90 jaar yoko ono
De verborgen jaren van Yoko Ono en John Lennon: ‘John zag in haar een heks, een hogepriesteres, een tovenares’
Kunstenares Yoko Ono wordt vandaag 90. Lang geleden bracht Humo een terugblik op enkele van de turbulentste jaren uit haar leven, de periode waarin John Lennon de rock-’n-roll liet voor wat ie was en zich terug trok in zijn witte slaapkamer, in het Dakotagebouw. Hij waagde zich alleen maar buiten als Ono en háar talloze geestelijke adviseurs hem een buitenlandse reis voorschreven. Een intieme kijk in Lennons laatste jaren.
Verschenen in Humo op 9 december 1982
John Lennon beleefde zijn carrière van niet-productieve ex-Beatle en privé-persoon met dezelfde intensiteit die hij voordien altijd in zijn muziek tentoon had gespreid. In maart 1975 keerde hij na een scheiding van anderhalf jaar naar Yoko terug. Nadat Yoko hem weer in huis had genomen en — zo mogelijk nog belangrijker — na de geboorte van Sean Ono Lennon op 9 oktober (ook de dag waarop John geboren werd) van datzelfde jaar, werd hij niet zozeer een andere man, als wel de volwassen man die hij altijd al zo graag had willen zijn. De oorzaak was Yoko. Zij gaf hem de leiding — nee, legde ze hem op — die hij dacht nodig te hebben. En ze gaf hem Sean Ono, die ze allebei als het perfecte kind zagen dat in ideale omstandigheden grootgebracht zou kunnen worden tot en ideaal menselijk wezen: vrij van seksisme, racisme en al die andere -ismen waar, volgens John en Yoko, hulpeloze kinderen van in hun prilste jaren mee werden gebrandmerkt.
Tijdens de zwangerschap waren John en Yoko fanatiek met hun gezondheid begaan. Ze volgden allerlei cursussen en leerden over de natuurlijke geboorte. Maar Yoko kende een moeilijke bevalling. Toen de weeën begonnen, kreeg ze stuipen. John riep een dokter, maar toen die de verloskamer binnenkwam liep hij naar verluidt langs Yoko voorbij, stapte recht op John toe en zei: ‘Ik hou van uw muziek en wou u altijd al eens de hand drukken!’ ‘Rot op!’, schreeuwde John ‘en red Yoko’s leven!’ Ze verdoofden Yoko en brachten Sean via een keizersnee ter wereld. In het ziekenhuis bestudeerde John het gedrag van de verpleegsters. Het viel hem op dat de zwarte verpleegsters naar discomuziek luisterden en de blanke verpleegsters naar country & western. John wilde voor zijn zoon meer keuzevrijheid op muzikaal vlak, en begon aan een eigen platencollectie voor Sean in het Dakota-flatgebouw. Hij installeerde een jukebox in Seans kamer, en stouwde hem vol met alles: van Elvis Presley tot Donna Summer.
LEES OOK:
Yoko Ono over John Lennon: ‘Als hij alleen maar mooie liedjes had geschreven, had hij nog geleefd’
EEN PUKKEL
Al tijdens haar zwangerschap had Yoko de zakelijke leiding van Lennon (John en Yoko’s handelsmaatschappij) op zich genomen: gaandeweg had ze de taak op haar schouders geladen die rockmanagers Allen Klein en Brian Epstein vroeger in Johns carrière hadden vervuld. John was blij dat hij al die dingen kon overlaten aan iemand die hij volledig vertrouwde. Yoko zat de hele dag in het kantoor van Lennon op de gelijkvloerse verdieping van de Dakota en kocht van daaruit melkkoeien of onroerende goederen in Florida. Op de zevende verdieping zorgde John intussen voor Sean, bijgestaan door een aanzienlijk aantal dienstboden. Terwijl Johns juridische veldslagen voortwoedden, maakten hij en Yoko een korte trip naar Egypte en brachten een nacht door in de Grote Piramide. Yoko is niet alleen paranormaal begaafd, ze is ook dol op Egyptologie. Dus kwam ze in New York terug met een hele collectie oude Egyptische regalia.
Tijdens rechtszaken had ze de advocaten van de platenmaatschappijen al verbijsterd door als Johns enige vertegenwoordigster op te duiken (een Japanse, feministische artieste, allerminst een advocate) vanaf nu kwam ze naar elk rechtsgeding gekleed in een oud Egyptisch gewaad en kapsel. John zei dat hij dat reuzefijn vond. Intussen leerde hij brood bakken in een van de beroemdste gebouwen van Central Park West. John zag zichzelf in alle ernst als huisman. Hij was het volkomen met Yoko eens dat een kind dragen gedurende negen maanden een enorme opdracht was voor een vrouw, en dat de vader de plicht had om een poos voor het kind te zorgen zodra het geboren was. Niet alleen dát deed John, hij onderwierp zich ook blijmoedig aan Yoko’s wil, en gaf al z’n aandacht aan zijn zoon.
Elliot Mintz, jarenlang bevriend was met John en Yoko, herinnert zich dat John uitriep, nadat hij gemerkt had dat Lennos stafleden Sean een chocoladereep gaven om hem te doen zwijgen: ‘Die godverdomde kerels. Sean zal nooit suiker eten, Sean zal nooit naar TV-reclamespots kijken en naar mensen die mekaar neerknallen. Hij zal geen TV krijgen als kinderoppas en hij zal nooit naar school gaan en hij zal nooit genegeerd worden, en geen enkele van zijn vragen zal onbeantwoord blijven.’
