humo sprak met
Godfried Bomans: ‘Ik heb nog die ouderwetse opvatting dat een schrijver een boodschap moet brengen’
Verschenen in Humo op 4 juni 1967
Waar de Bloemendaalse bossen uiteenrijten staat het huis van Bomans als een enorme kartonnen doos waarop een groene duif een ei gedropt heeft, achteloos en toch welbewust dat dit de toets was die kaboutertjes moest lokken. Hier is het waar Bomans gehurkt met elfen praat, waar zijn bedachtzame stap het hout in de hoge gangen kraken doet, waar de deuren piepen en er tekeningetjes hangen van Eva, een zesjarig sprookje dat in kleuren door het huis loopt. Wij mochten haar konijn zien en dat is een grote eer, want het heilige dier zit als een vreedzame Sredni Vashtar in een duister hok de kruising te zijn van een stel uitheemse rassen, die er waarachtig niet met hun petje naar gegooid hebben.
Godfried J.A. Bomans zelf troffen wij in zijn studeerkamer schrijlings op een stoeltje en tot op borsthoogte bedolven onder de papieren plomp die in dit vertrek alleen een asbakje vrijlaat. ‘Heeft u tabak?’, richt hij zich bekommerd tot ons, met een blik die over zijn hoornen bril heen denkt en diepten in ons peilt die wij nooit zo hol vermoed hadden. Ik reik een pluk brandstof aan, en dan zitten wij gezellig pruimend en spugend te staren naar ’n gekreukte uitgave van de ‘Pensées’ van Sint Bernardus, die al meer bezoekers in de war gebracht heeft en daarmee ook volkomen aan de doelstelling van Bomans beantwoordt.
HUMO Waarom schrijft U geen boeken meer uit één stuk? Vragen wij tenslotte. vertwijfeld onze pruim doorslikkend want het asbakje is vol.
BOMANS «Dat heb ik nooit gedaan. Je kan boekjes als de Pinkelman-serie bezwaarlijk complete romans noemen. Pieter Bas is ook een aaneenschakeling van losse brokjes, al hebben die steeds betrekking op dezelfde persoon. Maar je bedoelt natuurlijk dat ik de laatste tijd alleen maar journaalstukjes bundel?»
HUMO Welzeker, roepen wij opgelucht. ‘Op het vinkentouw’, ‘Noten kraken’, ‘Op de keper beschouwd’ en noem maar op. Overigens was ‘Erik’ toch wel een doorlopend verhaal. Gaat U nooit meer in die richting?
BOMANS «Misschien wel eens, zegt hij vaag, en onze impliciete frons opvangend: maar je hebt er niet méér inspiratie voor nodig. Misschien ontbreekt alleen maar de aanleiding, en die is er wel voor mijn kortere stukjes ik schrijf wekelijks een beschouwing in de Volkskrant, en meer uitgebreid in Elseviers weekblad, en wat onder druk moet geleverd worden gaat me vrij goed af. Nou, en als de tijd weer rijp blijkt voor een boek lees ik de betere brokjes bij mekaar en onze cultuur zit weer op watten.»
HUMO In die publicaties treft het overwicht van de ernstige beschouwingen op de grapjasserij. Als wij weten dat Uzelf humor verdiepte ernst noemt, is U de top dan gepasseerd?
BOMANS «Dat mag je niet zeggen. Ik schrijf nog vaak humoristische stukjes, maar het is misschien wel zo dat ik ook een beetje ouder word. Mijn beschouwende aard drijft me steeds meer naar het uitpluizen van de dingen. ‘Hoe komt dat?’, vraag ik mezelf telkens weer af, en hop, daar stort ik me op een essay. In Elseviers Weekblad heb ik zo pas nog uitgebreide stukken gewijd aan Huxley, Van Deyssel, Timmermans en anderen waarover na te denken valt. Want zie je, ik heb nog altijd die heel ouderwetse opvatting dat een schrijver een boodschap moet brenger — ja dat is ouwerwets. Maar ik ben op het ogenblik 54 en pas nu is de koffer aan verworvenheden die je meedraagt voldoende gevuld om ze open te gooien. Als schrijver moet je iets te zeggen hebben… en je moet eerst leven voor je gaat schrijven.»
