommissie naar de Bende van Nijvel: 'De rijkswacht is het andere kamp,' zegt Petje onomwonden.’

Sinds de overval slaapt mijn grootvader zoals hij vroeger in Kivu sliep: met zijn geladen revolver onder zijn hoofdkussen. Als er ’s nachts lawaai op de gang van het appartementsgebouw is, staat hij al met zijn revolver in de hal. Op het balkon heeft hij een alarm geïnstalleerd: als iemand langs het raam probeert binnen te komen, begint er direct een sirene te loeien. De angst voor een aanslag is nooit helemaal weg. ‘Als ze mij aanvallen, schiet ik terug,’ zegt hij. ‘Met mijn kanon, door twéé deuren heen.’


De inquisiteur

De rijkswachtkolonel die mijn grootvader – en mij – zo veel slapeloze nachten bezorgde in mijn jeugd zal me 25 jaar later zelf komen opzoeken. Het is 2010, het boek ‘Niet schieten, dat is mijn papa!’ is net verschenen. Aan mijn voordeur trekt een processie van tipgevers en sympathisanten voorbij, die me allerlei belangwekkends over de Bende willen toevertrouwen. Een oude gangster beweert dat hij weet waar hun wapens begraven liggen. Een ex-gangsterliefje is ervan overtuigd dat de Bende op haar appartement in Aalst heeft gelogeerd. Als ik op een avond thuiskom, vertelt mijn vrouw Nathalie dat er weer iemand aan de deur is geweest. ‘Een zekere kolonel Vernaillen. Hij heeft het boek gelezen en vraagt of je hem wilt contacteren.’

Kolonel Vernaillen. Al jaren heb ik het gevoel dat hij en ik een soort lotgenoten zijn. De aanslag waaraan hij ternauwernood ontsnapte en de overvallen van de Bende van Nijvel worden vaak in één adem genoemd als de grootste mysteries in de Belgische misdaadgeschiedenis. Er zijn veel parallellen, van de paramilitaire technieken tot de gebruikte munitie... Waren het ook dezelfde uitvoerders?

Enkele weken later ga ik Vernaillen opzoeken in zijn villa in Hekelgem, waar hij na de aanslag in 1981 toch is blijven wonen. Hij heeft zijn voorzorgen genomen tegen ongewenste bezoekers, met een dik ijzeren toegangshek. De voordeur gaat open, ik kijk in een taai gezicht met wakkere oogjes. De kolonel op rust is 71 en leeft al jaren in de luwte, maar de aanslag van 30 jaar geleden zit nog altijd vooraan in zijn hoofd. Aan de voordeur toont hij me waar de kogels precies binnenkwamen, hoe hij zich ogenblikkelijk omdraaide, de sleutels uit het slot trok en naar beneden dook – wat hem het leven redde. Meteen zit hij terug in de film uit 1981 die hij al duizenden keren in zijn hoofd heeft afgespeeld.

Vernaillen is geraakt, maar voelt de pijn van de schotwonde in zijn rug niet. Terwijl hij op de grond ligt, telt hij de schoten die volgen. Het zijn reeksjes van drie, met telkens een pauze ertussen, tien keer na elkaar: dertig schoten in totaal. Als het schieten ophoudt, belt Vernaillen achtereenvolgens de rijkswacht, zijn huisdokter en de hulpdiensten. Hij ziet buiten een auto met automatische versnellingsbak wegrijden – een Mazda. Zijn jongste dochter, 12 jaar, komt op haar rappe beentjes de revolver brengen die hij op zijn slaapkamer bewaart. Pas dan ziet hij in de aangrenzende kamer in een plas bloed zijn vrouw liggen, dodelijk geraakt in de buik en de arm. Ze is in elkaar gestort in de deuropening, hun tienerdochter heeft haar achter een zetel gesleept.