ELLIOT MINTZ «’s Avonds gaf John hem een bad. Hij zat dan in dezelfde kuip, zijn huid tegen die van de kleine. Sean kreeg een goedenachtkus en als hij een vraag stelde kreeg hij er een antwoord op. En ging John even, een wandelingetje maken, dan liep Seán met ‘m mee ; nooit werd hij aan iemand anders toevertrouwd. Hoewel John en Yoko al het geld van de wereld hadden, babysitters hadden ze niet.
»Dus, dat deed John, en hij maakte het eten klaar en bakte brood. Als Yoko thuiskwam van haar werk en begon te vertellen over de een of andere miljoenenzaak die ze rond had gekregen, zei John: ‘Daar wil ik nu niks over horen. Sean heeft een pukkel: iemand moet hem suiker hebben toegestopt. Haal twintig exemplaren van ‘Sugar Blues’ (een fervent anti-suikerboek) in huis, verdeel ze onder het personeel en zeg dat het niet meer mag gebeuren.»
BETEKENISVOLLE ONTHULLING
Johns nieuwe leven — sinds hij cocaïne en drank en het wilde nachtleven van Los Angeles vaarwel had gezegd — werd verbazingwekkend ascetisch. Behalve zijn passie voor Franse Gitanes-sigaretten en zijn onophoudelijke dorst naar verschrikkelijk sterke, zwarte koffie, was John een van de meest ontwende rocksterren. Hij en Yoko waren samen aan heroïne verslaafd geweest (Yoko zou later domweg zeggen dat ze op de heroïnetoer waren gegaan om hun artistieke talenten te huldigen), maar waren er ook samen weer vanaf geraakt. John nam het leven met Sean en Yoko in de Dakota heel ernstig; het was al wat telde voor hem. Op een avond laat belde hij naar Elliot Mintz in Los Angeles.
MINTZ «Hij zei: ‘Er is vandaag iets ongelofelijks met me gebeurd, Elliot.’ Hij zei dat op zo’n plechtige toon, dat ik dacht dat hij me een betekenisvolle spirituele ervaring zou onthullen. Ik zette me schrap en zei: ‘Ja?’ - Hij zei: ‘Ik heb mijn eerste brood gebakken en je kunt niet geloven hoe mooi het gerezen is. Ik heb er een Polaroid-foto van genomen, en ik denk dat ik ‘m je nog vanavond per koerier kan laten bezorgen’.
»John en Yoko gebruikten een koerierdienst in plaats van de post, omdat mensen alle dingen waar Johns of Yoko’s naam op stond als souvenir beschouwden en dus meteen maar inpikten. Een bode kreeg de mededeling, nam een vliegtuig en overhandigde de boodschap aan de geadresseerde. ‘Het was hetzelfde als de post’, legt Mint? uit, ‘alleen kostte het een vliegtuigticket van 20.000 frank in plaats van een postzegel van tien.»
DE TELEFOONFREAKS
Elliot Mintz leerde John en Yoko kennen toen hij Yoko per telefoon interviewde voor ABC-radio, in 1972. Hoe hij hen persoonlijk leerde kennen en een van hun weinige vrienden werd, zegt veel over de manier waarop ze leefden. Het is een verhaal dat Mintz zelf het beste vertelt.
MINTZ «Yoko was erg tevreden over het live-interview. Ik belde haar ‘s anderendaags terug om haar te bedanken, en zodra we begonnen te práten, merkten we dat we allebei telefoonfreaks waren. lk zit gemiddeld zes uur per dag aan de telefoon; zij acht. Yoko gelooft dat je een grotere mate van intimiteit bereikt via de telefoon dan in levenden lijve. Door het anonieme waas heen — je ziet mekaars gezicht niet, je weet niets over de ander z’n haar of kleding praat je eigenlijk alleen maar van mond tot oor, waardoor zo’n gesprek meteen veel persoonlijker wordt. Mensen zeggen dingen aan de telefoon, zelfs tegen volslagen onbekenden, die ze nooit zouden zeggen als ze hun gesprekspartner voor zich hadden. Goed, Yoko en ik praatten dus uren met elkaar en vonden dat we nogal wat gemeen hadden — vooral onze passie voor de telefoon dan. Zij wist dat ik aan slapeloosheid leed en Yoko zelf slaapt ook niet zoals de meeste mensen: ze doet korte hazenslaapjes, beoefent autohypnose, ze telde John in slaap.
»Goed, we praatten dus geregeld met elkaar via de telefoon. Drie, vier weken nadat die dialoog begonnen was, vroeg John zich af naar wie zijn vrouw toch altijd belde rond vier uur ‘s morgens. Dan verliet ze de slaapkamer, ging naar de keuken en belde naar die radio-omroeper in Los Angeles. Zo rond die tijd begon ik met een televisieshow die om drie uur ‘s ochtends ook op Channel Five in New York werd uitgezonden. Voor de eerste keer konden John en Yoko toen zien wat voor iemand ik was. Toen zei Yoko dat ik John maar eens moest interviewen. We deden een live-interview van een uur, ook per telefoon. Vanaf dat ogenblik raakte John pas echt geïnteresseerd in wat Yoko en ik tijdens onze telefoonconversaties allemaal aan mekaar vertelden, en hij begon me ook op te bellen. John had moeite met de telefoon, hoe je de nummers correct moest draaien. Maar die vrijheid sprak hem aan, te weten dat hij me op elk uur van de dag of de nacht kon bellen. Hij wist dat hij me nooit zou wekken, aangezien ik toch niet kon slapen. Op die manier werden wij gedrieën telefoonkameraden.
