BOEK★★★½☆
Wij zien in ‘Lichamen’ in de eerste plaats een voortzetting van Peter Verhelsts gestage triomftocht
In oktober mocht Peter Verhelst de Constantijn Huygens-prijs in ontvangst nemen voor zijn gehele oeuvre. Met die bekroning werd zijn indrukwekkende prijzenkast nog wat indrukwekkender, waardoor zo stilaan het imago van writer’s writer lonkt: overladen met lof vanuit de literaire wereld, maar voor het grote publiek misschien net iets te eigenzinnig en onpeilbaar. Dat het werk van Verhelst niet bepaald hap-slik-weglectuur is, werd ook in het juryrapport aangestipt, dat zijn oeuvre omschreef als ‘een volgehouden inspanning om te blijven zoeken naar alles wat zou kunnen zijn’. Of zoals het op Wikipedia net iets knulliger beschreven staat: ‘Verhelst is geen eenvoudige literatuur, omdat het verhaal in een poëtische stijl verteld wordt.’ Met zijn nieuwste novelle, ‘Lichamen’, zal de schrijver dat imago niet gauw van zich afschudden.
Verhelst neemt ons in ‘Lichamen’ mee naar een postapocalyptische wereld, waarin een naamloze man met een revolver ronddwaalt in een reeks lelijke, verlaten woonblokken. De mensheid lijkt in deze wereld zo goed als weggevaagd, de bomen, de vogels en de insecten hebben het overgenomen. Het woeste niemandsland van ‘Lichamen’ past perfect in de traditie van de dystopische roman. Dient zo’n schrikwekkend toekomstbeeld doorgaans om de lezer te waarschuwen of te doen gruwelen, dan is het bij Verhelst vooral aanleiding voor een doorgedreven taalexperiment. De kern van dat experiment licht hij zelf toe in een ingebed verhaalminiatuurtje: ‘Ik herinner me een man die jarenlang gegijzeld werd. Om geestelijk niet te breken, herbouwde hij in zijn hoofd steen voor steen zijn eigen huis. Toen hij klaar was, brak hij het steen voor steen weer af (…) waarna hij opnieuw kon bouwen.’ Die geestelijke oefening verkent Verhelst tot het absolute uiterste, wat maakt dat ‘Lichamen’ extreem beeldend is geschreven: ‘Muren vol verkleuringen – bloeduitstortingen. Kasten waren onder hun eigen gewicht bezweken. Losgekomen plafondkalk. Fluogroen beslagen ramen – glasscherven over de grond verspreid.’ Zijn novelle vereist hierdoor ook de volle inspanning van de lezer, die elke ruimte, elke uithoek van de curieuze wereld van ‘Lichamen’ actief moet mee opbouwen.
Die inspanning wordt gelukkig wel beloond. ‘Lichamen’ kreeg als ondertitel ‘novelle’ mee, maar zoals gewoonlijk heeft Verhelst lak aan dat soort hokjesdenken. Poëzie, proza en zelfs theater lopen elkaar opnieuw uitbundig voor de voeten. Taal is daarbij meer dan een instrument – het is een muze, een idool, een vurige geliefde. De schrijver vat zijn experiment met zoveel wellustig genoegen aan dat zijn novelle veel rijker en voller aanvoelt dan de schamele 144 pagina’s doen vermoeden. ‘Lichamen’ afdoen als een steriele stijloefening doet Verhelsts metier oneer aan. De zonderlinge wereld van deze novelle mag dan wel vreemd aanvoelen, de menselijke emoties van het hoofdpersonage doen dat niet: verlangen, angst, eenzaamheid en vooral de unieke menselijke drang om het leven in een verhaal te gieten, omdat het leven zonder verhaal ‘onuitstaanbaar lijkt’. Het grootste angstbeeld van Verhelst is niet toevallig een wereld ‘zonder verhalen’, als die ‘straks allemaal uitgestorven zullen zijn’.
‘Lichamen’ mag met een waarschuwingsbordje komen: wie op zoek is naar een hapklare brok, zal dit wellicht niet smaken. Wij zien er in de eerste plaats een voortzetting in van Verhelsts gestage triomftocht. Als verhalenbouwer en taalmenner kent hij, ook na ruim dertig jaar carrière, nog altijd zijn gelijke niet. Nog één tip: naast ‘Lichamen’ krijgt ook ‘Tongkat’, dat andere somptueuze taal- en verhaalexperiment van Verhelst uit 1999, dit jaar een feestelijke heruitgave. Doe uzelf een plezier en haal ze beide in huis, voor als het eens wat meer mag zijn.