In één gulp komt zijn verhaal eruit. De hele middag praten we over ‘de affaires’ en aldoor voel ik hoe hij zich moet bedwingen om zijn wapens niet onmiddellijk om te gorden en alles tot op het bot uit te spitten. Maar zijn echtgenote Magda, die het drama zo ver mogelijk van zich af wil duwen, wil niet dat hij het verleden nog oprakelt – ‘dat heeft geen zin.’ Vanuit een hoek van de woonkamer zal ze ons verschillende keren onderbreken. ‘Pas op wat ge zegt, Herman. Ze moeten hier niet nog eens komen, hé. Ik wil geen tweede keer beschoten worden.’ Ik begrijp haar wel. Ze reageert net als mijn grootmoeder, die ook niets meer over de zaak wilde horen. En Vernaillen lijkt in zijn reacties net mijn grootvader: nog vol kwaadheid die bij de minste steekvlam oplaait.

Hij vertelt hoe hij eind 1979 als majoor in Brussel belandt, de leiding krijgt over het hele district, en op een dag van de Brusselse procureur-generaal het uiterst delicate onderzoek naar de zaak-François in de maag krijgt gesplitst – een opdracht die hem de rest van zijn leven blijft achtervolgen.

Herman Vernaillen «Ik wist dat het niks dan problemen met zich zou meebrengen, want mijn oversten waren tégen dat onderzoek. Ze wilden niks liever dan dat ik alles onder de mat zou vegen. Maar dan kenden ze mij niet, ik heb álles onderzocht. Het was alsof ik een beerput opende.

»Het commando van de rijkswacht deed er alles aan om me tegen te werken, valse pv’s te laten maken en zaken weg te moffelen. Iedereen bij de rijkswacht bekeek mij kwaad. Ze noemden mij de inquisiteur. Met drugsonderzoeken is het ook altijd hetzelfde: je trekt aan één draadje en overal komen draadjes los. In de zomer van 1981 kreeg ik van de douane informatie over een trafiek van harddrugs in bevroren vlees, waarvan de transporten onder toezicht van de rijkswacht zouden gebeuren. Dat wilde ik natuurlijk onderzoeken. Een rijkswachter van het Centraal Bureau voor Opsporingen, Luc Vanden Daele, had het spoor van harddrugs in bevroren vlees eerder ook al aangeboord, maar pleegde op 13 maart 1981 – in nooit opgehelderde omstandigheden – zelfmoord. Er werd nooit onderzoek gedaan naar die verdachte dood, en onmiddellijk na zijn overlijden werd zijn bureau leeggemaakt en verdwenen alle documenten. Dan begin je natuurlijk te denken: wie heeft invloed én heeft iets met vlees te maken?»

Toen is de miserie pas echt begonnen, zegt Vernaillen. Op zondagavond 26 oktober 1981 voerde hij het bevel over de ordediensten om de grote antirakettenbetoging in Brussel in goede banen te leiden. Een lange dag, hij kon pas laat naar huis. Het was al na elven toen zijn chauffeur hem thuis afzette en hij naar bed ging. En iets na middernacht ging de bel. Hij is boos op zichzelf omdat hij het licht in de hal heeft aangedaan.

Vernaillen «Had ik dat niet gedaan, dan had ik de schutters met hun wapens buiten zien staan. En dan had ík hén neergeschoten.

»Het moment dat ik mijn vrouw daar zag liggen, verdwijnt nooit meer van mijn netvlies. Wat mij pijn doet, is dat haar zoiets is overkomen, en dat ik niks heb kunnen doen. Had ik nu één of twee van die mannen kunnen neerknallen, dan had ik tenminste nog íéts gedaan.

