Onze Man
Hoe vind je geld op straat? Een snelcursus: 'Waar geld ligt, daar ligt vaak nog meer geld'
Ik ben een geldvinder. Ik vind geld op straat. Je dat kan léren, geld vinden. Volg gratis de onuitgegeven cursus ‘Straatrijk worden in een oogopslag’!
(Verschenen in Humo 3971 op 10 oktober 2016)
In m’n vroegste herinnering van geldvinder ben ik 12 jaar. Met m’n ouders en de drie kinderen zijn we voor het eerst in de bergen, met de goedkope gezinsvakanties van de Christelijke Mutualiteiten. We logeerden in Hotel Stahlbad (Sankt Moritz), ooit een statig beau-mondehotel, maar midden jaren 60 danig op z’n retour, en dus betaalbaar voor grote groepen gezinnen die met lange nachttreinen werden aangevoerd. We waren nog maar pas in onze hotelkamer, of ik ontdekte een muntstuk van twee Zwitserse frank in de richel van de balkondeur. ‘Twee Zwitsers’, dat was veel, dat was vijftig Belgische frank, dat was méér dan wat ik ’s zondags kreeg. Dat moet het begin geweest zijn. De doffe glans van geld op een plek waar je dat niet vermoedt, ik ben het nooit meer vergeten.
Later leerde ik ook dat er enige tegenslag of ongeluk aan een vondst kan voorafgaan. Zoals die keer toen ik m’n auto vergat te sluiten. Ik nam een kortere terugweg en zie, daar lag honderd frank tegen een regenpijp. Dat zijn nu amper 2,5 euro, maar ooit waren dat bankbiljetten, en dus deftige bedragen.
In 1975 had het romantisch gesneeuwd, maar de avond met het Meisje was niet afgelopen zoals ik me had voorgesteld, en op de sombere terugweg naar de bevroren bushalte lag ineens een briefje van vijftig frank. Het maakte m’n mistroostigheid niet lichter, maar het gaf toch de hoop dat het wel goed zou komen.
Het strafste qua Tegenslag & Troost gebeurde vijf jaar geleden. Op nieuwjaarsdag moest ik last minute nog een boek kopen. Ik belde naar een Antwerpse boekhandel of de zaak op 1 januari open was. Geen probleem, vanaf half elf kon ik er terecht. Om half elf stond ik voor die deur, de winkel nog donker en gesloten (later bleek dat de eigenaar even naar de bakker was). Uit frustratie en om toch beloond te worden voor dat eind fietsen, nam ik me ter plekke voor om geld te vinden. Ik was nabij de Grote Markt. Alles lag er nog liederlijk bij, met lege flessen, slingers en confetti. Hier was de hele nacht geboemeld en gefeest, de kans op slordig geldgebruik was groot. Vijf, zes straten heb ik zoekend rondgefietst, en toen zag ik ineens een deftig gevouwen groen biljet op het voetpad. Ik kon mijn ogen niet geloven. Honderd euro. Ik heb het twee keer omgedraaid. Geen fotokopie. Geen reclamebiljet. Gewoon 100 euro, zeggen en schrijven én in de zak steken!
Een bedrag van die grootte vinden is hoogst zeldzaam. De vorige keer was midden jaren 90. Ik kwam in een krantenwinkel waar ik anders nooit kwam, en bij het buitengaan zag ik gevouwen geld nabij de drempel liggen. Het was 3.800 Belgische frank, een astronomisch bedrag om zo op de grond aan te treffen. Ik ben weer binnengegaan, heb tegen de uitbater gezegd dat ik voor z’n etalage ‘een groot bedrag’ had gevonden en heb mijn telefoonnummer gegeven voor het geval een klant zich zou melden met geldverlies. Een week heb ik gewacht, geen telefoon, 3.800 frank in de spaarpot.
Humo Street Finder
Ik voel de afgunst al groeien tegenover deze gelukzak, en zo kom ik bij het punt dat er achter dat geld vinden een patroon zit. Een patroon dat ieder zich eigen kan maken.
Dat zo’n patroon bestaat, weet ik nog maar enkele jaren. Het inzicht kwam met een kort stukje in De Morgen van 14 juli 2012 over de Amerikaanse neuro-oftalmoloog Marc J. Dinkin. Hij had onderzocht waarom sommige mensen heel makkelijk klavertjesvier vinden – ook vijfjes en zesjes – en waarom anderen nooit wat zien. Het ging om ‘patroonherkenning’ en om training, oefening en herhaling. De eerste keren dat je zo’n klavertjevier vindt, is puur geluk, maar als je je op het zoeken blijft toeleggen, schijnt er zich een patroon, een configuratie te ontwikkelen in de hersenen. Een soort archetype van het klavertjevier, dat blijkbaar gaat oplichten als je voor een grasveld staat. En zo moet het ook met geld op straat zijn. Door vaak naar geld te zoeken, heeft er zich in m’n brein een ‘format’ ontwikkeld: dat ik iets zoek dat rond is en dof glanzend. Eens dat format zich gevormd heeft, zal je nadien nog makkelijk geld vinden. Hetzelfde voor bankbiljetten. Eens die typische kleuren, die wat stijve papieren textuur en die kenmerkende typografie zich in je brein genesteld hebben, gaat ook dat format werken.
