man van taalguy mortier 80
80 jaar Guy Mortier: verhalen van de Humoredactie
Bart Vanegeren: ‘Uit talloos veel miljoenen’
Vingerknippend en iets van de jonge Elvis neuriënd dribbelde meneer Mortier het café binnen. Dit was de man die de pijplijn bediende die me in mijn troosteloze jongenskamer had voorzien van alles wat ik nodig had om de lucht van troosteloze jongenskamers van me af te schudden. Dat Nederlands, heerlijk soepel en messcherp! Dat radicale enthousiasme voor platen en boeken die levens veranderen! Dat benijdenswaardige gebrek aan respect! Dat onverslaanbare verbond tussen verontwaardiging en relativering! En die attitude! Die soevereine attitude om te lachen met alles en iedereen en jezelf! Kortom, dat gezegende onvermogen om saai te zijn! O, zo in het leven te staan, zo door het leven te dansen, zo met het leven te lachen...
Gezwind werd meneer Mortier een Bolleke Koninck voorgezet. Ik keek nauwgezet toe: jawel, zelfs na een forse teug bleef het schuim niet in z’n knevel kleven – bovenmenselijk. Hoe kon het ook anders: dit was de man die me al vijftien jaar wekelijks de weg wees. Ik had Humo ontdekt bij de buren en las ’m daar of bij mijn favoriete oom, en in geval van extreme hoogdringendheid – De Pop Poll Uitslagen! Marc Mijlemans sprak met John Lydon! Het dossier Brave Borsten! – beroofde ik een passerend besje en kocht ik ’m bij de troosteloze krantenboer, onwetende dealer van jongensgeluk. Ook mij werd nu een glas voorgezet. Mijn mond bleef droog, zelfs na een forse teug. Gelukkig volstond knikken toen meneer Mortier me uitlegde hoe het er bij Humo toeging en waarom het een goed idee was dat ik me bij de redactie zou voegen. Ik was 27, ik was uitverkoren uit talloos veel miljoenen, ik had een baan bij het A-Team (táá ta táá, tá tá taa).
Zo gauw die formaliteit van de baan was, vroeg meneer Mortier of ik onlangs nog iets goeds gelezen had. Ik vermoedde een strikvraag en begon foutloos te citeren uit de Humo van die week, waarop zijn wenkbrauwen de hoogte in schoten. Het zou de komende kwarteeuw vaste prik worden: de vraag naar aanbevelenswaardige lectuur telkens wanneer zich een paar gestolen vakantie-dagen aandienden, en de het zenit opzoekende wenkbrauwen telkens wanneer me iets opmerkelijks, vaak naïef, ontsnapte. Want ik wist nog van niks, en al zeker niet dat dit de man was die, nochtans volstrekt geen enerzijds-anderzijdsende jezuïet, bij mij het plus est en vous-leven zou weten in te blazen. Zijn arsenaal: de zwarte stift, de pijlsnelle repliek en de vanzelfsprekende autoriteit.
Bij het tweede glas – “En dan moet ik weer aan het werk.” Ach, ik had het allemaal kunnen weten – zei meneer Mortier dat het enkel voor de directie ‘meneer Mortier’ was en voor mij dus ‘Guy’. Dat het me zou helpen te allen tijde rustig en bescheiden te blijven. Maar ook op mijn hoede. En dat het verder goed zou zijn mocht ik voortaan een beetje volgen wat er allemaal op tv gebeurt.
Ik nam me half hardop voor mijn stinkende best te doen, geenszins vermoedend dat dit de man was die me de wereld rond zou sturen om literaire grootheden te interviewen, die me zou aanmoedigen tot waar ik anders nooit gedurfd had, die me na elk bezoek aan de supermarkt zou vragen of ik de stapel Humo’s toch zeker wat prominenter onder de aandacht geschoven had, die me op onevenaarbare wijze aan het lachen zou maken, die me na elk zomerfestival zou vragen of de grote Humo-banier wel dominant genoeg geschitterd had, die even subtiel als oprecht dankbaar zou weten te zijn, die me zou leren dat de ‘even... als’-constructie zelden een schoonheidsprijs verdient, die me de komende vijfentwintig jaar week na week verkwikkend zou aanjagen, die me de kunst van het te ver gaan aanstekelijk zou voordoen, die me zou begrijpen als ik heel af en toe zou zeuren over de eenzaamheid van de hoofdredacteur. En die me zo dierbaar zou worden dat ik voor Humo door het vuur zou gaan. En door de modder, en door de stront.