»We hebben van 26 oktober tot half december in het ziekenhuis gelegen. Ik was enkel aan mijn arm en mijn rug gekwetst maar mijn vrouw, die naast mij lag, was op sterven na dood. Ze heeft vier dagen tussen hemel en aarde gezweefd, bewusteloos. Onze kamer stond onder politiebewaking, maar de tweede dag kwam onze jongste dochter met mijn revolver naar het ziekenhuis. Ze ging toen naar school bij de Dames van Maria en heeft een hele dag met een zware Smith & Wesson .357 Magnum in haar boekentas gelopen – een straffe twaalfjarige! Daags nadien stond er aan mijn ziekenhuisbed een militaire geneesheer, om te zeggen dat ik naar het militair hospitaal overgebracht zou worden. Maar ik wilde niet weg van mijn vrouw. Ik heb mijn revolver van onder mijn kussen gehaald en heb gezegd: ‘Dokter, zie je dit? Diegene die mij komt halen, die schiet ik neer. Ik meen het!’

»Toen we uit de kliniek thuiskwamen, zeiden mijn vrouw en mijn drie dochters: ‘Papa, we blijven hier niet wonen.’ Ik zei: ‘Sorry, we gaan hier niet weg. Wie wil gaan, mag vertrekken, maar ik blijf hier. Ze zijn niet geslaagd in hun opzet, ze gaan niet terugkomen.’ Ik heb mijn drie dochters dan leren schieten. Zo voelden ze zich veiliger. Ze wisten: als er iets gebeurt, zijn hier vier mensen met een wapen in plaats van één. Tot ze het huis verlieten om te trouwen, hebben ze alle drie een geweer op hun kamer gehad. Mijn vrouw wilde geen wapen aanraken.»


Wapen op schoot

In alles wat Vernaillen vertelt, herken ik de levenslange impact van één avond op een gezin. De constante alertheid, de nooit wijkende onrust. Zijn vrouw vertelt hoe sinds de aanslag de zenuwen altijd strak gespannen staan bij haar man, ook als hij ’s avonds thuis is. ‘Van zodra er aangebeld werd, stak zijn zenuwachtigheid iedereen in huis aan. Op een gegeven moment heb ik gezegd: dat móét gedaan zijn.’ – ‘Ja, maar,’ zegt Vernaillen, ‘stel je voor dat ze daar terug zijn! Dan wil je op zeker spelen en ga je toch niet voor een deur of een raam staan? Ik was verantwoordelijk voor vier vrouwen in huis, ik was op mijn qui-vive.’

Ik vertel over mijn grootvader, die ’s avonds nooit de deur opende zonder eerst met een stok het spionnetje open te schuiven. Ook hij had zijn revolver dag en nacht binnen handbereik. En mijn grootmoeder deed ook elke avond bijna obsessief haar ronde langs alle ramen om te kijken of de gordijnen wel goed gesloten waren, net als de vrouw van Vernaillen. ‘Geen spleetje licht mag er nog doorkomen,’ knikt ze.

Vernaillen «Rond Nieuwjaar, we waren nog niet zo lang uit het ziekenhuis, wordt er ’s avonds na elf uur nog aangebeld. Mijn zenuwen staan meteen strak, ik grijp naar mijn geladen machinegeweer, dat klaarligt op het dressoir, en doe het gordijn open met de loop, klaar om te schieten... En ik zie kinderen staan. Zangertjes! ‘Godverdomme!’ roep ik. ‘Wat komen jullie hier doen op dit uur van de avond?’ Die kinderen: ‘Wij komen zingen, meneer.’ – ‘Weten jullie dan niet wat hier gebeurd is?’ – ‘Toch wel, meneer.’ – ‘Awel? Eén beweging en ge zijt eraan!’ Ik was kwaad op die kinderen. Je denkt altijd dat het misschien nog eens gaat gebeuren.

»Als bevelhebber van het district Brussel had ik twee chauffeurs die me om de beurt naar het werk reden. Toen ik na de aanslag weer ging werken, zei mijn vrouw: ‘Gedaan, geen chauffeur meer. Ik zal u ’s morgens naar de kazerne in Brussel brengen en ’s avonds ophalen.’ Ik zat naast haar in de auto met mijn machinepistool op mijn schoot, en ik hield alles rond de auto in het oog. Jarenlang heeft ze me zo vervoerd, ’s morgens en ’s avonds. Uit voorzorg. Ook nadat ik al weg was bij de rijkswacht, heb ik nog tien jaar lang altijd een wapen bij me gehad – ik had een vergunning. Na tien jaar heb ik besloten om het voortaan zonder te doen.»

