Adoptiestop
Hoe een zwendel met Rwandese adoptiekinderen een gigantische maatschappelijke puinhoop veroorzaakte
Vlaams minister van Gezin Wouter Beke (CD&V) roept op tot een algemene adoptiestop van twee jaar lang. De aanleiding is een expertenrapport waarin vooral de interlandelijke adoptie onder vuur wordt genomen. Het subsidiesysteem daarvoor zou leiden tot ‘fouten en wanpraktijken’, klinkt het. Dat adoptie uit andere landen schrijnende toestanden kan veroorzaken, bleek al het onderstaand dossier dat Humo schreef over de adoptieorganisatie Zonder Grenzen. De Kempense vzw bracht bijna 500 kinderen van Rwanda naar Vlaanderen en dropte ze - soms met vier of vijf tegelijk - in onvoorbereidde gezinnen.
‘Of ik blij ben dat ik geadopteerd ben? Ja en nee. Maar het nee weegt door,’ zegt Pieter K. (31). Hij heeft een jong gezicht, maar de sporen van een jarenlange drankverslaving zijn rond zijn ogen te zien. Hij heeft een rugzak bij zich met daarin enkele broeken en T-shirts, wat ondergoed en zijn adoptiedossier – ‘zijn kostbaarste bezit’ – dat hij eind vorig jaar is gaan ophalen bij Kind en Gezin. In 1991 werd hij op vijfjarige leeftijd via de vzw Zonder Grenzen geadopteerd door het gezin K. in Limburg. Sinds 2007 doolt hij rond zonder vast adres, nadat het tussen hem en zijn adoptieouders fout is gelopen. Soms vindt hij een tijdje onderdak bij vrienden, dan slaapt hij weer een periode in opvangcentra voor daklozen, in portieken en kraakpanden, geregeld ook in een politiecel wegens openbare dronkenschap.
PIETER K. «Ik voelde me al lang slecht in ons gezin. Ik vond dat er een kille afstandelijkheid hing. Toen mijn adoptiebroer Frederik in 2006 zelfmoord pleegde, werden de spanningen onhoudbaar. De bom barstte en ik ben vertrokken. Mijn ouders hebben in totaal vier kinderen geadopteerd uit Rwanda. Ik wil niet ondankbaar klinken, maar ik vond hen niet geschikt als adoptieouders. Eén kind is heel vroeg gestorven door een hartfalen. Met mij en Frederik is het fout gelopen. Alleen mijn jongste broer is goed terechtgekomen.
»Frederik was twee jaar ouder dan ik. Een stille, brave jongen die worstelde met vragen over zijn identiteit en zijn afkomst. Wie waren zijn echte ouders? Waar kwam hij vandaan? Hij heeft maanden in de psychiatrie gezeten, maar dat maakte hem niet beter. Hij voelde een innerlijke leegte. Bij mijn adoptieouders vond hij weinig begrip. ‘Als je het hier niet goed hebt, ga je maar terug,’ was hun standaardantwoord. Frederik ís teruggegaan, in 2005, op een rootsreis die de vzw Zonder Grenzen organiseerde. De reis was heel amateuristisch geregeld. Je werd bij wijze van spreken in je biologische familie ‘gegooid’, zonder psychologische opvang. Frederik vond zijn straatarme familie in Rwanda terug en was overdonderd. Na zijn terugkeer leek hij in shock en ging het snel bergaf met hem. Een jaar later heeft hij zelfmoord gepleegd. In de laatste maanden van zijn leven zat hij boven op zijn kamer en wantrouwde hij iedereen. Mijn ouders lieten hem daar gewoon zitten. Ik zag mijn broer steeds verder wegglijden. Je keek in zijn ogen en het was alsof er niemand was. Maar ze grepen niet in.»
‘We konden niet meer tot Frederik doordringen,’ zegt zijn adoptievader over de laatste maanden van zijn zoon.
Adoptievader «Hij sloot zich in zijn kamer op en kwam er alleen ’s nacht uit om te eten: dan was hij zeker dat we geen pillen in zijn eten zouden mengen. De emotionele impact van de rootsreis heeft een rol gespeeld in zijn zelfdoding, maar dat was niet het enige. Hij worstelde met een identiteitscrisis en had een vorm van psychose. Hij ging naar een psychiater maar weigerde zijn medicijnen nog te nemen. Toen hij terugkwam van zijn familie in Rwanda begon hij geregeld geld op te sturen. Hij voelde zich schuldig over de rijkdom hier. Er was iets geknakt, maar hij praatte daar niet over. Hadden we zijn dood kunnen voorkomen? Ik denk het niet.