Terwijl Guy het café weer uit dribbelt, Elvis voor Buddy Holly ruilend en de dop alweer van zijn zwarte stift schroevend, vat ik het maar eens en voor altijd samen: nee, Humo is geen generatietijdschrift; het is, onweerstaanbaar op muziek gezet, de vertolking van een levensgevoel dat van alle tijden en van alle generaties is. Guy mag Humo dan decennialang naar zijn gelijkenis gekneed hebben, Humo is er voor alle gelijkgezinden. Dat is waardevol en noodzakelijk en dus doe ik wat ik doe, door het vuur. En door de storm, en door de woestijn. Voor al wie geniet van het onvermogen om saai te zijn. Voor al wie scherp en geestig in het leven staat, in troosteloze jongenskamers en elders. En uiteindelijk voor Guy zelve – een vergeefse accolade van dank.
Jeroen Maris: ‘Schrijven is - happen naar adem’
Beste Guy,
Wat ik je bij gelegenheid maar eens moet vragen: zou je zijn blijven schrijven? Ik bladerde net door de Rock-’n-rollgids, een kostbare antiquiteit waarin het opwindendste uit Humo’s popbladzijden tot halverwege de jaren 90 is samengebracht, en speurde naar je initialen. GM: die twee letters zeggen, wanneer in kapitalen gedrukt, iets fors en krachtigs, ze hinten op een man van stavast. Ik heb ze gevonden onder stukken en stukjes die onverminderd glinsteren.
Toen ik me tot halverwege de jaren 80 gelezen had, verdampten die initialen plots. Ik gok dat dat de periode was waarin je tot de vaststelling kwam dat er ook voor een Humo-hoofdredacteur hoogstens 24 uren passen in een dag en, veel erger nog, slechts 7 dagen in een week. Voortaan liet je anderen schrijven. Je zou elke week de curator van een formidabele tentoonstelling op papier zijn.
Zou je, als we ons even verbeelden dat de tijd wél een oceaan is, zijn blijven schrijven? Ik moet nu denken aan de speeches die ik je door de jaren heen hoorde zingen, aan de juryrapporten, de dankwoorden en de rouwredes die je uitsprak. En aan hoe je in de minuten vóór zo’n publiek optreden je eigen nukkige eindredacteur werd. Schrappen, toevoegen en weer schrappen, een haastige slok van een glas dat iemand je toegeschoven had, en dan opnieuw schrappen, toevoegen en weer schrappen. Niemand ritselt zo mooi door zelfgeschreven melodieën als jij.
En altijd meende ik dan de angst te zien die ik ook zo goed ken: op een bepaald moment moet de tekst de wereld in, maar wat als je zelf vindt dat hij nog niet klaar is? Schrijven is happen – naar adem.
Strikt genomen ben je nooit mijn hoofdredacteur geweest: toen ik in 2006 mijn eerste Humo-stukje schreef, beweerde het colofon dat je ‘creatief directeur’ was. Ik kwam dus ná het meedogenloze zwart van je correctiestift, en ik geloof de verhalen over je stille strengheid, maar ik heb ze zelf nooit ervaren, en zo dus jaren therapie uitgespaard. Nee, ik kreeg van jou een subtiele appreciatie die, geloof ik, op iets heel eenvoudigs gebaseerd was: je zag dat ik van Humo hield.
Moeilijker was het toelatingsexamen niet. Ik voelde me bijzonder welkom bij het blad dat me in mijn jeugd van dood door verveling had gered – die precieuze sensatie draag ik nog altijd als een medaille. Oudere collega’s zag ik weleens weifelen: moesten ze blijven dwepen, of toch maar tegen de oude eik pissen? Dat soort existentiële kwesties bleef me bespaard.
De vader moet men soms vermoorden, maar met de grootvader kijkt men na de middagdut naar Parijs-Roubaix op tv.