HUMO In uw essays treedt vaak een warm hart voor Vlaanderen naar voor. Is U ergens Groot-Nederlands van gedachte?
BOMANS «Ja, dat ben ik zeker. Wat mij betreft horen Noord en Zuid bij mekaar Als er één zaak is die een volk maakt, dan is het toch zijn taal, en niets anders. Zelf volg ik de Vlaamse strijd van zeer nabij, maar helaas zijn er al te weinig Nederlanders die het belang daarvan snappen, omdat Vlaanderen nog altijd een veilige bufferstaat vormt tegen het imperialisme van de Franse taal. Als jullie franc-tireurs het zouden opgeven en de taalgrens tot tegen onze tol-bomen kwam, dán zouden wij wel ten volle begrijpen wat het is voor je taal te moeten vechten. Zoals ik het al eens ergens schreef jullie halen de kastanjes uit het vuur waaraan wij ons warmen…»
***
Vóór ons ligt een pershete uitgave van ‘Denkend aan Vlaanderen’, een onthutsend langwerpig uitgevoerd feestboekje waaraan Bomans zijn Dietse vurigheid koelde, in beperkte oplage in Nederland verspreid. Tegen de kalenderzomer hoopt Bomans de inhoud uitgebreid, de bladspiegel ontnuchterd en dat alles in Vlaanderen verkocht te hebben. ‘Ter correctie,’ glimlacht hij vaag, ‘wou ik wel zeggen dat ik niét van Vlaanderen hou op de manier van nog veel Nederlanders : omdat jullie zulke luidlachse, rondborstige, ongecompliceerde lolbroeken zouden zijn ‘.
HUMO Treedt U nog vaak op in Vlaanderen?
BOMANS «Zeer weinig. Tot voor enkele jaren had ik de gewoonte beurtelings voor de Gentse en Leuvense studenten te komen spreken en dat is natuurlijk enorm dankbaar, maar het takelt je tevens tot de bodem af. Als alles ophield met die lezing zou het wel gaan, maar daarna doken wij altijd in kroegjes en bartjes weg, met veel zingen en hijsen tot je in puin naar het hotel dreef. En dan krijg je daar de dorre sigarenlucht in je warme nek geklapt, een ober dekt het laatste biljart met een zeiltje toe, en in je kamer zit je in een rotstemming waarbij de geringste spiegelblik op jezelf-in-flanel dodelijk kan zijn. En daarom pas ik tegenwoordig. Heeft u sigaren?»
***
Hier konden wij de heer Bomans geruststellen, en toen de knal, met enige opperhuid vermengd, het raam uitdreef (wij kunnen het echt niet láten) herinnerde onze gastheer zich dat hij nog niet getafeld had in de ruime keuken kijken wij ademloos toe hoe de grootmeester van het woord de tanden in een broodje zet en nooit met volle mond praat. Middenin de ceremonie komt een glanzend-zwarte poes zich duidelijk goedgunstig tussen bessenjam en kalfslap leggen, als het gracieuze resultaat van een bedrogen Angora-moe.
‘Geweldige beesten’, zegt Bomans, die de zwarte vlek optilt voor een monsterende face to face.
BOMANS «Van kop tot staart mysterie, daar kijk je niet doorheen. En maar in stilte genieten, met het vergenoegde dédain van ik weet lekker iets wat jullie niet weten… geweldige beesten.»
Meteen haalt het geweldige beest onze revers open, en wij wenden ons vrolijk lachend naar een wandfoto waarop een bijzonder aardig blond knaapje zit te stralen. ‘Een Erikje’, verheldert Bomans, en in mijn la liggen er nog.’
BOMANS «Als een Nederlandse moe zich door mijn ‘Erik’ geïnspireerd ziet bij de naamgeving van nieuwe telgen krijg ik vaak foto’s en kaartjes, en berichten over de ontwikkeling van het jonge kraakbeen. En verzoekjes om peter te willen wezen, maar dan druk ik mijn snor. Er zijn ook heel wat jongetjes die Pieter Bas heten, mooi hè. Zowel in Leiden als Gouda is er trouwens een gedenksteen voor de ‘echte’ opgericht — kijk, daar hangt een foto van de Goudse.»