»Frederik heeft zelfmoord gepleegd op de laatste dag van het schooljaar. Volgens mij heeft hij bewust gewacht tot zijn broers hun schoolrapport hadden gekregen. Hij wilde ze niet hinderen. ‘Ik ben weg,’ zei hij die ochtend. Hij vertrok op zijn fiets, en we hebben hem niet meer levend teruggezien.»
Pieter K. «Ik zat op Rock Werchter toen ik telefoon kreeg van mijn vader. Hij huilde. Mijn broer heeft die ochtend nog 15 kilometer gefietst, tot in Mol. Daar heeft hij zijn polsen overgesneden, is in een zendmast gekropen, dertig meter hoog, en heeft zich naar beneden laten vallen.
»Na zijn dood ben ik helemaal ontspoord – en ik wás al geen heilig boontje. Vanaf mijn 13de was ik al bezig met drank, marihuana, meisjes. Op mijn 20ste ben ik een paar maanden in de psychiatrie opgenomen, en daarna heb ik zowat overal gezeten. Er zijn periodes dat ik zoveel dronk dat ik me niets kan herinneren: dat zijn zwarte gaten van máánden. Eigenlijk was ik mezelf langzaam aan het vernietigen. Ik wilde de pijn niet meer voelen. Maar blijkbaar hield ik net genoeg van het leven om me niet helemaal dood te drinken.
»Tijdens mijn omzwervingen op straat ben ik veel geadopteerden tegengekomen die net als ik dakloos waren. Eén van hen was Tim Kuppens, een Rwandese jongen die ook door de vzw Zonder Grenzen naar België was gehaald. Ik leerde hem kennen in een opvangtehuis voor daklozen in Antwerpen. Ook hij vond geen rust, ook met zijn adoptieouders was het misgelopen. We hebben samen veel gedronken. Hij was een energieke, pure jongen die door het leven dwarrelde en door iedereen graag gezien werd, maar aan de binnenkant voelde hij woede, frustratie en veel verdriet. Over het gemis van zijn echte moeder, over zijn woelige jeugd. Hij kwam in een gezin in Antwerpen terecht met nog vier andere adoptiekinderen. De ouders konden het niet aan. Hij en zijn broers belandden al snel in de jeugdzorg en in instellingen. Op 8 juli vorig jaar heeft Tim zelfmoord gepleegd. Zijn lichaam werd opgevist uit de Schelde tijdens een zeilbotenrace in Antwerpen. Hij was een jongen met veel talenten, maar hij was zo verscheurd dat hij het uiteindelijk opgaf.»
Pieter, Frederik en Tim: drie jongens die zo’n dertig jaar geleden door de bemiddeling van vzw Zonder Grenzen naar Vlaanderen kwamen en met wie het misliep. ‘En zij zijn lang niet de enigen,’ zegt Nyira Hens (37), die zelf in 1983 als driejarige via deze organisatie werd geadopteerd door een gezin in Turnhout. Ze verzamelde de voorbije jaren verhalen van de adoptiekinderen van ZG en wil hun stem laten horen.
NYIRA HENS «De kinderen die door ZG naar België werden gehaald, zijn vandaag volwassen, maar velen zijn getekend door een traumatisch verlopen jeugd in gezinnen die niet geschikt waren om adoptiekinderen groot te brengen. Die ouders hadden misschien goeie bedoelingen, maar stonden totaal niet stil bij de vraag of ze die kinderen wel een goede thuis konden geven. ZG stelde zich daar blijkbaar ook geen vragen bij, integendeel. Ze dropten soms drie of vier kinderen tegelijk in gezinnen die oorspronkelijk maar om één kind gevraagd hadden: te nemen of te laten.