Het is een interpretatie achteraf, ik ben me nooit van dat format bewust geweest. Maar ik herken het. En daardoor zie ik dingen die anderen allicht ook waarnemen, maar niet écht opmerken.
Beschouw het als een app, een soort inwendige Google Street Finder die je zelf kan aanmaken. Die zelfgemaakte zoekfunctie heeft wel zijn consequenties. Je gaat ook veel vinden dat alleen maar op geld líjkt. Ik raap pasgeld op dat slechts de jeton blijkt te zijn van schimmige koffieautomaten. En ik hou regelmatig halt voor muntstukken die bij nader inzien toch weer platgereden kroonkurken en platte ronde batterijen zijn. Let op, dat is niet erg, het is deel van de training.
Elders heb ik gelezen dat het helpt als je van jezelf dénkt dat je een bijzonder perceptievermogen hebt, dat zou het functioneren van die detector begunstigen. Ik kan alleen maar zeggen dat die configuratie in het brein heel sterk is, zo sterk dat ze je onafgebroken dwingt tot kijken. Zo fiets ik elke morgen door de Antwerpse binnenstad. Ik kom dan telkens door dezelfde straat en daar zie ik al víér jaar een gelig schijfje liggen. Ik wéét dat het een gele dop is die vastzit in het asfalt, maar zelfs met die wetenschap valt mijn oog nog elke morgen op dat ‘archetype’. Ik kan blijkbaar niet anders. Er is die interne detector, die onafgebroken trilt en oplicht.
Blingbling
Door mijn gespitste aandacht vind ik niet alleen geld, maar ook sieraden. Een totaal verwrongen gouden ring tussen de kasseivoegen van De Keyserlei. Een gouden hangertje nabij een benzinepomp. Gouden snoertjes met afgebroken sluitinkjes. Enkele zilveren ringen, slechts lichtjes aangetrapt door voorbijgangers, maar die m’n vrouw toch niet mooi vond om te dragen. Idem voor de oorbellen waarvan ik uiteraard steeds één stuk vind, nooit het hele paar. Verder ook enkele horloges en een halssnoer waarvan het zilverwerk(?) donker is uitgeslagen. Tel daarbij de nepjuwelen waarvan ik de nobele metaalsoort niet eens kan achterhalen, zoals een glamourceintuur met slangenmotief en twee opzichtige manchetknopen. Uiteraard raap ik ook ringen op die afkomstig zijn uit de kauwgombak; het geeft een droge tik als dat plastic terug op de straatstenen valt.
In 2010 stond de goudprijs hoog en heb ik m’n collectie naar een juwelier gebracht. Tussen alle snuisterijen bleek zich toch zo’n 10 gram goud te bevinden, goed voor 300 euro. Maar nadat ik dat bekraste straatgoud te gelde had gemaakt, heb ik nooit meer goud gevonden. Goud kan behoorlijk rancuneus zijn als het van de hand wordt gedaan, wees er omzichtig mee.
BlackBerry
Naast sieraden ben ik ook een bescheiden magneet voor alle ijzerwaren. Ik vind snoeischaren, sleutels, brillen, fietsspelden, enzovoort. Eén keer vond ik een grijs fiets-cijferslot. Dat was gek, want de dag tevoren was ik mijn grijs fietsslot verloren. Nog straffer, het was MIJN fietsslot. Dus ik kom thuis, ik zeg lachend dat ik mijn slot terug heb, ik leg het slot nog steeds lachend rond het been van mijn vrouw en maak haar vast aan de poot van haar stoel. En dan blijkt het slot toch een ándere cijfercode te hebben. De stoel had een kruising onderaan, m’n vrouw zat vast, een ijzerzaag moest redding brengen.
En hoe zit dat nu met die noodhamer uit die bus van De Lijn? Die rare vondst heb ik lang niet kunnen plaatsen. Tot ik een tweede noodhamer vond. Nabij het ingeslagen raam van m’n auto.
Het duurste object vond ik vijf jaar geleden. Ik fietste langs de drukke zaterdagse De Keyserlei en wat zag ik op de witte klinkers van het zebrapad? Een zwarte BlackBerry! Ik raapte ’m op, zag geen krassen of breuklijnen, keek niet-begrijpend naar al de andere zebragangers die dat ding níét zagen liggen (de blinden!) en ik reed naar huis. Onderweg begon-ie te bellen. Tele-onhandig als ik ben, wist ik niet eens waar te drukken om ‘hallo’ te zeggen. Dat ging ik thuis aan m’n oudste zoon overlaten. Die zoon wist te zeggen dat het spel zeker 300 euro waard was. Hij wilde enkele veelgebruikte nummers uitproberen om de eigenaar te traceren, maar het toestel was vergrendeld. Toen werd opnieuw gebeld. Een Engelse stem, Indiërs op doorreis in Antwerpen, zij hadden de BlackBerry verloren. Of ik tot aan het Centraal Station kon komen? Dat kon ik en terwijl ik een sympathiek vindersloon in gedachten had, zegden zij kortweg ‘thank you’ en lieten mij verbouwereerd achter. Eén: ik wens deze Indiërs in hun verdere leven zéér oneerlijke vinders toe. En twee: digibeet zijn is een probleem, maar het staat het vinden van dure telecom absoluut niet in de weg.
