Mustafa Stitou: ‘Waar is het lam?’ ★★★★☆
Negen jaar na zijn vorige bundel is Mustafa Stitou terug, en hoe: de voormalige stadsdichter van Amsterdam serveert in ‘Waar is het lam?’ een splijtende analyse van godsdienst en geweld. Religieuze teksten en rituelen druipen van het bloed, en de belijders van een godsdienst oefenen een zachtere vorm van agressie uit. Hoe hard je ook probeert, je raakt nooit helemaal onder het juk van schuld en schaamte uit dat een religieuze opvoeding op je schouders legt, toont de Marokkaanse Nederlander overtuigend aan: ‘Wie er niet in slaagt / de feiten te verdraaien / richt zichzelf te gronde.’
Wat die feiten zijn, maakt Stitou meesterlijk duidelijk in ‘Offerdier’, een verwijzing naar de passage in het Oude Testament waarin God aan Abraham vraagt zijn zoon Isaak te offeren. Als God ziet dat Abraham hem gehoorzaamt, roept hij hem op te stoppen en tovert hij plotsklaps een ram in de struiken, die de man in plaats van zijn zoon mag offeren. We kennen het offerlam ook in de islamitische traditie, waarin gelovigen een lam slachten voor het Offerfeest. In Stitous gedicht is een soort perverse beul aan het woord, die de lezer uitlegt hoe hij het lam slachtklaar moet krijgen.
De dichter toont genadeloos hoe de mens het beest van meet af aan als instrument heeft gebruikt, als een soort industrieel product dat hij voor zijn plezier in leven heeft gehouden. Je moet ‘de registratiecode die wij sierlijk / op zijn vingerkoten hebben gebrand’ eerst scannen. Met ‘een geïmproviseerd raster van stroomdraad’ hou je het lam dan wel op z’n weide, tot het als vanzelf ‘sprakeloos op zijn rechterzij’ zal gaan liggen, ‘de kop richting Mekka’. We hebben het dier zo geconditioneerd dat het precies doet wat wij willen. ‘Mooi om te zien’ is het beest ook nog eens, het heeft aardige ‘roomwitbewolde wangen’, een ‘ontegenzeggelijk’ montere glimlach, ‘een jeugdige look’. ‘Wil je hem verwennen?’ spreekt die beul onze innerlijke oma aan. ‘Knip met een snoeischaar zijn dikke vinger- en teennagels.’
Die oma krijgt het flink benauwd, tot Stitou haar met een genadeslag doet inzien wat dat lam precies is: ‘een kind, maar slachtrijp’. Bám: daar zijn de feiten, lieve lezer, brutaal in je poezelige lezersgelaat. En dan vangt een paar pagina’s verderop ‘een zwerfkat’ nog een kakkerlak, waarna ze zich neervlijt ‘op een vervallen peutergraf / als in een gerieflijke mand’. Geen vrolijke vroomheid dus, die godsdienst bij Stitou.
Maar wie de feiten ziet voor wat ze zijn, richt zichzelf dus te gronde – en daarover gaat het verderop in de bundel. In ‘Mo’ staat iemand voor een klas in een ‘zwarte’ school, de leerlingen willen weten of hij moslim is. ‘Ze ruiken aan je dat je een verrader bent,’ denkt de spreker: ook al heb je je losgemaakt van je afkomst en leid je een vrij leven, altijd blijft die ‘stolp van schaamte’, dat schuldgevoel ‘dat je jezelf buiten de groep’ hebt geplaatst. Het manifesteert zich in je dromen, een plaaggeest met een ‘gezicht als van je vader’ komt je slaan. Maar zelfs als je die overwonnen hebt, is het schuldgevoel niet weg: de vraag ‘waarom hiermee/ zo lang gewacht?’ blijft knagen, dus ‘bevrijd was je niet’.
En nee, de bevrijding komt ook later in deze grimmige, grillige bundel niet. Ik weet niet of je ‘Waar is het lam?’ een aanklacht moet noemen, maar een vlijmscherpe afrekening met het geloof in wat hier ‘de god-voor-wat-hoort-wat’ heet, is het in ieder geval. Eén vers vat Stitous boodschap helemaal samen: ‘de lucht die opstijgt / naar de Allerhoogste / beneemt ons de adem’. De gelovige is net als het offerlam: ‘gelokt word je / en gegrepen’. (bvds)
Niña Weijers: ‘Zelf doen’ ★★★★☆
Stukken die je eerder voor een magazine hebt geschreven, moet je die nog bundelen? Niña Weijers vond eerst van niet, maar na haar 30ste verjaardag en haar moederschap deed ze het toch. Het resultaat is een vreemdsoortig, indringend zelfportret over het scharnierpunt tussen twintiger (kinderloos en onafhankelijk) en dertiger (moeder in een heteronormatieve relatie). Terugkerend thema in de essays is het gesteggel met een ‘vastgelegd leven’ waarvan ze zich wil losmaken, maar waarin ze toch blijkt beland te zijn. Ze vertrekt van het kleine, een pup in huis nemen bijvoorbeeld, om te reflecteren over het universele. In dit geval: hoe hulpeloosheid en onafhankelijkheid zich tot elkaar verhouden.
