ColumnDelphine Lecompte
Delphine Lecompte: ‘Ik draag voor na de misdienst. De kerkgangers lopen met een wijde boog om me heen. Terecht!’
Dichteres Delphine Lecompte bericht enthousiast over drankmisbruik, baldadigheden en amoureuze perikelen.
Vandaag mag ik voordragen in het lugubere troosteloze bekrompen gehucht Wielsbeke, bakermat van de sadistische folkloristische hondenzwemming. De hitsige penningmeester van de heemkundige kring zegt: ‘Er zijn in de meer dan 170 jaar dat we onze trouwe dommige panische canine kompanen onderwerpen aan de traditionele abominabele waterfoltering nog maar drie honden verdronken. Gelukkig waren het drie antipathieke winderige exemplaren: twee frigide chowchows en een verwende Pekinees.’ P.G. Wodehouse zei ooit: ‘All one really needs in life is two good friends, books and a Pekingese.’ Ik heb twee goede vrienden: de opportunistische tomeloze gierige gastvrije vergevingsgezinde blijmoedige Tilburger Tom America en de norse tedere kansarme alcoholistische voormalige vrachtwagenchauffeur.
Boeken heb ik natuurlijk in overvloed. Onlangs nog heb ik twee romans van Stephen King verdonkeremaand uit de wachtzaal van mijn kribbige dermatoloog: ‘The Shining’ en ‘Dreamcatcher’. Met Tom America maak ik vaak ruzie over de verfilming van ‘The Shining’. Ik erger me aan het feit dat Stanley Kubrick de bovennatuurlijke elementen heeft afgezwakt, tegen de wensen van Stephen King in, maar Tom wil geen slecht woord horen over Kubrick. Met de voormalige vrachtwagenchauffeur praat ik vooral over de gestegen prijzen van zijn favoriete voedingsitems: spieringkoteletten, marsepeinen tollenaars, nicotine, hoppe en mosterdspek. Maar we hebben het ook geregeld over Thin Lizzy. De versleten ex-trucker heeft ze live gezien toen ik nog niet geboren was: 1977, Jazz Bilzen. Guy Mortier was ook van de partij. Guy Mortier kwelt mij. Binnenkort wordt hij 80 en op maandag 20 maart zetten we hem in de bloemetjes in de Bourla. Het angstzweet breekt me nu al uit. Ik probeer tevergeefs een geestige snedige hommage in elkaar te boksen voor hem, maar de Mortier-devotie speelt me parten, verkrampt me. Het is verschrikkelijk. Ik prop mijn hommage vol walmende anusfistels, onappetijtelijke psoriasisschubben, incestueuze imkers en necrofiele tegelleggers. Ik zal afgaan als een gieter en al mijn rivalen zullen lachen in hun vuistje. Ik zie overal rivalen. Ik ben in hetzelfde paranoïde bedje ziek als de briljante Duitse expressionist Ernst Ludwig Kirchner. Zelfs in zijn idyllische vredige blokhut in Davos bleven de argwaan, vermeende miskenning en zelfhaat hem plagen. Uiteindelijk schoot hij zichzelf een kogel door het hoofd in de sneeuw. Maar eerst vroeg hij aan zijn grote loyale robuuste geliefde Erna Schilling: ‘Zie je een zelfmoordpact met mij zitten?’ Ze zag het niet zitten. En dus bloedde Ernst Ludwig Kirchner in zijn eentje dood in de sneeuw.
Ik draag voor in de bibliotheek van Wielsbeke, die deels in de kerk ligt. Ik draag voor na de misdienst. De kerkgangers lopen met een wijde boog om me heen. Terecht! Ik toon mijn tanden en maak grommende snuivende demonische geluiden. De voordracht wordt in goede banen geleid door een nette kaarsrechte kregelige literatuurwetenschapper uit Gistel die liever flemerige zweverige vragen zou stellen aan de innemende ongecompliceerde Sylvie Marie dan aan de chagrijnige onhebbelijke onvoorspelbare nukkige irrationele Delphine Lecompte. Hij zegt: ‘We moeten het hebben over je tegendraadse opiniestuk over dikke… ik bedoel enorme mensen.’ Ik snoer hem de mond en richt me tot het publiek: ‘Zijn er vragen?’ Een lispelende touwslager vraagt: ‘Heb je nog steeds een verstikkingsfobie?’
‘Helaas wel. Ik heb vooral schrik om te stikken in radijzen, in cashewnoten, in chocolade berentemmers, in kloeke sleutelhangers van Queensrÿche en in het aambeienzalfdopje van de oude misogyne kruisboogschutter.’
Een melancholische baggeraar die een vuile trui met een silhouet van Popeye draagt, vraagt: ‘Wie is je favoriete dichter in het Nederlandse taalgebied?’
‘Peter Verhelst, omdat hij mijn moeder altijd op de vingers tikt wanneer ze in beenhouwerij Clarisse voorsteekt en de laatste bloedworsten inpalmt. Wie doet het hem na?’
Een sentimentele tapijtenmogol vraagt: ‘Mis je je vader?’
‘Ik mis onze gesprekken over Cornelis Vreeswijk, Miou-Miou, ‘Tootsie’, over tomatensoufflé en de etymologische oorsprong van het woord ‘tulband’.’
Een kannibalistische luchtballonvaarder zegt klagerig: ‘Mij hebben ze wijsgemaakt dat Chris De Stoop hier vandaag zou voorlezen...’
Op de terugweg fantaseer ik over een volstrekt onschuldige kermisuitstap met de verrukkelijke enigmatische gekwelde Bart Schols. In het reuzenrad probeer ik Bart warm te maken voor een bescheiden orgie met twee schalkse kogelvisfileerders, drie pseudoargeloze wapitiverzorgers, vijf sibillijnse messenslijpers en zeventien bedeesde zeepzieders. Maar zelfs in mijn eigen fantasiewereld word ik genadeloos afgewezen.