Wij aanschouwen een robuuste grijze steen met de zeer oorspronkelijke inscriptie:
‘Hier woonde en werkte, zij het volstrekt vergeefs,
PIETER BAS
van 1876 - 1881
de miskenning zijner bedoelingen drukte jarenlang
als een STEEN op het plaatselijk geweten
en werd op 2 mei 1964 door Pieter Bas Huyghen
hier ingemetseld’
HUMO Heeft Uzelf werkelijk de reusachtige studententijd gekend die in ‘Pieter Bas’ beschreven wordt?
BOMANS «Nee, dat is allesbehalve autobiografisch. Het was een echte rottijd voor me. Wij werden thuis angstvallig streng opgevoed, en zodoende…»
Hij maakt een wegwerpend handgebaar). Godfried Bomans houdt zorgvuldig de knip op zijn privéleven, en desbetreffende vragen weet hij zo sierlijk te ontwijken dat je pas uren later beseft dat je nog geen antwoord hebt.
HUMO Hindert de roem U?
BOMANS «Een moeilijke vraag. Normaal moet ik hier heel bescheiden ‘ja’ zeggen en er zuchtend aan toevoegen dat dit nu eenmaal de tol is van de populariteit — maar het hindert me inderdaad. Televisie maakt je zo enorm herkenbaar, en er zijn altijd mensen die overigens goed-menend aan je jaspanden komen hangen. Om hier bezoekers te vermijden heb ik een mannetje in dienst dat in de omgevende bossen iedereen een foute richting aanwijst, en met het aanwezige drijfzand hakt dat er wel in.»
HUMO Woeste geruchten zeggen dat U zo krenterig is dat U in Antwerpen altijd naar een tapperij gaat waar de tabakspot vrijblijvend mag geplunderd worden.
BOMANS «Is dat waar? Nu heeft iemand mij in Antwerpen ooit eens gesproken van een kroegje waarin een tabakspot van Napoleon stond, en toen wou ik daar mijn pijp ook wel eens aanvuren.»
HUMO Een andere vreemde gewoonte van U zou zijn dat U elke donderdag een taxi neemt naar een vriend die honderd meter verder woont.
BOMANS «Dat zou dan niet helemaal kloppen met mijn krenterige inborst…Wou u graag de tuin eens zien?
***
Het is een vreemde, mooie tuin, een herfst donkere deuk in de aarde. Nu wordt het moeilijk praten, want Bomans buigt zich liever over een plantje dat een knop krijgt dan dat hij de invloed van het radijzenwezen op de Tachtigers onderzoekt.
‘Zie je die lange rij taxis-scheuten’, zegt hij, ‘heb ik allemaal gejat uit dat bos daar, zelf kun je zoiets niet betalen en ik wil mijn hele tuin omringd door hoge bomen waar geen kat nog door kijkt.’
HUMO In uw werk treft vooral de enorme taalrijkdom. Heeft U die ergens bijeen gelezen of is het een gave?
BOMANS «Ik veronderstel dat je zoiets aangeboren meekrijgt. Ik ben altijd bezeten geweest door het woord, maar dat is natuurlijk niet voldoende. Schrijven is voor mij een voortdurend worstelen met de taal, om de enige juiste woorden te vinden waarin je een idee kan kristalliseren. Een aangebeden meester daarin was Willem Elsschot — weinig schrijvers vonden zo trefzeker het rake woord, hij was een ongelooflijk knap auteur. Eén zin, zo naakt en mooi en waar, en de tranen springen je in je ogen…»
HUMO Heeft U Elsschot zelf gekend?