Vernaillen is na de aanslag onheus behandeld. Door zijn eigen collega’s – ‘Geen enkele is me in het ziekenhuis komen bezoeken’ –, door de rijkswacht én door de overheid. Geen frank schadevergoeding heeft hij gekregen, het is een echte schande. ‘Ze hebben me financieel aan de grond gebracht.’ Hij wordt er nog altijd kwaad van.

Vernaillen «De overvallers hadden voor enkele honderdduizenden frank schade aangericht. We hadden net gebouwd, we zaten krap bij kas. Het vasttapijt zat onder het bloed, de salon was kapotgeschoten, de nieuwe zijden overgordijnen die mijn vrouw gemaakt had, waren doorzeefd... De ramen waren stuk en het was winter. Mijn chauffeur wilde me helpen met het plaatsen van voorlopige ramen, enkel glas. Hij kreeg verbod van hogerhand, hij mocht niet helpen. Het enige wat we konden krijgen om al onze kosten te betalen, was een renteloze lening via de sociale dienst van het werk van mijn vrouw. Bij de sociale dienst van de rijkswacht werd ons zelfs dat geweigerd, op aangeven van generaal Beaurir. Ook het ziekenvervoer heb ik zelf mogen betalen, omdat mijn vrouw in dezelfde ambulance vervoerd was. Ze hebben me bij de rijkswacht weggepest.»

'Ik weet met zekerheid wie destijds op mij heeft geschoten: dat waren Bouhouche en Beijer. Dat heeft Beijer me persoonlijk opgebiecht ‘’ Beeld
'Ik weet met zekerheid wie destijds op mij heeft geschoten: dat waren Bouhouche en Beijer. Dat heeft Beijer me persoonlijk opgebiecht ‘’

In oktober 1988 ging Vernaillen met vervroegd pensioen bij de rijkswacht, totaal gedesillusioneerd, en begon hij aan een nieuwe carrière als bedrijfsmanager. Er zitten nog altijd honderden stukjes metaal van de kogels in zijn rug. Restanten van de vuile, zelfgemaakte munitie waarmee de daders vuurden. Officieel werden die schutters nooit gevonden. Vernaillen zelf had van in het begin ex-rijkswachters Madani Bouhouche en Robert Beijer als hoofdverdachten in het vizier. Tijdens het onderzoek-François was het beruchte duo nog in dienst bij de rijkswacht. Vernaillen betrapte hen op het plaatsen van afluisterapparatuur in de verhoorkamer. ‘Ik heb hen toen uit de BOB gezet, ze waren niet te vertrouwen.’ Maar in 1995 werden Bouhouche en Beijer vrijgesproken van de aanslag op Vernaillen, op een megaproces voor het Brusselse assisenhof, waar ze wél werden veroordeeld voor de moord op diamantair Ali Suleiman en op Sabena-agent Francis Zwarts. Later bleek dat Bouhouche het onderzoek in de zaak-Vernaillen zo had weten te manipuleren, dat hij noch Beijer het gedaan kon hebben. ‘Zelfs dát onderzoek heeft de rijkswacht verknoeid,’ zegt Vernaillen.

Intussen weet Vernaillen met zekerheid wie destijds op hem heeft geschoten: dat waren wel degelijk Bouhouche en Beijer. ‘Dat heeft Beijer me persoonlijk opgebiecht in 2010, toen zijn boek ‘De laatste leugen’ is verschenen. Bouhouche was al in 2005 overleden.’