In mijn periode bij Humo die me het dierbaarst is, die van jonge, ademloze lezer in de jaren 90, lang voor we elkaar zouden leren kennen, had je me al iets geleerd: dat wie van het Nederlands houdt die liefde niet gewoon stilletjes mag belijden. Je moet ermee naar buiten, toevallige voorbijgangers de schoonheid cadeau doen. En de taal hoort foutloos te zijn, zeker, dát korset moet ze aan van je, maar voor het overige houdt de menner het leidsel bij voorkeur losjes in de hand. Zinnen mogen klimmen en zwenken, opgeblazen worden tot een roze ballon en dan weer klein en karig worden, en alinea’s mogen tuimelen en van hoge schansen springen als ze daarna maar glorieus op beide voeten landen. Maar, éénvoorwaarde: de lezer moet er een eenvoudige schoolslag in kunnen zwemmen. Een Humo-stuk – en bij uitbreiding: elke tepel taal – mag geen arbeid te zijn. De zinnen moeten zich soepel als een keurturner presenteren.
Jaren geleden zat ik eens op de passagierszetel van je auto, en jij aan het stuur. Dat was de correcte rolverdeling: we kunnen beiden niet rijden, maar ik heb ook nog eens geen rijbewijs. Het was een mooie middag, de lente bracht een werkbezoek aan Antwerpen, en tijdens de lunch – kijk, dát soort dingen archiveert eengeheugen dan – had je je bord niet leeggegeten. Het leek me het geschikte moment om je iets te vragen over Marc Mijlemans, de veel te jong gestorven Humo-journalist die in de tuin van de taal een prachtigprieel had gevonden. Je telde terug en besloot dat ik veel te jong was om het nog meegemaakt te hebben, Mijlemans in Humo. Dat was juist gerekend: ik was 2 toen hij domweg doodging. Het was de periode in m’n leven waarin ik me hoofdzakelijk afvroeg wie deze keer m’n billen zou komen schoonvegen, en dus niet: waarom een man die zo teder met schoenblink over het Nederlands ging per se moest sterven. Maar in mijn tienerjaren, zo vertelde ik je in steno, was ik in dedorpsbibliotheek op ‘Mijl op zeven’ gelopen, dat enige boekje, en van die verrukkelijke botsing heb ik nooit willen herstellen.
In je ogen begon oud verdriet te kijven. Ik zat naast een man die deze keer niet het afwerende grapje zocht, en de ironie even in de verpakking liet. Later hoorde ik dat je elk jaar in de kilte van januari, wanneer er weer een kruisje bij komt op de kalender-zonder-Mijlemans, bloemen laat leggen op zijn graf.
Je bent veel voor mij, Guy, maar nog het meest de man van het verdrietige bosje witte tulpen.
Zou je zijn blijven schrijven?
Stefanie De Jonge: De aanstichter
Guy,
Na dertig jaar interviewen heb ik nog altijd niemand ontmoet zoals jij. Een geniale geest, die altijd weer volkomen onverwachte humor, en dát gecombineerd met grenzeloze bescheidenheid: er bestaat niks sexyers.
Toen je mij uit het niets de kans gaf om voor Humo te schrijven, had ik geen idee hoe bepalend dat – en jij – voor mijn leven zou zijn. Ik had geen idee wat een geluk ik had neer te mogen strijken in de beschutte werkplaats die de redactie toen was, vol onaangepaste creatievelingen. Figuren die jij om je heen had verzameld omdat ook hun geesten origineel kronkelden. Ik heb me mogen laven aan gesprekken met die woordkunstenaars en aan de dagelijkse stroom van grappen die het uiterste vroegen van mijn hersenspier. Geléérd dat ik heb!
En jij was de aanstichter van dat alles. Onze strenge meester, ook. Schouderklopjes zaaide je dun, heel dun. Maar zo dreef de hunkering daarnaar ons voort.
Er gaat geen dag voorbij dat ik niet even aan je denk en besef hoe dankbaar ik je ben.
Dank je, Guy. Love you forever.