BOMANS «Gelukkig, ja — Zeg, U weet wel dat hij zeer weinig fantaseerde in zijn werken: al wat hij schreef is getransponeerde autobiografie. Het ‘Algemeen Wereldtijdschrift enz’ heeft werkelijk bestaan, en Elsschot zelf is vaak gaan lijmen, zij het met de tanden op mekaar, want zijn cynisme was alleen een overschreeuwen van zijn ontroeringen. Nou heb ik zelf nog een autobiografisch trekje ontdekt uit ‘Villa des Roses’: de man die daar de miskraam achter een muurtje gooit is Elsschot zelf geweest. Hè, daar heb je weer zo’n dooie tak, neem jij ‘m daar eens even?»
Wij zeulen geestdriftig houtjes af en aan, met voorzichtige schoenpunten om plantjes-in-spe te sparen.
BOMANS «Weet je wat ik hier in Nederland zo erg vind, dat wij zo’n verschrikkelijk arm uitdrukkingsvermogen blijken te hebben. Jullie Vlamingen roepen toch nog meer beelden op als jullie praten, maar vraag je hier eens iemand: hoe vind je de Beatles? Dan zegt ie: ‘Nou! Vin ‘k fijn.’ ‘En Beethoven?’ ‘Beethoven? Vin ‘k óok fijn.’ ‘Dus U vindt ze allebei fijn?’ ‘Jája, fijn, fijn.’ En dan denken die mensen dat ze iets gezegd hebben, nee, heel arm hoor.»
HUMO Een van de middelen om onze jeugd taal en literaire diepte bij te brengen is de cursorische lectuur van uw ‘Erik’. Na elk hoofdstukje staan een heleboel vraagjes over stijl en inhoud. Heeft U die opgesteld?
BOMANS «God nee, ik kan nauwelijks de helft ervan zelf beantwoorden. Ik verbaas me telkens weer hoeveel meer er in het boekje blijkt te zitten dan ik er zelf in zag Wel strelend natuurlijk, zolang de leerkrachten zich niet te erg gaan verdiepen in de ontleding van de humor, want ik heb géén technische kneepjes die ik stiekem toepas, en het kan er alleen maar toe bijdragen dat de jongelui een hekel aan mijn werk krijgen. Een hetere inleiding zou eigenlijk ‘Pieter Bas’ geweest zijn, maar kom, ze konden het ook erger treffen met hun schoollectuur geloof ik.»
HUMO Na diverse indringende beschouwingen over de noodzaak van deugdelijke kinderlectuur heeft U thans zichzelf prille jeugdwerkjes geschreven.
BOMANS «Ja, tien leesboekjes die bestemd zijn voor de Nederlandse schooljeugd, onder de titel ‘Frits, Pim en Ida’: dat zijn drie jongeluitjes die allemaal fijne avonturen beleven in functie van de diverse schooljaren. Een soort vernieuwing van onze ouwe ‘Ot en Sien’, of ‘Jan en Zijn Sijs’ en ‘Piet Ziet Eén Uil’. Ik vind dat je ook de jongste schoollopertjes géén nonsens mag opdienen — er moet iets in die boekjes zitten, en daar doe ik dan mijn uiterste best voor, want ik vind het een hele eer dat ik zo’n belangrijk werk mag uitvoeren. Er kan niet genoeg aandacht besteed worden aan kinderlectuur.
HUMO Er bestaat tegenwoordig blijkbaar meer interesse voor de zogenaamde vunzige rage. Hoe vindt U het verschijnsel Cremer?
BOMANS «Verachtelijk. Die knaap profiteert van een conjunctuur, die nieuwsgierigheid is, door de bestaande taboes omver te trappen. Er zijn in dit leven spelregels, en daar lacht hij mee; als in een voetbalwedstrijd een speler de bal met een loeier in eigen doel knalt is dat tegen alle spelregels, dus wekt het verrassing, sensatie: de hele verdienste van Cremer. Maar de interesse voor zijn weggooiboekjes verdwijnt wel binnenkort, dan kan je privé vies doen. Wat wel pijnlijk moet zijn voor zo’n man. Schaakt u?»
