BOEK★★★★☆
Tachtig pagina’s lang verstrikt meesterverleider Martin Michael Driessen je opnieuw in zijn vlekkeloze virtuoze spel
Zwaar, zwijgzaam, nogal nors gezelschap: opgetogen is de verteller niet over Henry, die zich naast hem in dezelfde ruimte bevindt. Toch is hun lot onlosmakelijk met elkaar verbonden. Henry is immers een revolver, een Colt .38 Special Police, snub-nosed, om precies te zijn. De verteller, een kogel, ‘rechtop in een kartonnen doosje, in het gelid met negen collega’s’, heeft Henry nodig om zijn levensvervulling te bereiken. Hij zag ooit het daglicht in Cleveland, Ohio, en bevindt zich in een lade bij tandarts Abe en zijn vrouw Nancy in Palm Beach, Florida. Vanuit zijn schuilplaats is hij er getuige van hoe Nancy overspel pleegt met haar tuinman. Abe stuurt haar weg, regelt voor zichzelf een date, en neemt de Colt voor alle zekerheid mee. De Colt wordt gestolen, ‘het begin van een episode waar ik niet met trots aan terugdenk’, zegt de wat hautaine verteller, want in handen vallen van criminelen is ‘het ergste wat een patroon kan overkomen’. Maar een kogel heeft geen keuze, en dus is hij getuige van een bendeoorlog waarbij een aantal van zijn collega’s afgevuurd worden. Daarna wordt hij weggegooid. De revolver ligt maandenlang onder een struik in een buitenwijk, tot in een aanpalend huis een verjaardagsfeestje aan de gang is. Henry wordt gevonden door de jarige, en diens vader Lenny, vertaler van beroep, besluit de Colt mee te nemen naar huis, 2.000 kilometer noordwaarts, bij Lake Henderson in Vermont.
Vanaf zijn schuilplaats achter de boeken van Melville in Lenny’s flinke boekenkast, bespiedt de verteller het gezinsleven van Lenny, Linda en hun kinderen Bennie en Charmaine. Wanneer een levensmoeë Nederlandse schrijver met een writer’s block, die net als de auteur van deze roman Michael heet, een tijdlang bij het gezin komt logeren om aan een vertaling van een boek te werken, acht de kogel zijn moment gekomen. Deze ‘foute man’, die te veel drinkt en een ongezonde interesse vertoont in Lenny’s kinderen en vrouw, zal de kogel als ‘de man van zijn leven’ gaan beschouwen. Wat de kogel wil, is immers een man ‘die mij als zijn bezit beschouwt en gebruikt’: ‘ik wil een gespannen haan achter me weten’. Tussen kogel en man ontstaat iets als een destructieve relatie, en de kogel heeft het goed ingeschat: het is uiteindelijk Michael die Henry uit de boekenkast zal halen. Hij neemt hem mee op zijn dagelijkse motorritje rond Lake Henderson. Elke dag stopt hij even aan een kiezelstrandje, elke dag neemt hij Henry in de hand. De kogel is opgewondener dan ooit: vindt hij eindelijk zijn bestemming? Is Michael die ander die het bestaan van deze kogel bevrijdt van leegte en zinloosheid?
De truc met een verteller die geen mens is, is natuurlijk al eerder toegepast, denk aan Willem Jan Ottens ‘Specht en zoon’, waarin een schilderij het woord neemt. Maar pas in de vaardige vingers van rasverteller Martin Michael Driessen wordt helder hoe zo’n spitsvondig perspectief een verhaal spanning, pit en prikkeling kan bezorgen – om humor niet te noemen. Niets menselijks is de vertellende kogel vreemd. Het is een gecultiveerd, wat nuffig personage, dat belang hecht aan decorum en eergevoel, en vanuit zijn positie aan de zijlijn spits en vaak neerbuigend commentaar levert op de menselijke komedie die zich voor zijn ogen afspeelt. Net als Odysseus, aan wie ettelijke keren gerefereerd wordt, moet hij beproevingen en reistochten doorstaan om tot zijn bestemming te komen. Dat die lijkt te liggen bij een schrijver die Michael heet, legt nog een sappig meta-laagje over Driessens bloedstollende vertelling. Tachtig pagina’s lang verstrikt deze meesterverleider je opnieuw in zijn vlekkeloze virtuoze spel. Tachtig pagina’s verfijnd en vakkundig schrijfplezier.