Annemie Bulté: De nacht van de geslepen messen
Die ochtend in de kantoren van Mediaxis in Sint-Lambrechts-Woluwe: ik zet met trillende hand mijn handtekening onder een contract bij Humo. Het is dinsdag 5 september 2000. De nieuwe Humo ligt in de krantenwinkel, ik schuif het contract naar de overkant van de tafel. Daar neemt Guy Mortier het met een goedkeurend knikje in ontvangst, omdat hij vaststelt dat ik deze keer niet dronken ben.
Voor onze eerste lunchafspraak, enkele weken voordien, had ik ’s ochtends in een Turks café in Brussel snel nog wat pinten naar binnen gegooid. Ik dacht dat ik wel wat extra branie kon gebruiken voor mijn eerste ontmoeting met de Grote Snor. Ik kwam van een redactie vol blaffers; wist ik veel dat hoofdredacteuren ook aardig, charmant en verlegen konden zijn. Humo zat in zwaar weer, vertelde hij die middag. Wouter Vandenhaute wilde met Woestijnvis een nieuw weekblad beginnen “omdat hij daar gewoon goesting in had” en had achter de rug van Mortier de halve Humo-redactie weg geslokt. Terwijl in de coulissen van de media de messen werden geslepen om Humo te villen, wilde Guy er nog één keer voor gaan, en daarvoor zocht hij nieuw bloed. Ik smolt.
Dinsdag 5 september 2000, iets na acht uur ’s avonds in het Antwerpse visrestaurant De Matelote. Aan een tafeltje onder de wenteltrap zit mijn voormalige lief Filip, een journalist bij Gazet van Antwerpen, met twee collega’s te eten. Al tijdens het aperitief waait hun een luide mannenstem tegemoet van een tafeltje verderop. Het zijn de nasale decibels van Wouter Vandenhaute, baas van Woestijnvis, die zit te tafelen met Rick Tubbax, Bruno Wyndaele en Guy Mortier. Vandenhaute, toen ook al een durewijnslurper, laat de ene fles na de andere ontkurken. Enkele flessen Baron de L om de benen van het Woestijnvistrio op te warmen en Mortier in een hoek te dringen. “Het is gedaan met Humo, Guy. Wij gaan de boel overnemen. Vandenwyngaerden (de CEO van Mediaxis, ab) gaat akkoord.”
Bij het hoofdgerecht komen drie flessen Sassicaia op tafel en ontvouwt Vandenhaute zijn plan om Humo van de ene week op de andere te vervangen door een ‘nieuw fijn weekblad’. Het zijne. Zijn stemvolume stijgt bij elk gedronken glas.
Aan het tafeltje onder de wenteltrap is zelf een gesprek voeren inmiddels onmogelijk geworden. De journalisten luisteren gedwongen mee naar Vandenhautes luidruchtige selectie uit het rijtje Humo-redacteurs: wie voor het nieuwe blad mag schrijven, en wie niet. De basstem van Guy Mortier neemt het op voor zijn redactie, Vandenhaute countert in zijn typische stijl. “No. Fucking. Way! Verstaat ge mij?”
Bij een exclusieve Château d’Yquem geeft Vandenhaute te kennen dat ook Mortier voor zijn toekomst moet vrezen. “Het kan ook zonder u, Guy.” Die nacht belt mijn lief me wakker met een verontrustend verslag van de avond. Ik raak in paniek. Had ik die ochtend mijn doodsvonnis in de media ondertekend?
’s Anderendaags doet Filip zijn werk als journalist en hij belt naar Mortier om te vragen hoe het nu precies zit met dat nieuwe weekblad. Alleen krijgt hij niet Guy maar Kamagurka aan de lijn, nog getalenteerder als stemmenimitator dan als cartoonist. Hij zet de telefoon op speaker en met de bekende Mortier-bas ontlokt hij alle mogelijke details aan de bron aan de andere kant van de lijn. Zo krijgt de uitgedunde Humo-redactie een rechtstreeks verslag van de nacht van de geslepen messen. Drie minuten later staan ze in het bureau van Guy.