Vernaillen «Beijer wil mij en de moeder van Francis Zwarts spreken. De moeder van Zwarts weigert, maar ik wil wel eens horen wat hij te zeggen heeft. Beijer vraagt om mij thuis te mogen bezoeken, maar ik zeg dat ik alleen een ontmoeting in het gerechtsgebouw wil, met de procureur erbij. Tijdens dat gesprek geeft Beijer toe dat ze met vier waren, en dat het de bedoeling was om me te vermoorden. Beijer, Bouhouche en nog twee anderen, van wie hij de naam niet wil zeggen.

»Beijer doet zijn verhaal zoals hij dat in zijn boek heeft opgeschreven, goed wetende dat het gerecht hem niks meer kan maken: hij is immers vrijgesproken voor de aanslag. ‘De opdracht was om u te vermoorden,’ zegt hij, ‘maar het was niet de bedoeling om uw vrouw te raken. Dat zij zo zwaar gekwetst is geraakt, daar heb ik veel spijt van.’ Hij kijkt mij aan en vraagt: ‘Wat denkt u nu van mij?’ – ‘Dat ge een smeerlapke zijt.’ – ‘Kunt u mij vergeven?’ – ‘Vergeven kan ik misschien wel, maar vergeten niet. En ik zeg u vlakaf: als ge nog één voet op mijn hof zet, schiet ik u af. Want ik zal de eerste zijn die schiet, ik wacht niet meer.’

»Beijer vertelt dat hij over een paar jaar met een nieuw boek zal komen. Dan verjaart het Bendeonderzoek, denk ik bij mezelf. Gaat hij dan ook weer met nieuwe bekentenissen komen?»

In 2015 wordt de verjaring van het Bendeonderzoek verlengd, er komt geen nieuw boek van Beijer. Vernaillen heeft, net als ik, zijn levensverhaal neergeschreven – een manier om alles te verwerken. Niet om het te publiceren, hij houdt het bij vijf exemplaren: één voor elk van zijn drie dochters, één voor zijn vrouw en één voor zichzelf.

Ik denk dat ik als geen ander weet hoe het leven van dat hele gezin getekend is door het drama van één nacht. Vernaillen vertelt hoe zijn jongste dochter bij hem kwam toen ze nog niet lang uit het ziekenhuis waren: ‘Papa, ik wil dokter worden.’ Ze was twaalf. Ze had haar moeder gewond gezien, en ze vond het zo erg dat ze niks kon doen. ‘Wel, ze ís dokter geworden,’ zegt Vernaillen trots. ‘Ze heeft haar onmacht omgezet in iets positiefs.’ Als hij me een paar uur later buiten laat, zie ik zijn ogen blinken en zegt hij ten afscheid, met heel zijn hart: ‘Als ik nog zou kunnen, ik zou het Benderaadsel oplossen.’


Eerste slachtoffer

Najaar 2017. De affaire-Bonkoffsky woedt in alle hevigheid. De speurders in Charleroi zijn ervan overtuigd dat ze weten wie de Reus van de Bende was. Het gaat om Christiaan Bonkoffsky, een extreemrechtse rijkswachter uit Aalst die in zijn jonge jaren lid was van de elite-eenheid Groep Diane. In 2015 is hij gestorven, maar in de weken voor zijn dood heeft hij aan zijn broer bekend dat hij heeft deelgenomen aan de moorden van de Bende van Nijvel. Ik heb de informatie maanden eerder zelf aan de speurders bezorgd. Nu is het spoor uitgelekt in de pers, waar een storm van reacties losbarst. ‘Was het dan toch de rijkswacht?’ wil iedereen weten.

Kolonel Vernaillen is helemaal in de greep van de Bonkoffsky-affaire. Op 8 november, de avond voor de jaarlijkse herdenking van de Bendeslachtoffers in Aalst, belt hij me op. Hij klinkt zenuwachtiger dan anders, en vraagt naar details van het verhaal van mijn grootvader. Wat heeft hij precies gezien op de avond van de overval? Voor het eerst legt hij de link die voor mij al lang duidelijk is: de mannen die op hem geschoten hebben en de moordenaars van de Bende, dat zijn dezelfden.