»Ik kwam thuis van mijn radioshow om twee uur ‘s morgens en praatte dan moeiteloos met Yoko tot halfvijf, halfzes. Even later werd John wakker en dan belde die me op. Geen een van hun tweeën had vrienden: het was boeiend genoeg onder hen beiden; ze hadden geen behoefte om andere mensen te zien.»
WACHT TOT JE DIT HOORT!
MINTZ «Een paar maanden nadien besloten ze door de Verenigde Staten te reizen. Toen ze in Santa Barbara arriveerden, belden ze me. Yoko zei: ‘Amerika hebben we bekeken; nu zouden we jou willen zien.’ Ze gaf me instructies hoe ik moest rijden om hen te ontmoeten. Maar om redenen die ik nog steeds niet heb doorgrond waren ze intussen in Century City beland. Na drie uren van verwoede pogingen om mekaar via openbare telefooncellen te bereiken, vonden we elkaar, voor het eerst in ons leven. Ik parkeerde naast hun stoffige combi. Ik weet nog hoe opgewonden John en Yoko er uitzagen; ze wezen naar me en giechelden onder mekaar omdat ze me van de televisie hadden herkend. Het was een bizarre omkering van rollen. Ik stapte in hun auto en John zei tegen Yoko: ‘Nou, daar is ie dan. Geef ‘m maar eens een stevige pakkerd.’
»Ze hadden een huis gehuurd in Ojai, nabij Santa Barbara. Het was zomer en we gingen naar het zwembad. Yoko had zich in een chartreusekleurig eendelig badpak gestoken. Ze lag op de duikplank boven het water; haar heuplang haar hing loodrecht naar beneden. lk was getroffen door haar buitengewone schoonheid. Toen hoorde ik allerlei geluiden achter me. John had een badmantel om zodat hij zijn broek kon laten zakken en zijn zwembroek aan kon trekken. Hij glimlachte en zei: ‘Ik ben een Engelsman, snap je?’
»We praatten een uur lang over politiek. Ze zeiden dat ze net hun elpee ‘Some Time in New York City’ klaar hadden, en die wilden ze me laten horen. We liepen naar binnen. John pakte de plaat en deed toen iets wat later erg typisch bleek. Waar het mechaniek betrof — een verrekijker, een hi-fiset, een band-opnemer —, was hij verschrikkelijk onhandig. Een stereo-installatie in werking zetten ging niet, met de beste wil van de wereld niet. Hij zei: ‘Wacht tot je dit hoort’, hij legde de arm op de plaat en liep toen snel naar waar wij zaten, tussen de twee luidsprekers. Niets hoorden we. De grammofoon was niet aangesloten. Yoko staarde naar het plafond. Uiteindelijk kregen we het ding aan het spelen. John noemde het een van zijn ‘verloren’ platen, omdat ze over Angela Davis ging, John Sinclair en de Black Panthers. ‘En als je ze nou eens meenam, naar je radiostation’, zeiden ze, ‘jij bent de enige die ze hebt.’ Ik was moe en ik deed het. Ik vergat dat er schuttingwoorden in voorkwamen en Black Panthers: dingen waar ABC in die tijd niet erg op gesteld was. Ik speelde de hele plaat zonder commercials tussendoor, en liet de luisteraars achteraf telefoneren met hun reactie. John en Yoko kwamen een paar dagen nadien naar L.A., en ik vroeg hen of ze het programma hadden gehoord. John zei dat hij geprobeerd had, maar dat de radio het had laten afweten. Yoko staarde naar het plafond. John had het programma op middengolf proberen te krijgen, terwijl het op FM was uitgezonden. Hij vroeg me hoe mijn show bij het publiek was overgekomen. Ik zei hem dat hij erg goed was overgekomen, afgezien van het feit dat ik ontslagen was omdat ik de plaat had gedraaid, en dat zodoende een eind aan mijn radioloopbaan gekomen was. ‘Da’s prima’, zei John. ‘Da’s prima. Dan kom je met ons mee. Morgen vertrekken. we naar San Francisco.’ En ik trok met hen mee.»
HET GAAT NIET, HÉ?
MINTZ «Een maand logeerden we in Hotel Miyako in San Francisco, een traditioneel Japans hotel met tatami-matten op de vloer. De eerste drie dagen converseerden we per telefoon. Voor mij was dat makkelijker. lk was nog overdonderd door hun aanwezigheid. Op een keer nodigden ze me uit op hun kamer. John en Yoko waren toen in hun periode van vel-over-been: verschrikkelijk mager waren ze. Ik wist dat ze hun kamer gedurende een dag of twee, drie niet verlaten hadden en dat ze heel die tijd ook niks hadden gegeten. Ze wilden me spreken, zeiden ze. ‘Goed’, antwoordde ik.
»Ze leidden me de badkamer binnen en draaiden de waterkraan open. Hèt lawaai was oorverdovend en de hitte ondraaglijk. Ze hadden het over een tv-show die ze binnenkort moesten presenteren, en in verband daarmee wilden ze Bobby Seale en Huey Newton ontmoeten. ‘Sorry’, zei ik, ‘maar waarom zitten we nou hier in de badkamer te praten terwijl jullie zo’n aardige hotelkamer hebben?’ Yoko antwoordde dat in hun kamer naar alle waarschijnlijkheid afluisterapparatuur verstopt zat. (Later is gebleken dat John en Yoko inderdaad constant onder toezicht stonden van de Amerikaanse autoriteiten.) De enige keer dat we Hotel Miyako verlieten zei Yoko: ‘Komaan, John. Laten we ‘r eens op uit trekken en iets gaan eten.’ Hij antwoordde: ‘Goed. Laten we ‘t maar eens proberen.’ We stapten in de auto en begonnen de Pacific Coast Highway af te rijden.