Al schrijvend ontdekt Weijers wat haar punt is. Dat doet ze twijfelend en genuanceerd, maar nooit zonder een duidelijk standpunt in te nemen: door zich nauwgezet te positioneren tegenover haar éénletterige vrienden die ze tot personages maakt – zo staat M voor auteur en vriendin Maartje Wortel – en tegenover de kunst. Soms zijn dat films (‘The Square’) of romans (‘Normal People’), vaker essays (‘La mort de l’auteur’ van Roland Barthes). Ze richt haar blik naar binnen door buiten daarbij te betrekken. ‘Zelf doen’ is zo een prikkelende uitnodiging om zelf je positie in de wereld te bepalen. (fvdg)
Bette Howland: ‘Paviljoen 3' ★★★½☆
Bette Howland is 31 wanneer ze onder de druk van geldtekort en alleenstaand moederschap bezwijkt. In de flat van vriend Saul Bellow neemt ze in het najaar van 1968 een handvol slaappillen in, maar ze ontwaakt weer. Een tijdlang woont ze in Paviljoen 3, de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis in Chicago. Het literaire verslag van dat verblijf verscheen al in 1974, maar is pas een paar jaar geleden herontdekt. Op aanbevelen van Caro Van Thuyne, die ook het voorwoord heeft geschreven, is het nu vertaald.
De omstandigheden in het paviljoen zijn weinig verheffend. De keuken serveert ‘vloeibare sauzen’ die doen denken ‘aan het vocht dat uit Gerda’s brandwonden lekte’ of ‘het snot dat uit Jesses neus droop’. Toch legt Howland een geamuseerde empathie aan de dag als ze de gang van zaken en haar medebewoners portretteert, zoals de vrijpostige Trudy, die te pas en te onpas met haar edele delen wappert. Ze fileert scherpzinnig haar eigen ontreddering, met paniekaanvallen waarin haar bloed ‘als accuzuur’ voelt, en de kleinerende betutteling van de verzorgers: ‘Dat is niet gepast,’ luidt het mantra.
Om een meesterwerk te zijn blijft ‘Paviljoen 3’ net iets te veel hangen in de beschrijving, maar Howland neemt subtiel waar, kijkt kritisch en schrijft geestig neer. Een ontdekkinkje, toch wel. (bvds)
David Diop: ‘Reis zonder terugkeer’ ★★★★☆
De wereld leerde David Diop kennen via zijn roman ‘Meer dan een broer’, een indrukwekkende vertelling over een stukje Frans-koloniale geschiedenis die werd bekroond met de Europese Literatuurprijs en de Booker Prize. Ook zijn nieuwe roman, ‘Reis zonder terugkeer’, is een belangrijk boek, nu over slavernij.
Het begint met de schitterende sterfscène van de hoofdpersoon, botanicus Michel Adanson, in het jaar 1806. Zijn verkalkte gewrichten zijn ‘verwrongen als wijnranken’ en zijn organen geven het langzaam op. Na Michels dood vindt zijn dochter Aglaé zijn dagboeken, waarin hij haar vertelt over die reis, die een beslissende wending aan zijn leven gaf.
Op zijn 23ste is Adanson vertrokken naar Saint-Louis, in de hoop daar planten te ontdekken en zijn naam als botanicus te vestigen. Maar hij ziet ook dat Franse bevelvoerders Afrikaanse mensen als slaven verkopen aan Amerikanen. Als hij hoort van Maram, een tot slaaf gemaakte jonge vrouw die zou zijn teruggekeerd van die ‘reis zonder terugkeer’, raakt hij geïntrigeerd.
Michel wordt hopeloos verliefd op haar – een liefde die geen toekomst heeft, zij is een zwarte Afrikaanse en hij een witte Europeaan. Zijn komst zet een catastrofe in gang. Een meeslepend verhaal met aan het slot een verrassend addertje onder het gras. (vdg)
Humo gidst nog meer:
De platen van de week: een grand cru, een geslaagd popplaatje en een potpourri van wervelende geluiden
De bioscoopfilms van de week: wilde vikingen, Nicolas Cage die meta gaat en ontroerende sushi