»Tientallen kinderen belandden uiteindelijk in instellingen of werden opgenomen in de psychiatrie. Zelf heb ik een goeie relatie met mijn adoptiegezin, maar er zijn veel kinderen die voorgoed gebroken hebben met de gezinnen die hen opvingen. Ze hebben veel pijn en verdriet gekend. Sommigen zijn op eigen houtje goed terechtgekomen, anderen zijn nu dakloos, ontredderd, ontspoord, voelen zich onbegrepen. Toen ik hun wedervaren hoorde, vroeg ik me af: is dít nu adoptie? Hoe kon zoiets gebeuren? Er moet toch iets structureels fout gelopen zijn in de manier waarop ZG de zaken aanpakte? Adoptiekinderen krijgen vaak te horen dat ze dankbaar moeten zijn en niet te veel moeten tegenpruttelen. Wel, wij pikken dit niet langer.»
Krullenbollen
De vzw Zonder Grenzen, die in 1981 begon als de vzw Nyundo, wordt geleid door de nu 81-jarige Imelda De Graef uit Oud-Turnhout. Ze wordt door velen omschreven als de Moeder Theresa van de Kempen en zet zich al heel haar leven in voor allerlei liefdadigheidsprojecten. ‘Altijd vanuit een koloniale instelling,’ vertellen ex-medewerkers. ‘Imelda is een personage uit de tijd van de missiebusjes en het zilverpapier dat we op school moesten verzamelen voor de arme negertjes in Afrika.’
Tante Imelda, zoals ze zich laat noemen door de Rwandese adoptiekinderen, wordt bijgestaan door ondervoorzitter Stefaan – alias Steff – Stevens, een niet geheel onbesproken advocaat uit Mechelen. In 2014 werd hij schuldig verklaard wegens medeplichtigheid in een dossier van mensenhandel in een Thais massagesalon in Wetteren. Hij regelde verblijfsdocumenten voor de meisjes die er werkten als prostituee en liet zich in natura betalen. In juni van dit jaar werd hij ook in beroep veroordeeld wegens ernstige financiële onregelmatigheden tijdens zijn voorlopige bewindvoering van het patrimonium van een demente vrouw: Stevens had zo’n 16.000 euro achterovergedrukt.
In 1981 adopteert Imelda De Graef een Rwandese kleuter uit het weeshuis Nyundo in Gisenyi. Ze kan het goed vinden met de West-Vlaamse directrice van het weeshuis, Rita Van Caillie, een taaie tante die op handen wordt gedragen door de missiezusters. Van Caillie werkt op dat ogenblik samen met Simonne Lefever om adopties te regelen. ‘Dat deden we gratis,’ vertelt Lefever, die zelf adoptiemoeder is van comédienne Lies Lefever. ‘Maar ik denk dat Van Caillie geld voor de kinderen wilde, want in 1981 werd onze samenwerking stilzwijgend opgezegd en begon ze samen te werken met Imelda. Van dan af werd er betaald voor adopties.’
Zo ontstaat de vzw Nyundo. Van Caillie levert kansarme derdewereldkindjes, De Graef zoekt mensen van goede wil in Vlaanderen die hun een warme thuis zullen bieden. In die periode kan dat nog zomaar: er is haast niets geregeld rond adoptie en er is nauwelijks controle. Iedereen die dat wil, kan ervoor zorgen dat kinderen uit het buitenland hier terechtkomen. Zo ontstaan heel wat organisaties vanuit privé-initiatieven.
Van achter haar keukentafel in Oud-Turnhout begint Imelda De Graef ‘lieve zwarte krullenbollen’ uit te delen aan kandidaat-adoptieouders. Wie katholiek is, heeft een streepje voor. De prijzen voor een adoptiekind schommelen aanvankelijk tussen de 30.000 en de 80.000 frank, plus hier en daar wat extra kosten. In de jaren 90 loopt het snel op tot 120.000 à 130.000 frank per kind. Al zijn er koopjes te doen door twee, drie of vier kinderen tegelijk te nemen. ZG is één van de goedkopere adoptiediensten in Vlaanderen en kent daardoor een grote toeloop van ouders die het economisch minder breed hebben. ‘Hoe zwarter het kind, hoe goedkoper,’ zegt een voormalige ZG-medewerker. ‘Voor gele kindjes betaalde je het dubbele.’