»Na zowat twintig kilometer keek Yoko naar John en zei: ‘Het gaat niet, hè?’ Hij zei: ‘Eigenlijk niet, nee.’ Ze maakten rechtsomkeer en reden terug naar het hotel. Het was gewoon te veel voor hen om de reële wereld te betreden. Als zij twee samen waren woonden ze als op een eiland, geïsoleerd, geborgen en vrij. En als dat honger lijden betekende, dan namen ze dat erbij.»
GELOOF HAAR MAAR
In sommige kringen was het bekend dat Yoko in alles geloofde wat naar magie en zwarte kunst rook. Ze nam geen beslissingen zonder raad te vragen aan een van de astrologen, helderzienden, kaartlezers, spirituele adviseurs, numerologen, pendelaars, I Ching-exegeten en dergelijke, die samen een onofficieel kabinet van adviseur voor Lennon vormden. -John geloofde in Yoko, en trok dus nooit een beslissing of bevel van haar in twijfel. Hij maakte op haar commando verscheidene reizen die bekend werden onder de naam ‘rounds’ of ‘direction trips’ zonder de wijsheid van haar bevelen tegen te spreken. Hij maakte in twee dagen een reis om de wereld. Hij ging naar Zuid-Afrika. Hij trok herwaarts en derwaarts; telkens was zij het die hem zei dat hij dat doen moest.
Toen Elliot Mintz over al die dingen vragen aan Lennon stelde, antwoordde hij: ‘Ze zal je dingen zeggen die je niet begrijpt. Geloof haar maar. Ze heeft altijd gelijk.’ Jaren later zei Mintz dat John en Yoko een soort Don Juan-Carlos Castaneda verhouding hadden.
MINTZ «John zag in haar een heks, een hogepriesteres, een tovenares. Zelf ben ik nogal een pragmatische jongen en ik beschouw me als een realist. Maar ik geloof nu wel in haar capaciteiten. Ze is telepathisch begaafd. Dat weet ik. Ik wéét dat ze gedachten kan lezen.
»Ik weet dat ze buitengewoon helderziend is en buitengewoon sterke voorgevoelens heeft. Als er iets te gebeuren stond, zei John haar: ‘Ik zou willen dat je ‘t eens natrok.’ En als ze dan zei: ‘Volgens mij is het belangrijk voor je dat je morgen vroeg zowat 30.000 kilometer ver in noordwestelijke richting reist’, dan zou dat voldoende zijn geweest. Zulke dingen heeft ze ook tegen mij gezegd en ik heb ze uitgevoerd. Ze zei bijvoorbeeld: ‘Als je dit doet, dan zullen de volgende zes maanden van je leven drastisch veranderen, in gunstige zin.’ Sommige instructies die ze me gaf hebben de structuur van mijn leven gunstig gewijzigd.
»Soms werd Yoko ongeduldig als wij haar om nadere uitleg vroegen. lk moet er bij zeggen dat John geen onnozele kerel was. Hij was in de eerste plaats een cynicus. Hij had slechte ervaringen gehad met sommige van de besten, de maharishi bijvoorbeeld. Yoko heeft heel haar leven met dat soort mensen contact gehad. Je moet al een aardige bedrieger zijn om niet door haar ontmaskerd te worden. Als zij zegt dat je okee bent, dan ben je inderdaad te vertrouwen. »
(Blijft de onbeantwoorde vraag: Hoe kan het dat al die helderziende geesten rond John Lennon niks verdachts hebben gemerkt aan de cijfers van de achtste december 1980? Waarom was er geen enkel voorteken?)
De Dakotabuilding, een afschrikwekkend griezelpaleis versierd met waterspuwers, is een geschikte plek voor zwarte kunst. De gevel werd gebruikt voor de film ‘Rosemary’s Baby’; een binnenhuisreglement van de raad van beheer luidt dat geen filmopnamen binnen in de Dakota plaats mogen vinden. De Dakota heeft een lange geschiedenis van spoken, waarvan het beroemdste een klein, blond meisje schijnt te zijn met zilveren schoentjes dat haar bal door de gangen laat kaatsen. Als je haar ziet, zou dat je dood betekenen. John heeft haar naar verluidt nooit gezien. Het enige Dakota -spook dat hij volgens eigen zeggen waargenomen heeft, was de Wenende Dame.
KNOEIBOEL
Mintz werd een vertrouweling en reisde vaak met John en Yoko mee. Een typische trip zag er als volgt uit: een koerier .kwam Mintz een heenticket voor Japan overhandigen met begeleidende instructies en Johns handtekening: een karaktervolle schets van hemzelf met bril, Yoko en Sean. Volgens de instructies moest Mintz een bepaald vliegtuig naar Tokio nemen, waar een man hem op de vlieghaven zou opwachten en hem naar een station mee zou nemen. Daar zou hij een kaart van hem krijgen met aantekeningen waarop stond welke trein hij moest nemen. Vervolgens zou hij aan de elfde halte moeten uitstappen en daar op verdere instructies wachten. De dag voordat Mintz naar Japan vertrok, stierf Elvis Presley, John Lennons held. Mintz belde Lennon in Japan op om hem het nieuws te vertellen. Lennon zei: ‘Elvis stierf te velde. Het verschil tussen hem en ons Beatles is dat onze manager dood ging en wij in leven bleven. Bij Elvis ging het omgekeerd: hij is dood en zijn manager leeft nog. Kom naar Japan.’