Vernaillen heeft zijn persoonlijke zoektocht naar zijn aanvallers jarenlang laten rusten uit respect voor zijn vrouw, die zo getraumatiseerd was dat ze er niets over wilde horen – dezelfde reactie als Metje. Maar altijd is er een waakvlammetje blijven branden, dat nu in alle hevigheid oplaait. ‘Dat is toch normaal,’ reageert Vernaillen als ik hem daarop wijs. ‘Ik heb altijd gedacht aan het spoor van de rijkswacht. En kijk wat er nu allemaal uitkomt.’ Hij heeft alles wat hij weet opgetekend in een 26 pagina’s tellende brief, en die gaat hij morgen aan procureur-generaal Christian De Valkeneer overhandigen. Die heeft de leiding over het Bende-onderzoek en heeft beloofd dat hij de herdenking in Aalst zal bijwonen – een primeur die te maken heeft met de massale media-aandacht, vermoed ik.

’s Anderendaags zie ik Vernaillen na de plechtigheid op het kerkhof naar De Valkeneer toestappen met een grote bruine enveloppe. Journalisten trekken de kolonel nadien aan zijn mouw, maar hij heeft de media altijd gemeden en doet dat ook nu.

Ik hoor Vernaillen vaker dan vroeger. Hij komt langs op de filmset tijdens de opnames in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis, en als hij me thuis opzoekt, praten we urenlang. Op een avond, niet lang na de herdenking, vertel ik hem over mijn hoop om het statuut van terreurslachtoffer te krijgen. ‘Ik ben het beu telkens te moeten bewijzen dat ik gehandicapt ben om een karige invaliditeitsuitkering te krijgen.’ Vernaillen knikt, en vindt dat hij daar eigenlijk ook recht op heeft. ‘Ik beschouw mezelf als het eerste slachtoffer van de Bende van Nijvel,’ zegt hij.

‘De jaren na de aanslag zat ik naast mijn vrouw in de auto met een machinepistool op mijn schoot en hield ik alles in de buurt in het oog’ Beeld
‘De jaren na de aanslag zat ik naast mijn vrouw in de auto met een machinepistool op mijn schoot en hield ik alles in de buurt in het oog’

Vernaillen «In 1981 was er natuurlijk nog geen sprake van de Bende van Nijvel, maar de parallellen zijn heel duidelijk. De namen die in ons dossier staan, komen altijd weer terug in het Bendedossier. Bouhouche en Beijer, ex-rijkswachters en zware gangsters. Ik weet zeker dat zij achter onze aanslag zaten, want Beijer heeft het me zelf bekend. En die twee komen ook als enige verdachten van begin tot eind in het Bendeverhaal terug: ze duiken op van bij de eerste moord in de wapenhandel van Daniel Dekaise tot de laatste overval in Aalst. De mysterieuze spion Faez Al Ajjaz, een kennis van Bouhouche, wiens auto voor onze aanslag is gebruikt, is ook terug te vinden in het Bendedossier. De wapens die de overvallers bij ons gebruikten, waren dezelfde als die van de Bende, met zelfgemaakte kogels die uit elkaar spatten als ze je lijf binnendringen. Zo hebben de dokters tientallen stukjes metaal in mijn lichaam gevonden. Nu nog zit er een kogel in mijn linkernier ingekapseld. Als het weer verandert, voel ik hem zitten.

»En dan is er dat dreigtelefoontje aan je grootvader. ‘Laat de rijkswacht met rust of er zal u hetzelfde overkomen als Vernaillen.’ Zijn dat geen links genoeg, misschien?»


Roze Balletten

De oude rijkswachtkolonel weet heel goed hoe België in elkaar zit, hoe justitie en politiek met elkaar verweven zijn en elkaar rugdekking geven. Hij blijft maar vertellen, en ik kan mijn oren bijna niet geloven. Allemaal informatie die hij destijds ook aan de parlementaire Bendecommissie-bis heeft bezorgd. Daar hebben de volksvertegenwoordigers naar hem geluisterd, en zijn relaas vervolgens verticaal geklasseerd.