Wanneer Van Caillie ziek wordt en naar België terugkeert, vindt Imelda in 1986 een nieuwe, ijverige leverancier in de figuur van broeder René De Roeck. Hij is econoom bij de Groupe Scolaire Butare van de Broeders van Liefde en heeft een wijd netwerk in weeshuizen en ziekenhuizen. Broeder René ronselt ook actief kinderen bij arme gezinnen in de streek van Butare, met de valse belofte dat de adoptie maar tijdelijk is. In Oud-Turnhout stijgt de aanvoer van adoptiekinderen gevoelig. Vaak worden kinderen met twee, drie of vier tegelijk in gezinnen geplaatst. De toewijzing gebeurt lukraak en weinig kieskeurig. Gezinnen die bij andere adoptiediensten lik op stuk krijgen, worden bij ZG wel met open armen ontvangen, zonder grondige screening. Volgens cijfers van Kind en Gezin weigert de adoptiedienst slechts 2 procent van de kandidaat-adoptieouders.
Supermarkt
Het gezin A. uit het West-Vlaamse G. heeft vijf eigen kinderen, waaronder een tweeling. Drie van de vijf kinderen stikken door koolstofmonoxide in de badkamer. Het gezin doet kort daarop, in 1990, een aanvraag bij ZG om een klein meisje te adopteren. Je kunt je afvragen of een gezin dat nog volop in de rouw is, in staat is om er een nieuw adoptiekind bij te nemen, maar ZG vindt het geen probleem. Zij plaatsen niet één, maar víér adoptiekinderen in het gezin.
‘Op een avond omstreeks 23 uur kregen we telefoon dat er vier kinderen voor ons gekozen waren,’ schrijft de familie A. drie jaar later in een klacht bij Kind en Gezin. ‘Twee meisjes van 8 en 6 jaar en twee jongens van 4 en anderhalf jaar oud. We schrokken enorm, kregen bedenktijd tot ’s morgens vroeg. We hebben toegestemd. Schuldgevoelens werden opgewekt. Korte tijd voor hun aankomst werden we opgebeld dat het jongste meisje blijkbaar doof was. Haar daar laten was onmogelijk (zei Imelda, red.). Zoiets kon niemand een kind aandoen.’
De ouders van het gezin A. zullen later meermaals Imelda De Graef om hulp smeken omdat ze de kinderen niet aankunnen, maar krijgen daar geen gehoor. De adoptiekinderen komen alle vier in jeugdinstellingen terecht.
ZG maakt er een zootje van. Ouders aan wie een meisje beloofd is, krijgen op de luchthaven een jongen in de armen gestopt, leeftijden en aantallen kloppen niet. Het gezin M., dat twee adoptiekinderen had gevraagd, krijgt er vijf tegelijk toegestopt. Cruciale informatie over de achtergrond van de kinderen en wat ze in Rwanda hebben meegemaakt, wordt niet gegeven. Ouders worden op geen enkele manier voorbereid op de opvang van kinderen die verwaarloosd en soms zwaar mishandeld zijn. Medische rapporten zijn vaag – de term die altijd terugkeert, is ‘ondervoed’ – en onvolledig. Kinderen komen aan met brandwonden zonder dat daar iets van gemeld wordt. Een zevenjarig jongetje gaat enkele maanden na zijn aankomst in België plots in coma. In de hersenen van het kind blijken gezwellen te zitten, veroorzaakt door wormen.
‘Wij hebben de indruk dat de organisatie een supermarkt openhoudt met Rwandese kindjes,’ klinkt het in één van de klachten van de ouders.
In 1990 komt er een minimale wetgeving en meer controle rond adoptiebemiddeling. Organisaties moeten aan verschillende voorwaarden voldoen om erkend te worden door Kind en Gezin. ZG wordt in eerste instantie geweigerd, maar krijgt in 1991 toch een erkenning. De organisatie blijft echter voor problemen zorgen: de dienstverlening is onprofessioneel, dossiers zijn onvolledig. Kind en Gezin produceert het ene na het andere vernietigende inspectieverslag, waarin Humo inzage kreeg via de wet betreffende de openbaarheid van bestuur.
Een graai uit de vaststellingen van de inspecteurs: ‘Kindstudies over de achtergrond van het adoptiekind zijn veel te beperkt en daardoor verontrustend.’ ‘De datum op de medische attesten werd vervalst.’ ‘Van de achttien toewijzingen stemmen er slechts acht overeen met de oorspronkelijke verwachting van de kandidaat-adoptanten.’ ‘We betrappen mevrouw De Graef op de zoveelste leugen.’ ‘In slechts twee dossiers is er een aanvaardbare motivering terug te vinden voor het aanvaarden van kandidaat-adoptanten. Bij drie andere hebben we serieuze twijfels over hun geschiktheid.’ ‘De recente samenwerkingsovereenkomst is zeer onduidelijk inzake de kostprijs. Wij hebben de indruk dat de prijs gevoelig is gestegen tegenover vorig jaar.’ ‘Een deskundige nazorg is onbestaande.’ ‘Wij herhalen: de verantwoordelijke van deze dienst is absoluut niet geschikt om een adoptiedienst te leiden.’