MINTZ «Ik vloog dus naar Tokio en natuurlijk stond niemand me op te wachten. Het was veertig graden heet, ik was uitgeput en had geen idee waar ik heen moest. Dit was typisch voor onze reisorganisatie. Hoewel John en Yoko altijd eersteklas reisden, was het telkens een knoeiboel. Waar ter wereld ik ook met hen was, haast altijd was het een grap. Nooit stond iemand hen op te wachten, nooit was er een VIP-lounge, nooit stond er een limousine klaar om in te stappen en weg te rijden. We stonden daar dan, zochten naar vrije taxi’s net zoals iedereen, werden opzij geduwd; onze bagage waren we altijd kwijt. De voornaamste reden hiervoor was, zo beseften we later, dat elke reservatie op naam van John Lennon als grapje werd beschouwd. In die verborgen jaren, na 1975, gebruikte John de telefoon haast niet meer. De reden? Telkens als hij de horen van de haak nam en zei: ‘Hallo, u spreekt met John Lennon. Ik had graag een stuk chocolade-cake’, luidde het antwoord: ‘Jaja, en morgen zondag!’ Hij gaf het dus op.
EEN VISIOEN
MINTZ «De elfde halte om drie uur ‘s morgens stapte ik van de trein. Ik was gearriveerd in Wat ,eruitzag ‘als een spookstad. Ik zag een hele ouwe man met een grijze baard. Ik hoopte dat hij de kerel van de instructies was. Ik lachte naar hem en hij maakte een buiging. Ik zei: ‘John Lennon’ en hij glimlachte. Ik zei ‘Yoko Ono’ en zijn gelaat lichtte op, hij schudde me de hand en zei: ‘Ach zo’. Hij wees naar twee vervallen fietsen, en we peddelden weg, de duisternis in. Tien kilometer moet het geweest zijn. Ik dacht dat ik een hartaanval nabij was. Na zeven lichtjaren zag ik een meer, een Japanse herberg omringd door aangelegde tuinen, en ik hoorde de klank van fluitmuziek. Ik zocht in mijn zakken naar geld om de oude man een fooi te geven, maar hij was alwéer verdwenen. Daar stond ik, alleen, uitgeput, in de regen, sprakeloos door de geur van kersenbloesems. Een gordijn ging open en een vrouw leidde me binnen. Ik kreeg een mineraal bad, een kimono en een kamer gevuld met wierook en kilo’s vers fruit. Ik het midden van al dat fruit lag een pompelmoes met daarop een handgeschreven briefje: ‘We zijn nu allemaal samen, net een gezin. Tot morgenochtend. John, Yoko en Sean.’
»Ik viel in slaap. De volgende morgen ging het gordijn open en daar waren ze. John had er nooit zo rijzig en mooi uitgezien. Hij droeg een prachtige antieke kimono. Allebei hadden ze hun haar tot op hun schouders hangen. Ze wasten het in magisch water dat het deed glanzen en tot leven wekte. Het was een visioen, een enige aanblik. We omhelsden elkaar, liepen door een kleine dreef en aten wat sushi. Yoko liet ons alleen. John zei: ‘Je zult nu een boel dingen zien en horen waar je niks van snapt. Vertrouw haar maar. Vertrouw haar maar.’ Ik vroeg: ‘Wel, wat zullen we doen?’ Hij antwoordde: ‘We zullen gewoon zijn, gewoon zijn. Ik ze: ‘Nou, wat doen jullie hier de hele tijd?’ En John zei: ‘Als je wat bekoeld bent, zul je ‘t wel zien.’
»Ze stonden altijd erg vroeg op en kregen dan een shiatsu-massage. Yoko nam ‘s morgens graag een ijsbad; nu nog trouwens. Ze vult de badkuip met ijsblokjes en stapt er dan in. Daar wordt ze wakker van. Het is niet mijn ideaal om de dag te beginnen, maar zij vindt het fijn. Dan deden ze gewoonlijk wat yoga, waarna ze gingen wandelen met Sean. Af en toe hielden ze halt om iets te eten. Het leven werd hoe langer hoe eenvoudiger: minder en minder inspanning.»
VOETBAL IN DE HOTELKAMER
MINTZ «We gingen een keer naar Kyoto, de stad van heiligdommen en tempels. John was er vol van. We maakten er grapjes over dat hij zong van: ‘I don’t believe in Buddha, and I don’t believe in Krishna’: wel, laat ik je vertellen dat hij er wèl in geloofde, in al die dingen. In feite las John maar twee soorten boeken. Zijn geliefkoosd onderwerp was geschiedenis. Hij heeft een poosje met het idee rondgelopen, zo vertelde hij me, om onder een pseudoniem een historische tekst te schrijven. Zijn tweede leesthema was alles wat met occultisme te maken had. Zelfs in hun oerkreetperiode deed hij aan de rituelen mee. Niet dat hij zichzelf als een religieus mens beschouwde of elke zondag naar de mis ging, maar hij geloofde wel in de Geest. Yoko ook; alleen zat het bij haar dieper. In zekere zin was John een bijbel-exegeet. Hij kon naar believen de Schrift citeren. Toen we de heiligdommen van Kyoto bezochten en John er in verering naar bleef kijken, werd Yoko ongeduldig: zij kende die dingen al van vroeger en was minder onder de indruk van relikwieën en Boeddha’s en zo. Maar John was er echt door ontroerd.