De raid van Woestijnvis op Humo mislukte. Kapitein Guy koos resoluut voor het blad dat hij groot had gemaakt en al dertig jaar lang tot het beste magazine van de wereld kneedde. De Humo-redacteuren scherpten de pennen. Ik kreeg een plek op de redactie net aan zijn bureau, waar de deur altijd openstond. Op vrijdag zag ik er de ene journalist na de andere binnendruppelen om de kopij van die week te overhandigen. Ik wachtte telkens mijn moment af en liep dan met knikkende knieën binnen. Guy nam de papieren aan, woog ze in zijn hand, en wist precies te vertellen hoe lang de tekst was. “Een halve pica langer dan anders,” klonk het.
Dat er hoofdredacteuren bestaan die de liefde voor hun blad zo in de vingers hebben, het beste uit hun redacteuren kunnen halen met vanzelfsprekende vaderlijkheid en zelf nog het hardst werken van allemaal, heb ik bij Humo geleerd.
Pas veel later, toen bleek dat Vandenhaute helemaal geen bladen kon maken, vertelde ik Guy dat die journalist van de Gazet van Antwerpen mijn lief was. “Dat wist ik al lang,” antwoordde hij. Hij klopte op mijn schouder. “Over 23 jaar zullen we hier eens goed mee lachen.” Lief was hij ook nog.
En De Matelote? Die bestaat al lang niet meer, maar Humo gelukkig wel.
Leve Humo! Leve Guy!
Jan Antonissen: ‘Deadline’
Ik werkte nog niet zo lang als freelancer voor Humo, en ik had geen idee wanneer de deadline precies was. Op woensdag, had Guy me wijsgemaakt. Maar voor die ene keer wilde hij wel een uitzondering maken. Ik mocht mijn exclusieve interview met Aad de Mos, de ontslagen coach van Anderlecht, op woensdagavond aanleveren. “Doe maar bij mij thuis,” zei hij. “Steek het gewoon in de bus.”
Die avond trok ik met floppy en print naar de Cogels-Osylei in Antwerpen, waar het uitkijken was in welke postbus ik mijn werk zou deponeren. Het was de tijd dat de helft van de Humo-redactie nog in de mooiste straat van ’t Stad woonde. Ik weet niet meer hoe het kwam, maar opeens stond de legendarische hoofdredacteur zelf in het deurgat van zijn herenhuis, en hij nodigde me uit binnen te komen. Hij liet me plaatsnemen in de salon, waar de televisie stond te spelen. Het was voetbal, herinner ik me: Engeland – Nederland, een kwalificatiewedstrijd voor het wereldkampioenschap in Wembley.
Misschien had ik het verkeerd, maar ik had de indruk dat hij er bijzonder ontspannen bij zat voor een deadlinedag. Hij gaf op geen enkele manier aan dat ik er maar beter zo snel mogelijk vandoor kon gaan. Integendeel, hij schonk geregeld bij en hij liet me ongehinderd vertellen hoe ik dat interview met De Mos had geritseld. Hij wilde ook weten wat voor man de IJzeren Snor van Anderlecht in werkelijkheid was. Bij elk woord dat ik sprak, trok Guy zijn wenkbrauwen hoog op en knikte instemmend. Hij leek me dankbaar voor mijn bijdrage aan zijn blad. ’s Anderendaags kwam ik erachter, met een paar welgemikte telefoons, dat Humo afsluit op vrijdag.
Als sportmedewerker zou ik in die eerste jaren nog geregeld met Guy over voetbal spreken. Engeland – Nederland bleef onze gesprekken beheersen. Om de zoveel tijd verzocht hij vriendelijk maar beslist om een interview met Johan Cruijff (“Moeilijk, Guy”) of desnoods Gary Lineker (“Moeten we voor betalen, Guy”), maar wat interessanter was: toen ik op de redactie werkte, zag ik pas hoezeer zijn hele leven in het teken van de deadline stond. Als in de loop van vrijdag de Reus van de Bende van Nijvel weer eens werd ontmaskerd, gooide hij zonder nadenken het hele blad om. Niemand maakte kopij zo snel persklaar als hij. Het volstond dat Guy één keer met zijn zwarte stift door een tekst ging of hij had een geestige kop, een splijtende inleiding, spraakmakende foto-onderschriften en wervende tussenkoppen.En dan begon het pas. Met zijn veel te kleine vergrootglas speurde hij op de lichtbak naar de juiste dia’s, omcirkelde ze, noteerde een idee voor een radiospot, en bedacht in alle hectiek ook nog eens een concept voor een nieuwe cover.