De raad van bestuur van Kind en Gezin stelt zich evenwel mild op: ZG krijgt verscheidene keren een nieuwe kans om de manco’s weg te poetsen. Het duurt nog tot 1994 voor het definitieve verdict valt: ZG mag niet meer bemiddelen in adopties. Maar zo snel bindt de vzw niet in. Ze mogen nog hun wachtlijst afwerken van ouders aan wie een kind beloofd is. Dat zal nog jaren aanslepen. De maatschappelijke puinhoop die de dienst maakt, is gigantisch.
Een gevuld rugzakje
‘Als hij vocht, greep hij altijd naar de keel. Olivier wist heel goed hoe je moest vechten.’ Het is maandag 21 mei 2007. In het hof van assisen in Antwerpen getuigt de adoptiemoeder van Olivier M. over de jeugd van het jongetje dat ze in 1991 op zevenjarige leeftijd uit Rwanda adopteerde via ZG. Die jongen zal dertien jaar later, op 1 oktober 1994, samen met een vriend een gruwelijke roofmoord plegen. Een oudere homo raakt die avond met de twee jonge kerels in gesprek op de tram en nodigt hen uit op zijn flat. Olivier vermoordt hem daar met negen messteken, het duo steelt nog wat spullen en slaat op de vlucht.
‘Olivier had een agressieprobleem, dat was van kleins af duidelijk,’ vertelt zijn zus Miranda Aerts, ook via ZG uit Rwanda geadopteerd door hetzelfde gezin.
MIRANDA AERTS «Toen hij pas in België was aangekomen, was hij thuis heel lief, maar op school had hij veel conflicten. Hij had problemen met gezag en vocht veel. Op zijn veertiende is hij helemaal ontspoord: hij ging van instelling naar instelling, het was het ene gewelddelict na de andere vechtpartij. Hij kwam in het crimineel milieu terecht: drugs, geweld. Dat explosieve in hem had te maken met zijn verleden: hij dreef op zijn overlevingsinstinct. Hij kende zijn eigen kracht of grenzen niet. Op het assisenproces is gezegd dat Olivier in Rwanda kindsoldaat is geweest. Dat kan kloppen, maar we wéten het gewoon niet. Niemand weet wat hij in Rwanda heeft meegemaakt.»
Het gezin Aerts heeft bij de adoptie van Olivier nauwelijks informatie over zijn achtergrond gekregen van ZG. Alleen dat hij zijn biologische vader nooit heeft gekend, dat zijn moeder heel jong stierf en dat hij werd afgestaan voor adoptie door zijn grootvader. Het is een pijnpunt dat in elk inspectieverslag van Kind en Gezin terugkeert: er is nauwelijks sprake van een kindstudie, die volgens experten broodnodig is om een adoptie te doen slagen.
‘Adoptiekinderen hebben meestal een goedgevuld rugzakje aan ervaringen, en het is voor de ouders belangrijk om de inhoud daarvan zo goed mogelijk te kennen,’ zegt Nicole Vliegen, hoofddocent klinische psychologie aan de KULeuven. Zij leidt samen met hoogleraar Patrick Luyten de Leuvense Adoptiestudie (LAS), de eerste langlopende studie naar de ontwikkeling van adoptiekinderen in Vlaanderen, die tien jaar geleden is opgestart.
NICOLE VLIEGEN «Adoptie is heel ingrijpend voor kinderen: het is een drastische breuk met hun vertrouwde context. Niet alleen met hun eerste ouders, maar met een volledige wereld van geuren en kleuren, van hun moedertaal ook. Dikwijls hebben ze al van klein af momenten gekend van overmatige angst, aanhoudende honger of kou – factoren die het stresssysteem van een kind ontregelen. Dat weegt op de vroege ontwikkeling van adoptiekinderen, zeker als ze daarenboven mishandeld, verwaarloosd of ondervoed zijn. Gedragsproblemen, leerstoornissen en relationele moeilijkheden kunnen de kop opsteken.