»Ik denk dat we toen zowat vier maanden in Japan zijn gebleven. Ze betrokken de presidentiële suite in Hotel Okura. Die was zo groot dat er wel een stuk of tien aanpalende kamers waren voor het personeel. De living alleen al was zo enorm dat John en Sean er voetbal in speelden. En in de gang stelden we renwagens op. Hotel Okura kun je vergelijken met de Plaza in New York of met de Beverly Hills. Het gebouw werd zeer streng bewaakt.
JOHNS LAATSTE OPTREDEN
MINTZ «We zongen altijd veel. Yoko, John en ik brachten minstens twee uur per dag zingend door. Altijd liedjes van in de jaren veertig of vijftig, want ze luisterden niet naar de radio. Yoko kende heel weinig van Elvis of Bill Haley of de Shirelles, behalve dan de dingen die John haar had geleerd. John had nooit muziek leren lezen en kreeg de akkoorden dus niet te pakken, en ik kon niet zingen. Wij gedrieën probeerden dus te zingen in hotelkamers overal ter wereld. Op een keer zei Yoko: ‘Laten we nu eens iets zingen dat ik ken’ - ‘Ja’, zei ik, ‘Silhouettes.’ - ‘Goed, ‘Silhouettes’, zei Yoko. En dan John: ‘Okee, ik denk dat ik de akkoorden ken. Wacht ‘s even... passed your house…’ Waarop ik: ‘Nee, nee, nee, het is ‘took a walk and passed your house, late last night.’ - Yoko: ‘Ik kan het niet verdrágen!’ En dan John weer: ‘Even geduld nog, tot ik de akkoorden heb.’ Uiteindelijk zei Yoko onveranderlijk: ‘En als we nu eens mijn liedje zongen, mijn favoriete song.’ Dat was ‘The Way We Were’ uit de Streisand-Redford film. Jeetje, wat waren ze wèg van die film! John liet zelfs zijn haar in Robert Redford-stijl knippen.
»Op een avond zaten John en ik in de living. Hij had een beetje de pest in, had last van helmwee. ‘Nu zou ik het liefst van al in mijn eigen bed liggen’, zei hij, ‘met mijn eigen versterker naast me en mijn boeken.’ lk antwoordde: ‘Ja, ik hoop dat het gesternte meewil zodat we snel kunnen vertrekken.’ Hij speelde akoestische gitaar en begon ‘Jealous Guy’ te zingen. Nu kan ik je onmogelijk beschrijven hoe onmogelijk groot die hotelkamer was. Plots gaan de liftdeuren open en een Japans koppel wandelt binnen. Ze waren kennelijk opgekleed om uit eten te gaan. Ze liepen door de living, aanschouwden het panorama van Tokio en gingen zitten. John bleef spelen.
»Ze staken een sigaret op en begonnen te praten. Ik besefte opeens dat ze zich in de lounge van het restaurant waanden. Ze hadden een verkeerde deur geopend en waren in een donkere gigantische kamer terechtgekomen waar een muzikant gitaar speelde en een liedje zong in een vreemde taal. Er was ook nog een andere wachtende gast. Ze rookten een sigaret of twee, en waarschijnlijk omdat er geen kelner kwam opdagen om hun bestelling op te nemen, keken ze in Johns richting, wisselden een paar woorden en stapten toen op, duidelijk ontstemd. Dat was Johns laatste publieke optreden. Niet in 1974 had het plaats tijdens de Madison Square Garden Shows met Elton John, maar in Hotel Okura in Tokio, in 1977. Voor een publiek van drie man.»
ATTACHÉ-CASES
Waar ze ook heen vlogen, als John, Yoko, Sean en Mintz samen waren kochten ze vier eersteklastickets. Ook alle stoelen links of rechts van hen reserveerden ze en die voor en achter hen. Dat maakte het onmogelijk voor onbekenden om zich tot John te richten en te vragen: ‘Wanneer komen de Beatles weer bijeen?’ Tijdens een Lufthansa-vlucht toverden ze de lounge van de 747 om in een speelkamer voor Sean met een elektrisch racecarspoor. John was een deskundig vliegtuigpassagier. Hij was dol op de geschenkcatalogi die je aan boord aangeboden krijgt. Hij bekeek ze zeer aandachtig. Yoko had minder keuzeproblemen. Zij vulde gewoon elk vierkantje in, schreef daaronder het nummer van haar American Express Card met haar adres, en dat volstond. John was gek op attaché-cases. Hij had er tientallen van, letterlijk tientallen. Hij verzamelde ze. Hij was er trots op dat hij de wereld rond kon reizen met slechts één handkoffertje. Hij was in dat opzicht een goed reiziger. Yoko had altijd zevenentwintig koffers nodig en iemand om ze voor haar in en uit te pakken, waarna ze in verscheidene steden ging winkelen en dus met nog meer kleren thuis kwam. John vond dat slechts één attaché-case volstond om al zijn benodigdheden in te stoppen. In zijn geval waren dat een licht pak, twee broeken, een paar hemden en een toiletzakje. Over zijn reizen zei John: ‘Al wat ik doe is van slaapkamer verwisselen. De buitenkant vind ik niet zo relevant. Ik doe niet aan sightseeing. Ik ben niet het type dat Disneyland wil bekijken.’ Een nieuwe hotelkamer betekende voor John een nieuwe kamerservice, nieuw eten en nieuwe tele-visieprogramma’s. En daar hield hij van. In New York keek hij constant TV. Zijn geliefkoosde shows waren ‘Tomorrow’ van Tom Snyder en de Johnny Carson-show.