Zo zal hij voor altijd in mijn geheugen gegrift blijven: met lichtjes dichtgeknepen ogen, de handen op de rug, starend naar gefotoshopte beelden - de hersenen vrolijk knetterend in de hoop op de Ultieme Inval. Op zulke momenten zag je waar het ’m echt om ging: het kon nog beter. Daarvoor benutte hij elke seconde die hem nog restte. Om een parafrase van de concurrentie te gebruiken: alles voor het blad, het blad voor alles.
Het was dezelfde man die in de dagbladhandels overal te lande de stapels met Humo’s stiekem verplaatste – iets dichter bij de toonbank. En die vakantie vierde in de geruststellende nabijheid van het faxtoestel van het hotel. Ik herinner me een interview met Guy waarin hij uitlegde dat hij de journalisten van zijn blad liet schitteren. Dat was niet gelogen: in de eerste decennia van zijn regnum waren zij de sterren. Op een inleidend woordje van de hoofdredacteur was hij nooit te betrappen. Hij was de anonieme aanjager, de aangever én de afmaker. Pas later, toen hij ten tijde van ‘Alles kan beter’ een heuse televisiepersoonlijkheid werd, was ook hij een ster.
‘Alles kan beter’, het beste programma van Canvas, was hard werken. De panelleden wisselden een week lang grappen en ideeën uit met de redactie, de opnames vonden in de nacht van donderdag op vrijdag plaats. Het was telkens weer een lange zit, waar net geen brokken van kwamen. Het verhaal gaat dat Guy op een bepaald moment weer bij bewustzijn moest worden gemasseerd omdat hij anders de deadline bij Humo niet zou halen.
Dat kon natuurlijk niet blijven duren. Omstreeks zijn 60ste kondigde hij voor een vol Sportpaleis zijn afscheid van Humo aan. Dat afscheid was betrekkelijk: een kind laat je nooit helemaal los. Zeker toen op een bepaald moment alle banden dreigden te worden verbroken, liet hij verstaan dat hij zélf wel zou beslissen wanneer het over zou zijn. En zo hoort het ook. Een deadline is, tot bewijs van het tegendeel, een rekkelijk begrip.
Frouke De Smet: Boterhammen met appelmoes
Guy,
Ik heb zoveel meegemaakt met jou, en ik ben zoveel vergeten...
Jij bent mijn tweede vader. Ons beider gezinnen werden ergens op het eind van de jaren 70 aan elkaar voorgesteld door Griet ‘Kate’ De Bock. Het klikte meteen. Martine, Jens, Pieter en ik werden vrolijke vrienden – Jonas was nog een peuter. Moeke, papa, Marleen en jij spraken geregeld af.
De oudejaarsavonden in Mater waren legendarisch. Jullie kwamen uit het verre Antwerpen naar de Vlaamse Ardennen, trotseerden sneeuw en modder om met een bonte verzameling mensen te vieren. Op de dansvloer werd er wild gerock-’n-rold, ook de kuskesdans en de stoelendans werden gretig beoefend. We droegen rare hoedjes, aten lekker en de kinderen dronken de klutskes – onze eerste kennismaking met (verlepte) alcohol. Wilde tijden! Voor ons waren het topavonden.
Pieter en ik mochten mee op vakantie naar zee met jullie gezin. Tijdens één van die vakanties hebben we een schetenmuseum uit de grond gestampt en een vrije radio opgericht. Pieter heeft nog ergens een cassette met bewijsmateriaal liggen.
Begin jaren 80 nam je ons mee naar Rock Torhout, waarschijnlijk om Marleen even op adem te laten komen van al dat jeugdige geweld aan zee. In de backstage lazen we gezellig Robbedoes, terwijl wereldsterren voor onze neus aan het optreden waren. Soms gingen we op handtekeningenjacht. Hoewel jij het festival presenteerde, hield je ons toch in de gaten. Al was het maar om te voorkomen dat we ons in de caravan van Elvis Costello gingen installeren, of voor de limousine van Robert Palmer zouden springen. Pas achteraf hebben we beseft hoe bijzonder dat allemaal was.