»Als ouder moet je goed beseffen dat er een kind in je gezin komt met zijn eigen erfelijk materiaal en al die ervaringen. Ze verschillen veel harder van hun ouders dan biologische kinderen. Er wordt weleens gesproken over ‘bodemloze kinderen’, die zich niet kunnen hechten. Ik vind dat een draak van een term. Het klinkt zo fatalistisch, alsof je ze opgeeft. Het zijn kinderen die zich ánders ontwikkelen. Ze hebben meer hulp en steun nodig om zich te dúrven hechten. Als er problemen zijn, komt het er voor de ouders op aan om die snel te detecteren en hulp te zoeken. Hoe beter je begrijpt wat je kind in zijn rugzakje meedraagt, hoe beter je het kunt helpen om die psychische kwetsbaarheid draaglijk te maken.»
Uit de brousse
In de verhalen van de ZG-adoptiekinderen over hun groeipijnen in Vlaamse gezinnen is die hulp en steun dikwijls ver te zoeken. ‘Mijn moeder wilde een zwart kindje als trofee, een kwestie van prestige,’ vertelt de 31-jarige Hanne (een schuilnaam, red.), die als kleuter werd geadopteerd door een gezin in Kortrijk.
HANNE «Ze waren één van de eersten met een zwartje in hun gezin. Op mijn twaalfde heeft ze me laten plaatsen. Zes jaar in een instelling: het beste deel van mijn jeugd.»
Thuis vond ze geen bescherming tegen het latente racisme waarmee ze geconfronteerd werd.
HANNE «‘Je moet daarboven staan,’ zei mijn moeder altijd, maar zelfs haar nieuwe vriend maakte zich vrolijk over mijn kleurtje.»
Adoptiekinderen moeten vaak aan torenhoge verwachtingen beantwoorden.
AERTS «Ik moest erbovenuit steken. Als adoptiekind moet je dubbel zo hard presteren.»
En intussen blijven de biologische kinderen van het gezin toch altijd nummer één.
AERTS «Mijn zus kreeg voor haar achttiende verjaardag dure spullen voor haar paard, mijn broer een computer en een televisie op zijn kamer, en ik kreeg een T-shirt van 20 euro van de H&M. Ik vond het zo absurd dat ik er niet eens ruzie over wilde maken. Op die manier wilde ik liever niks. Het was toch altijd hetzelfde liedje: ik moest dankbaar zijn en niet zo vrank, want ik kwam uit Rwanda.
»Mijn geluk was dat het op school wél goed met me ging. Daar bevestigden de leerkrachten me. Ik ben psychologie gaan studeren. Ik ben beginnen te werken op de kinder- en jeugdpsychiatrie en besefte dat ik daar ook had kunnen terechtkomen. Mijn adoptiemoeder dreigde daar vaak mee: ‘Met zo’n karakter beland je nog eens in de psychiatrie.’»
In sommige gezinnen is er sprake van regelrechte terreur. Zoals bij Mark B. (32), als baby te vondeling gelegd aan een weeshuis in Butare en als peuter geadopteerd door een gezin uit Oostmalle.
MARK B. «Ik ben met Kerstmis 1988 naar hier gekomen. Mijn ouders vertellen me dat het leek alsof ik nog nooit eten had gezien. Ik stortte me op elke rijstkorrel die op de grond viel. Zulke anekdotes vertelden mijn ouders voortdurend. ‘We hebben je uit de brousse gehaald,’ klonk het.
»Mijn vader was streng, luidruchtig, gewelddadig. Hij sloeg me dikwijls met de broeksriem, of gooide hete koppen koffie of tuingerief naar mijn hoofd. Ik was bang voor hem. Met mijn moeder had ik helemaal geen band. Zij wilde liever een baby dan een kleuter, maar ze kon zelf geen kinderen krijgen. Een jaar na mij heeft ze nog een jongetje van tien maanden uit Rwanda geadopteerd, Thomas (een schuilnaam). Toen had ze plots een echte baby en liet ze me helemaal links liggen.
