man van taalguy mortier 80
Serge Simonart: ‘John, Paul, George & Ringo’
Toen ik vanaf 1985 in Londen, Los Angeles of New York probeerde om voor een Belgisch weekblad een exclusief interview los te weken met één of andere internationale superster, had ik twee problemen. Eén: hoe legde ik aan een buitenlander uit wat Humo was? En twee: hoe kon ik haar of hem verder laten kijken dan het visueel onspectaculaire vod dat tussen ons in op tafel lag?
Voor wie Humo niet kon lezen, leek het blad zomaar een homp eerder goedkoop, flinterdun papier waarop vaak bekende Vlamingen waren afgebeeld die één centimeter buiten de taalgrens totaal onbekend waren. In Los Angeles overkwam het me een paar keer dat iemand zei: “Maar we werken al samen met een Belgisch blad, en dat is veel beter dan het uwe!” Dat bleek dan Talkies te zijn, een extreem oppervlakkige en middelmatige advertentiefuik, maar wél gedrukt op oogverblindend glossy papier en voorzien van paginagrote fonkelende foto’s.
Het inhoudelijke probleem was groter. Wereldwijd zijn alle kranten onderling inwisselbaar. Goed, The New York Times is misschien nog iets beter dan De Standaard en bevat meer nieuws dan Het Laatste Nieuws, maar van al die titels kun je zeggen: het is een krant. Ook alle televisiestations zijn onderling inwisselbaar, en alle magazines. Behalve Humo. Want nergens anders ter wereld bestaat er een Humo. Dat zégt iets. Wereldwijd maakt geen enkel ander blad zo feilloos, zonder kwaliteitsverlies en zonder de lezers of de geïnterviewden naar de mond te praten, die spreidstand tussen bloedserieuze, diepgaande interviews en artikels enerzijds en glorieuze sillyness anderzijds.
Ik moest telkens heel precies en subtiel pitchen: “Humo is een mix van The New Yorker, Vanity Fair, Radio Times, het satirische Britse blad Private Eye, de culturele supplementen van kranten zoals The Sunday Times, Playboy (de interviews!) en toonaangevende muziekbladen zoals Q, MOJO en Rolling Stone.”
Dan zag je mijn Engelse of Amerikaanse gesprekspartner denken: “Zo, dat Belgje beeldt zich heel wat in.” En dan verzweeg ik nog dat Humo heel vaak béter was al die buitenlandse prestigieuze bijbels.
Natuurlijk is een blad maken teamwerk. Ik eer dan ook in de eerste plaats mijn voorgangers, de generatie van Ingrid De Bie, Herman de Coninck, Guido Van Meir, Leo De Haes, Daan Delannoy en Wilfried Hendrickx. Maar ondanks al dat talent was Humo slechts een weekblad tot Guy Mortier er een wereldwijd uniek cultureel fenomeen van maakte. En alles werkt top-down: is de leider een kluns die tevreden is met middelmaat, dan zullen ook zijn secondanten en slippendragers dat zijn.
Guy Mortier maakte alles ondergeschikt aan kwaliteit. Plus est en vous: die jezuïetenwijsheid was ook het motto dat hij op ons werkgen en ons ego tatoeëerde. Mijn privéleven, mijn slaappatroon, álles was ondergeschikt aan Humo. Eerst een artikel dat niet beter kon en dan pas ademen, bevallen of klaarkomen. En Guy gaf het goede voorbeeld. Toen ik mijn eerste maagzweer kweekte, had hij er al vier: John, Paul, George & Ringo. Als ik klaagde over een reeks van elf op drie continenten afgenomen en rink aaneen tegen de klok uitgeschreven interviews, en over de jetlag en het slaaptekort die daar het gevolg van waren, wees Guy ver na middernacht fijntjes op mijn fouten tegen de voorkeurspelling en de deadline: gisteren.
Guy was niet alleen de beste hoofdredacteur maar ook de beste eindredacteur en de beste bezieler van het leven naast de redactie. Als ik ooit de neiging had om er de kantjes af te lopen of, zelfs aan de andere kant van de wereld, iets te geven dat minder was dan het beste van mezelf, dan doemde in de weerspiegeling van een Italiaanse ruit of een Nieuw-Zeelands reclamebord de corrigerende blik van Guy op: papa is niet boos, maar wel – en dat is véél erger – teleurgesteld.
Guy had niets te maken met mijn romans, mijn fotoboek over Londen of mijn radioserie over Venetië, maar als die dingen een beetje de moeite waard waren, was dat carambolegewijs ook aan zijn invloed te danken.
Nog meer indirect maar onomstotelijk waar, ook al zullen velen liever doodvallen dan het ooit openlijk toe te geven, is dat de héle vaderlandse pers dankzij Guy naar een hoger niveau werd getild. Want al die conculega’s verslonden stiekem ook Humo, en kregen zo een gratis masterclass in bladen maken en taalvirtuositeit.
Maar nog belangrijker en nobeler dan al het voorgaande vond ik dit: nooit, in meer dan veertig jaar tijd, heb ik Guy iets zien afscheiden dat op machtsmisbruik, agressie of megalomanie leek. Op een vaak tumultueuze redactie, waar Rick Tubbax ooit een heuse vechtpartij begon met Wilfried Hendrickx, en waar de nijd en de ego’s en de wrijvingen en de werkstress niet minder fel oplaaiden dan elders, heb ik Guy nooit horen roepen of tieren. Vergelijk dat met mindere goden op een power trip, die al twee nanoseconden nadat ze tot hoofdredacteur waren benoemd hun ondergeschikten vernederden.
En hij is ook nog goed in bed.