Ook in die periode bracht Sinterklaas (die verdacht veel op jou leek) ons een ticket voor The Kinks in Vorst Nationaal. Ik vind het ongelofelijk dat ik hun ‘One for the Road’-tour live gezien heb. De gelijknamige dubbelelpee hebben we grijsgedraaid, het werd onze soundtrack bij die geweldige tijd. Niet verwonderlijk ook dat ‘Lola’ één de eerste covers van de 12-jarige Pieter was.
Ook de Boekenbeurs was een vaste date. Papa moest daar meestal werken, moeke, Pieter en ik kwamen mee. Als Marleen en de kinderen aan zee zaten, ontving jij ons aan je keukentafel en dan aten we boterhammen met appelmoes. O, wat smaakten die lekker in vergelijking met het zelfgebakken macrobiotische brood van thuis.
Moeke werd een collega van jou toen ze bij Dupuis aan de slag ging en er de documentatiedienst uitbouwde. Ik studeerde intussen geschiedenis, en toen mijn studie bijna afgelopen was, werd me een tijdelijke vervanging op het redactiesecretariaat van Humo aangeboden. Ik had nog grootse plannen (iets met het buitenland en zo) maar vond het een goed idee om eerst 3 maanden bij Humo te werken. Die drie maanden zijn uiteindelijk 31 jaar geworden (and counting).
Bij Humo leerde ik je op een andere manier kennen. Je was er de hard zwoegende hoofdredacteur. Je begeestering, je ongelofelijke vakmanschap, je humor, je liefde voor de taal, je kritische blik hebben mij gevormd. Ik ben enormtrots dat ik met jou heb mogen werken. Mijn loyaliteit aan Humo heb ik helemaal aan jou te danken. Je werkte zo hard dat je ’s middags vaak vergat te eten. Ik weet niet meer wie het mij ingefluisterd had, maar ik moest je daar geregeld op attenderen. Soms was je lunch een suikerwafel uit de automaat, en vaak bestelde je omelet met kaas. Die ging ik dan voor je halen in de (gruwelijke) kantine. (pdw) zou die omelet ‘De Chief’ dopen – je legacy reikt zelfs tot in de culinaire wereld.
We blijven elkaar af toe zien, en dat zijn altijd innige ontmoetingen (ook met Marleen). Zeker in de moeilijke momenten die we de afgelopen jaren beleefd hebben, was je aanwezigheid heel belangrijk voor me.
Merci, Guy.
Emmeke Orlans: ‘Stipt en spitsvondig’
Lieve Guy,
Als jong, onervaren meisje kwam ik op een goede dag bij Humo terecht. Frouke De Smet had me binnengeloodst. Jullie zochten iemand om de Pop Poll-stemmen te tellen. Ik was net afgestudeerd en zei dus gretig: ‘Ja!’ Ik kreeg een contract van 2 maanden. Die 2 maanden zijn 30 jaar geworden.
Humo heeft mijn leven bepaald. En jij hebt Humo bepaald. Die eerste weken durfde ik niet met jou te praten. Ik was zenuwachtig. Bang om iets fouts te zeggen. Gelukkig is dat veranderd, maar het heeft wel wat voeten in de aarde gehad.
Werken met jou was geweldig. Je was veeleisend maar ook uitdagend – je geloofde in me. Tonnen respect heb ik voor je, en niet alleen omdat je hoofdredacteur was. Je was er ook voor mij toen ik scheidde. Je gaf me werkzekerheid, zonder jou had ik mijn kinderen de kansen niet kunnen geven die ze nu gekregen hebben. En dat betekent heel veel voor me.
Natuurlijk heb ik talloze herinneringen aan alle legendarische feestjes, maar de Pop Poll-avonden waarop ik jou de medailles aanreikte prijken toch bovenaan. Met een grote glimlach op mijn gezicht lees ik elk jaar het spitsvondige berichtje dat je stipt op mijn verjaardag stuurt.
Nu is het aan mij: tachtig lieve zoenen voor je verjaardag, Guy.
Bedankt dat je er bent in mijn leven.