»Mijn ouders kwamen uit het arbeidersmilieu. Het waren zéér principiële mensen met zwart-witgedachten. Er golden thuis strenge regels en wie ze niet volgde, kreeg een boete. Wie het poortje in de tuin vergat te sluiten: 20 frank boete. Televisie vergeten af te zetten: 50 frank boete. Wilde je een glas water, dan moest je toestemming vragen om de koelkast te openen. Soms stopte mijn vader ons in de auto en reed hij naar het politiebureau, met het dreigement dat hij ons daar zou achterlaten.
»Voor de rest hadden mijn ouders weinig interesse in ons. Dat was mijn grootste gemis: dat ze zo weinig met ons omgingen. Als ik naar het judo ging, kwamen ze nooit supporteren. Mijn verjaardag werd niet gevierd. Tot mijn dertiende had ik last van bedplassen. Mijn moeder deed me op plastic slapen. Ik kreeg geen lakens meer en mocht na 16 uur niet meer drinken. Ik was doodsbang voor de kwaadheid van mijn moeder. Nooit hebben ze laten onderzoeken waarom ik nog bedplaste. Toen ik op mijn vijftiende uit wanhoop een halfslachtige zelfmoordpoging ondernam – een schreeuw om aandacht – was hun enige reactie kwaadheid: omdat de ambulance voor onze deur had gestaan en de buren dat gezien hadden.»
Vijf jaar lang werden Mark en Thomas thuis begeleid door bemiddelaars van bijzondere jeugdzorg. Het hielp niet.
MARK «We waren onhandelbare kinderen, zeiden mijn ouders. Het lag aan ons. Uiteindelijk heeft mijn broer ervoor gezorgd dat we daar weggehaald werden.»
Op 17 november 2002 beslist de jeugdrechter om Mark en Thomas bij hoogdringendheid in een crisiscentrum te plaatsen, voor hun eigen veiligheid. ‘De integriteit van de minderjarige is in gevaar,’ aldus de rechter in zijn beschikking. ‘De spanningen binnen het gezin lopen dermate op dat samenleven op dit ogenblik niet wenselijk is. Verschillende hulpverleners zijn reeds jaren bezig om de situatie binnen het gezin recht te trekken, momenteel evenwel zonder resultaat.’
MARK «Ik heb nadien heel moeilijke jaren gehad. Ik werd depressief en raakte op de dool. Ik sloot mezelf af en werd anorectisch. Ik zat diep, heel diep. Het heeft me veel moeite gekost om uit dat dal te raken. Nu heb ik eindelijk het gevoel dat ik het aankan om te leven. Ik heb een appartementje in Turnhout, ik werk en studeer tegelijkertijd. Politieke wetenschappen, om vanuit mijn achtergrond naar de verhoudingen in de wereld te kijken. De hoop ooit een eigen gezin te hebben houdt mij recht. Ik wil niet dezelfde fouten maken als mijn ouders.»
ZG is ondertussen nog altijd actief en heeft, nu het geen adopties meer mag doen, een nieuwe niche gevonden: rootsreizen. Jaarlijks trekt de vzw naar Rwanda met adoptiekinderen die ze destijds naar hier heeft gehaald, om op zoek te gaan naar hun biologische familie. ‘Het zijn geen goedkope reizen, en ze worden op dezelfde amateuristische wijze aangepakt als de adopties destijds,’ zegt Nyira Hens.
HENS «Ik ben twee keer mee geweest, in 2009 en 2011. Plots sta je geheel onverwacht oog in oog met je moeder, je neef of je zus die je al 30 jaar niet meer hebt gezien. De emoties die dat losmaakt, zijn overrompelend, maar er is geen enkele psychologische begeleiding voorzien. Verscheidene geadopteerden kregen het na zo’n rootsreis psychologisch erg zwaar. Denk aan Frederik K., die een jaar later zelfmoord pleegde. Dat neem ik de organisatie nog het meest kwalijk: dat er zo gesold wordt met emoties, terwijl zij van zichzelf vinden dat ze schitterend werk leveren. Caritatieve zelfbevrediging noem ik het.»
Eigen cultuurtje
Hoeveel kinderen de vzw ZG voor adoptie naar België heeft overgebracht, kon zelfs Kind en Gezin na verschillende tellingen nooit achterhalen, vanwege de weinig transparante verslagen van de organisatie. In een interview met Gazet Van Antwerpen maakt Steff Stevens in 1994 gewag van ‘haast 500 kindjes die onze vereniging heeft geplaatst. Daarvan moesten we er maar twee herplaatsen.’