Bij deze vraag is het uitkijken geblazen. Nu onderscheiden wij nogal gemakkelijk een toren van een paard, maar onder schaak-insiders betekent Bomans een gevaar. Weliswaar tracht hij regelmatig door schertsende stukjes de indruk te verwekken als zou hij een Stumperend Knoeier (S.K.) zijn, maar in het ware leven behoort Bomans tot de elite van het Nederlandse Schaakwezen.
BOMANS «Vroeger schaakte ik vaak met Lodewijk Van Deyssel, en hoe pijnlijk het ook was, hij verloor avond na avond van me. Toen hij op één van die partijen weer eens zijn koning had omgelegd in het allang uitgeholde vakje, zei hij bitter: ‘U kan evengoed met een hond schaken’. Nou, ik zat er maar stilletjes bij, en na een minuut zwijgen zei Van Deyssel traag: ‘Men wordt geacht dit te ontkennen.’»
Hij glimlacht uit een verre herinnering. In al zijn ruime scherpzinnigheid vervalt deze man nooit in de hautaine neerbuigendheid die erkende groten zich wel eens aanmeten. Hij spreekt doordacht, bijna ingekeerd, met woorden die een zeer rijk hart laten vermoeden dat alle schijn doorboort en gouden vriendschap kan schenken aan wie die waardig blijkt. Wij tippelen de houten trap weer op. ‘Hier heb je mijn Dickens-biblioteek’, wijst Bomans een boekbezette wand aan, ‘de grootste ter wereld. Het is ongelooflijk hoeveel er over Dickens geschreven is. Het toppunt van biografische research vind ik wel dit ‘, zegt hij, en wij kijken tegen een boekfoto aan waarop een braakliggend stuk grond zij het fraai, vertoond staat; het onderschrift onthult dat dit een foto is van het buis waar vroeger ooit een dienstbode van Dickens gewoond heeft, en al was dat huis inmiddels afgebroken, toch wou de historicus ons de aanblik van deze onrechtstreekse geheiligde plek niet onthouden. Bijna als: ziehier een ei, maar het is op.
HUMO Als humoristisch auteur leest U misschien ook collega’s Hoe vindt U Wodehouse?
BOMANS «Indertijd heb ik een paar van zijn Jeeves-boeken gelezen, die waren toen moeilijk verkrijgbaar - maar wat ik gelezen heb was geweldig goed. Misschien weet je wel dat Wodehouse fout gegaan is tijdens de oorlog; dat is wel een normaal verschijnsel bij mensen die, zoals hij, onder een stolp leven. Wodehouse heeft, in een vorm van escapisme, altijd geschreven over wat niet meer is, hij is zelf in de artificiële wereld van zijn scheppingen gaan leven. Als zo’n man dan overvallen wordt door de realiteit van een oorlog faalt ie vaak. Felix Timmermans stond even verbijsterd te kijken toen hij uit de droom van zijn middeleeuwen en weg van zijn be-gijnen werd gerukt.»
HUMO Heeft Timmermans, behalve dat hij Vlaming was, nog andere oorlogsmisdaden gepleegd?
BOMANS «Wat hem als ploertenstreek aangerekend werd was, dat hij de literaire stadsprijs van Hamburg niét geweigerd heeft. en daar sprongen de aasgieren natuurlijk op af. Stel je voor wat een voldoening dat voor de gewone, kleine, miskende man-uit-de-straat moet geweest zijn om een beroemdheid als Timmermans te kunnen trappen! Want dat moet je onthouden, jongeman: geslaagdheid irriteert altijd. Wij zijn koorddansers, en de zaal is vol, maar het publiek hoopt dat we vallen. Uit zelf-behoud ga je op de duur denken: zoveel soeps is het ook niet, wat ik presteer - maar een gelukkige keerzijde van die spanning is dat je hier je ware vrienden onderscheidt. Het is niét zozeer de nood dat men zijn vrienden kent: een echte vriend verheugt zich in je voorspoed. Het is gemakkelijk schouderklopjes geven aan een makker in rouw, deernis is gauw opgebracht, maar blij zijn omdat iemand goéd gaat, dat merkt de ware vriend.
Buiten dromen wij een taxistakje plat. Toch maar het beste, hoog daarboven.