DE WITTE SLAAPKAMER
Als de televisie hem verveelde zette hij de radio aan of zijn bandopnemer. Hij hield van The Shadows. Hij luisterde naar oude tapes van Hank Williams, Carl Perkins en Jerry Lee Lewis, en naar alle dingen van Bing Crosby. Ook luisterde hij graag naar Sir John Gieldug als die Shakespeare voordroeg. En hij had voor honderd uren lessen van Alan Watts over Oosterse wijsheid op band. Elliot Mintz gaf John een aantal boeken over Howard Hughes. Ze grapten erover dat Hughes zijn leven had doorgebracht met het bekijken van films in hotelkamers. Mintz noemde John bij wijze van scherts, ‘Mr. Hughes’, en als hij Johns slaapkamer betrad droeg hij witte antiseptische handschoenen en een wit chirurgisch masker. John vond dat geweldig. Vanaf nu weigerde hij nog handtekeningen uit te delen, de telefoon te beantwoorden en foto’s te laten nemen. Blijkbaar maakte het allemaal deel uit van zijn beslissing zich uit de rock’n’roll terug te trekken. John Lennons ‘witte slaapkamer’ in de Dakota werd het centrum van zijn bestaan. De kamer was drie op zes meter groot, en de muren bestonden uit blote, witgeschilderde bakstenen. Nu is de kamer leeg enkele weken na 8 december 1980 heeft Yoko ze ontruimd en afgesloten toen ze ontdekte dat ze niks anders meer hoorde dan duizenden rouwenden die zeven verdiepingen lager ‘Imagine’ stonden te zingen. Toen John Lennon de kamer bewoonde was het een rustig, donker heiligdom, John had altijd al een voorliefde voor slaapkamers en slaap. De bed-ins voor de vrede die hij en Yoko organiseerden werden wereldberoemd, en zijn liefde voor slaap kwam tot uiting in liedjes als ‘I’m Tired’. Zijn bed bestond uit een simpel houten raam met een matras rustend op veren, het geheel gesteund door twee donkere houten kerkbanken. Aan de witte muur boven de kerkbank van het hoofdeinde hing een witte telefoon met vijf knoppen. Die telefoon rinkelde nooit er gingen alleen maar lichtjes branden. John antwoordde dus nooit. Er waren tientallen andere telefoons in het Lenono-complex van de Dakota. Maar dit toestel diende alleen voor uitgaande, niet voor inkomende boodschappen, John zat graag op de dikke, bruine gewatteerde bedsprei te lezen, te schrijven of te spelen op zijn rode Stratocaster. Naast hem op een wit - boekenkastje stonden zijn geliefkoosde Scott-versterker met koptelefoon, en zijn toetsenbord voor de afstandsbediening van de reusachtige Sony-TV aan het voeteneind van zijn bed. De open haard in de kamer werd zelden gebruikt. De televisie altijd. John noemde zijn tv zijn ‘elektronische open haard’.
LAATSTE SCHUILOORD
Soms stond het toestel niet op een kanaal afgestemd. Zonder zijn dikke brillenglazen was John vreselijk bijziend en hij kon erg opgetogen doen over de constant veranderende kleurschakeringen op het TV-scherm. Naast hem lagen zijn Gitanes en een asbak. Het liefst droeg hij een jeans met een cowboyhemd of een van zijn Japanse kimono’s. Vierentwintig uur per dag brandde er wierook in de kamer.
Op de vloer lag een witte, dikke wollen mat. Alle bezoekers moesten hun schoenen uittrekken, Japanse stijl, voor ze de kamer betraden. Naast de rechterkant van het bed — Yoko’s kant — stond een witte rieten stoel voor een eventuele bezoeker. Was die bezoeker een man, dan kon hem gevraagd worden zijn jasje uit te trekken.
Johns kant van het bed was heilig en onschendbaar. Dit was zijn territorium. Hier bewaarde hij zijn geschriften, zijn boeken, zijn muziek en zijn sigaretten. Lenono-assistenten gaven Johns theeblad aan Yoko door die het zelf doorgaf aan John. Niemand liep langs Johns kant van het bed. Het was zijn laatste schuiloord. John kon z’n aandacht nooit lang op één ding gericht houden. Om de paar minuten veranderde hij van televisiezender, of Yoko het daar mee eens was of niet. John was gek op TV en dus koos hij meestal de kanalen. Op een keer toen hij iemand uit Californië op bezoek kreeg die de kleuren van de Sony bij-regelde, begon John te lachen: ‘Die kleuren zijn helemaal fout. Jij bent van Hollywood waar alle mensen met make-up lopen. Jullie zien alleen maar mensen met rose gezichten en blauwe ogen en blauwe pakken en een mooie zonnebrandolie-kleur.’