Wanneer we voorzitster Imelda De Graef en ondervoorzitter Steff Stevens hiernaar vragen, weten ze het zelf niet zo goed meer.
IMELDA DE GRAEF «Het zijn er 130.»
HUMO Meer niet?
DE GRAEF «Ah, in totaliteit bedoelt u? 230. (Begint te bladeren in papieren en te tellen) Wacht: 87 plus 7 plus 3 plus 15 plus 26 plus 30 plus 11 plus... dat klopt: rond de 234.»
HUMO In Gazet Van Antwerpen spraken jullie in 1994 over 475 kinderen. Een ombudsambtenaar voor adoptie heeft het in een verslag over 487 gezinnen.
DE GRAEF «Zoveel? Nee, dat kan niet. Ik zal ze nog eens optellen en het u laten weten (het waren er in totaal 247, beweert Stevens later, red.).»
De Graef en Stevens zijn zich vandaag nog altijd van geen kwaad bewust. Zij vinden dat ze hun best gedaan hebben om kinderen een thuis en een toekomst te geven. Als dat niet altijd is gelukt, is dat niet hun fout.
HUMO Vindt u niet dat u veel schade hebt aangericht door uw amateuristische werking?
STEFF STEVENS «Amateuristische werking? Let op uw woorden mevrouw, dat soort beschuldiging zult u moeten bewijzen.»
HUMO De inspectieverslagen van Kind en Gezin liegen er niet om.
STEVENS «Ik werkte als advocaat gratis. Bij controle van Kind en Gezin zeiden ze: ‘Dat kan niet goed zijn, gratis.’ Dat vonden ze onprofessioneel. Een lasterlijke aantijging! Iedereen in onze vereniging werkte te goeder trouw.»
HUMO Jullie kregen geen erkenning omdat jullie niet voldeden aan de voorwaarden: kindstudies, selectieprocedures, nazorg…
DE GRAEF «Bent u al eens naar de dossiers van andere organisaties gaan kijken?»
HUMO U was volgens Kind en Gezin één van de meest problematische organisaties.
STEVENS «Wij zijn ooit naar de raad van beheer van Kind en Gezin geweest. Iemand die zo’n vernietigend verslag had geschreven, heeft daar moeten bekennen dat hij niet aanwezig was bij het bezoek. Hij had het allemaal van horen zeggen. Zo was dat dossier gemaakt. Corruptie!»
HUMO U was nogal gul met het uitdelen van adoptiekinderen.
STEVENS «U stelt het voor alsof wij vijftig adoptiekinderen bij ons hadden en zeiden: ‘Allez mannen, wie wil er eentje?’ Nee, zo werkt het niet. De vraag komt van de ouders zelf.»
HUMO Slechts 2 procent van de kandidaten werd afgewezen. Ouders die één of twee kinderen vroegen, kregen er soms drie of vier ineens.
DE GRAEF «Ze hebben allemaal zelf mogen beslissen.»
HUMO Vier kinderen in één gezin, dat is toch vragen om problemen?
STEVENS «De keuze ligt bij de ouders. Het is een vraag – een wens van die mensen. En die wens moet je respecteren.»
HUMO Vindt u dat u goed werk geleverd hebt?
DE GRAEF «Ik heb veel kinderen een goed plaatsje gegeven. Die zijn gelukkig. Er zijn er ook die ongelukkig zijn, maar dat is de schuld van de adoptieouders. (Fel) Harde taal, maar dat durf ik te zeggen. Die adoptiekinderen brengen hun eigen cultuurtje en karaktertje mee. Als adoptieouders moet je bereid zijn die te accepteren, tijd te maken en grenzen te stellen. Mijn man en ik hadden dertien kinderen. Dertien! Vijf biologische, zes adoptiekinderen en twee pleegkinderen. En nooit problemen gehad! Maar wij namen er de tijd voor.»
HUMO Misschien waren niet alle ouders even geschikt voor adoptie?
DE GRAEF «Kandidaat-adoptieouders kun je nooit helemaal peilen. Niemand kan dat! Ze zeggen niet alles. Ze stellen het zo mooi mogelijk voor. Ik ben misleid door veel ouders, dat durf ik te zeggen. Ze hebben zich veel beter voorgedaan dan ze in werkelijkheid waren. Later moet je dan vaststellen: potverdomme, hadden ze hun verlangens maar wat getemperd.»