Zo doet hij het verhaal van Léon Finné, ook een Bendeslachtoffer. Hij werd vermoord tijdens de overval op de Delhaize in Overijse, een maand voor mijn ouders – óók met een nekschot. Finné was bankier en politie-informant. Zijn Banque Copine aan de Brusselse Louisalaan had veel klanten bij justitie. Vernaillen leerde hem eind jaren 70 kennen via twee politiebazen. Elke week zag hij de Amerikaanse slee van de bankier, met het vlaggetje op de bumper, op de binnenplaats van de rijkswachtkazerne staan. Als hij sprak met Finné, voelde hij dat de man op de hoogte was van veel schimmige zaken. Op een dag nam Finné hem in vertrouwen: binnen de rijkswacht werd een complot gesmeed om een staatsgreep te plegen, met niet de minsten. Hij noemde de namen van verscheidene hoge rijkswachtofficieren en van een minister.

Vernaillen «Eerlijk gezegd geloofde ik daar destijds niet al te veel van. Ik vond het indianenverhalen. Maar toen Finné in Overijse door de Bende vermoord werd, ben ik gaan nadenken. School er misschien toch iets van waarheid in die verhalen? Finné sprak over een staatsgreep, maar misschien ging het hen erom de staat te destabiliseren, met de bedoeling de rijkswacht sterker te maken? Want die had enorm veel gezichtsverlies geleden, na de zaak-François en na de wapendiefstal bij de Groep Diane. Het prestige was weg. De namen van de rijkswachtofficieren en de minister heb ik aan de parlementaire commissie gegeven. In een brief, niet in een openbare zitting. De rijkswachttop heeft alles ontkend en daarna heb ik er niets meer van gehoord.»

Vernaillen is destijds hard aangepakt in het parlement. Een collega beschuldigde hem van sabotage van het onderzoek naar de Roze Balletten: hij zou pagina’s met belastende telefoonnummers uit het adresboekje van bordeelhoudster Fortunato Israël gescheurd hebben. Het maakt hem vandaag nog altijd kwaad. ‘Indertijd ben ik tegen de rijkswachttop ingegaan om het onderzoek-François tot op het bot te voeren. Het kwam mij op een aanslag te staan. Waarom zou ik in het ene onderzoek niet en in het andere wél informatie hebben afgeschermd?’

Vernaillen heeft trouwens nooit onderzoek gedaan naar de Roze Balletten. De kolonel weet wel hoe het komt dat zijn collega zich heeft vergist. In het voorjaar van 1982 had de generale staf van de rijkswacht hem opdracht gegeven om de documentatiefiches met persoonlijke gegevens van politici uit de databank van de Brusselse BOB te laten verdwijnen, omdat het parlement ze kwam controleren. ‘Ik heb dat gedaan, tegen mijn zin. Maar bij de rijkswacht was een bevel een bevel. Als je dat niet opvolgde, wachtte de krijgsraad.’

‘Ik héb trouwens foto’s gezien van seksfuiven met minderjarigen,’ vertrouwt hij me later op de avond toe. ‘Op een dag liep ik in het justitiepaleis voorbij het kantoor van een bevriende magistraat. Hij riep me binnen. ‘Herman, kom eens kijken!’ Hij liet me foto’s zien waarop volwassenen het met kinderen doen. Hij dekte de gezichten van de volwassenen af, maar volgens mij waren dat foto’s van de Roze Balletten en waren daar mensen van de rijkswachttop bij. ‘Wat gaan ze daarmee doen?’ vroeg ik. ‘Dat gaat naar boven,’ antwoordde hij. Zijn rang was te laag om zulke delicate dossiers te behandelen.’

Als Vernaillen die avond naar huis vertrekt, kijkt hij me aan en vraagt: ‘Welke koning of keizer is het waard dat er 28 burgers voor worden vermoord?’

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234