HET FAMILIEPORTRET
In de loop van 1979 opperde Yoko dat het nu het geschikte ogenblik was voor John om aan de bootreis te beginnen die hij altijd al had willen maken. Ze vond dat Bermuda een goeie richting was. Hij stemde in. Rond die_ was hij beginnen te insinueren dat hij het niet erg zou vinden weer wat rock’n’roll te componeren, maar dat hij niet zeker was nog over voldoende energie te beschikken. (Elke avond keek hij naar Johnny Carson en hij bewonderde diens show, maar hij had er z’n twijfels over of hij zoiets zelf ooit nog voor mekaar kon krijgen.) Toen John op Bermuda aan land ging, in de zomer van 1980, belde hij naar Yoko om haar te danken. ‘Het is geweldig!’ zei hij. Het leven verliep rimpelloos in die dagen. Op Johns verzoek werden Sean en de kinderjuf naar Bermuda gevlogen. Aangezien Yoko nog een aantal zakenbelangen moest behartigen, bleef zij in New York. John en Sean genoten van zwemmen en bootjevaren en niks doen. Op een keer bezochten ze een plantentuin en bewonderden een orchidee die ‘Double Fantasy’ heette. Elke dag op het strand ontmoetten ze een schilderes, die uiteindelijk haar moed in beide handen nam en John vroeg of ze geen familieportret mocht maken van hem en Sean. John ging akkoord. Elke dag trokken John en Sean naar het atelier van de vrouw om er voor het portret te poseren. Als Yoko hem belde, moest de meid vertellen dat John en Sean gaan zwemmen waren. Het schilderij — ongeveer 90 op 120 centimeter — brachten John en Sean mee terug van hun reis als verrassingscadeau voor Yoko. Nu hangt het boven Yoko’s bureau in de Dakota.
TIEN JAAR OP HUN TIJD VOORUIT
Lenono-medewerker Fred Seaman, die er ook bij was in Bermuda, had John al een poos terug tapes bezorgd met muziek van nieuwe groepen zoals de Pretenders, Madness, de B-52's en Lena Lovich. John had de bandjes opzij gelegd. Maar in Bermuda luisterde hij ernaar. Achteraf zei hij dat wat hij en Yoko tien jaar voordien op muzikaal vlak hadden gedaan nu dan toch ingang had gevonden bij de nieuwe rockgroepen. Yoko en hij waren hier al van terugGekomen, zei hij, niet zonder enige tevredenheid. Op een avond vroeg hij Fred hem mee te nemen naar een discobar om de laatste muzikale evoluties te kunnen horen. (Sinds de jaren zestig toen hij de Ad Lib in Londen bezocht, was hij niet meer in een discobar geweest. De Newyorkse gelegenheden had hij opzettelijk vermeden.) John en Fred liepen de plaatselijke club af, en in eentje hoorde John ‘Rock Lobster’ van The B-52’s. Prompt zei hij dat ze Yoko’s muziek van tien jaar voordien overdeden. Hij zei tegen Fred: ‘Jezus, haal de gitaar en bel Moeder. Eindelijk heeft ze ‘t gemaakt.’ John begon tegen een enorme snelheid liedjes te schrijven: ‘Woman’ nam nauwelijks een kwartier in beslag. Terzelfdertijd was Yoko in de Dakota ook songs beginnen te schrijven. Op een avond nadat John veel moeite had gehad om Yoko in New York te bereiken, kreeg hij haar tenslotte toch aan de telefoon en zei: ‘Luister, ik heb net iets geschreven. Ik zing het je voor. ‘Woman’ heet het.’ Yoko zei: ‘Da’s fijn. Ik heb óok een liedje geschreven. Het heet ‘Beautiful Boys’. Ik zal het je eens zingen.’
EINDELIJK EEN TEAM
Dagen aan een stuk zongen ze mekaar hun songs voor. Toen John uiteindelijk terug naar New York kwam, vroeg Yoko: ‘Heb je er zin in?’ En John antwoordde: ‘Ja.’ Ze werden het eens om een studio op te zoeken, een elpee samen te stellen en zelfs een tournee te maken. In de Hit Factory in New York verbood Yoko meteen alle druggebruik; één ruimte toverde ze om in een Egyptische tempel, met palmbomen, een antieke witte piano en witte telefoons. De opnamemuzikanten die gewoon waren aan cocaïne en cognac kregen in plaats daarvan nu sushi en thee. John hing een grote foto van Sean aan de muur. Voor de microfoon van elke muzikant zette Yoko een dienblad met zonnebloemzaden en rozijnen. Haar Shiatsu-masseuses waren als het ware binnen handbereik. De avond van de achtste december 1980, toen ze ‘Wa-king on Thin Ice’ van Yoko hadden opgenomen, was John tevreden. Hij zei meer dan eens blij te zijn dat Yoko eindelijk de bijval kreeg die ze volgens hem allang zou hebben gehad als ze niet de vrouw van een Beatle was geweest. Hij was trots op haar. In de auto, terug op weg naar de Dakota, zei hij haar dat ze eindelijk een team geworden waren en erin waren geslaagd het ouwe image van John & Paul uit te wissen. Het enige waarover John en Yoko altijd van mening verschilden was het gebruik van auto’s. Yoko wou ze zowat vierentwintig uur per dag ter beschikking, terwijl John vaak een taxi nam. Allebei liepen ze graag door de straten van New York City, de stad waar ze van hielden, omdat ze er tenminste op straat konden komen: de mensen waren zo cool, en die coolness beschermde hen beter dan twaalf lijfwachten het hadden kunnen doen. Hij was gewend geraakt aan de Dakota-groupies vergelijkbaar met de Elvis Presley gate people, die altijd wel aanwezig waren, maar toch in privacy respecteerden. Ook als John en Yoko de auto namen, stapten ze meestal een eindje voor de Dakotabuilding uit, liepen de binnenplaats op net, als alle andere stervelingen, en groetten de fans in plaats van veilig door de poort te rijden. Op 8 december 1980 stopten ze net iets te vroeg. Toen John viel, klemde hij in zijn rechterhand een tape met Yoko’s song ‘Walking on Thin Ice’.