Cash & Caritas
Met dit exposé lijkt het alsof de straat een bonanza is. Dat is niet het geval. Ik vind ook niet alle dagen geld. Soms weken niks en dan twee dagen na elkaar een flapje van 5 euro en een stuk van twee. Ik ga ook nooit bewust op zoek, het speelt zich allemaal en passant af, tijdens m’n gewone verplaatsingen.
Zijn er nog vragen? Ja, er zijn nog vragen.
- Wat moet je eerst doen als je geld vindt?
Er is één heel belangrijke regel en dat is: goed rondkijken. Want waar geld ligt, daar ligt vaak nog meer geld. Immers, een muntstuk valt zelden alléén uit broekzak of handtas, dat heb ik al dikwijls ervaren. Eén keer kwam ik uit een winkel en voor me zag ik een ouder koppel zich moeizaam bukken. Uit de goot raapten ze een briefje van honderd frank, en ze keken me verontschuldigend aan omdat ze mij voor waren. Maar ik glimlachte, geen erg, want binnen dezelfde seconde had ik de overkant van die straat gezien, en daar warrelde duizend frank over het voetpad!
Een nichtje van me vond onlangs 50 euro op straat, en toen ze het gevouwen briefje open pelde, bleek er nog een tweede vijftiger in te zitten. Less is more!
- Vind je in een stad meer geld dan in een dorp?
Allicht meer in de stad, want het principe is: geld vind je op plaatsen waar veel mensen passeren én waar ze hun geld bovenhalen. Dus in winkelstraten, maar evengoed op parkings van snelwegen en supermarkten, in tankstations enzovoort. Maar ook onbewoonde uithoeken verdienen alertheid. In 2012 waren we in het Noorse Langesund. Daar is een scherenkust, een eindeloze partij rotsen die in de zee steekt, en wandelend langs die kust viel m’n oog op iets zwarts, een Samsung-gsm. Aan de dauw te zien had het ding er al een nacht gelegen en waarschijnlijk ook hulpeloos liggen rinkelen in die omgeving van meeuwen en mos. (De politie wilde het niet aannemen en toen we eindelijk een adapter vonden om het op te laden en de eigenaar te contacteren, blokkeerde het toestel.)
- Is het aangewezen om altijd naar de grond te kijken?
Het is mogelijk dat somberheid en de neiging om met de kop in de grond te lopen financieel meer opbrengt. Ik ben niet grondgebonden. Ik kijk naar alles: voetpad en rijweg, maar ook naar de wolken, de passanten en de reclameborden. Een beetje afwisseling voor het oog kan alleen maar heilzaam zijn. Er moet wel een grondhouding aanwezig zijn dat het wegdek méér is dan het wegdek. Je moet de houding hebben van de straatjutter. In de zee des levens worden dingen verloren en gaan dingen overboord, en die zaken spoelen aan op straat en voetpad.
- Is het nuttig om gekraste kraslotjes op te rapen?
Ik heb vaak gekraste lotjes opgeraapt in de dwaze veronderstelling dat de krabber de drie gelijke palmbomen of schatkisten niet had opgemerkt, maar áltijd tevergeefs. Af te raden.
- Moet je je vondsten niet altijd en overal overhandigen op het politiebureau?
Ik denk dat dat klopt, maar ik heb nog niemand een geldstuk of bankbiljet naar de politie weten dragen. Anders ligt het met dingen die enigszins traceerbaar of opvraagbaar zijn. De sleutels, de portemonnees zonder geld maar met papieren, de twee laptops die onder een auto waren geschoven (allicht om ze later op te halen na de inbraak), ik heb ze plichtsbewust naar de politie gebracht. Als het om bankkaarten of treinabonnementen gaat, dan probeer ik het telefoonnummer van de verliezer meteen te achterhalen, vanuit het idee dat hij op die manier onnodige kosten vermijdt, en ook vanuit het idee dat de politie dat níét doet: binnen het kwartier de eigenaar opsporen.
- Is het aangewezen om ook één en twee eurocent op te rapen?
Centen zijn geld, en oefening baart kunst, dus oprapen is aangewezen. Tegelijk moet ik toegeven dat ik me niet langer buk voor één eurocent, en sinds enige tijd ook niet meer voor twee eurocent. Dat wringt, want eigenlijk druist dat in tegen de hoofdregel: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Anders gezegd: als je die kleine centen niet opraapt, zal het lot je de grote biljetten niet gunnen. Bankier Maurice Lippens (ex-Fortis) verzekerde me in een Humo-interview (2000) dat ook hij zich nog bukte voor één frank. Als zo’n grootverdiener op de kleintjes let, dan moet daar een gegronde reden voor zijn. Allicht is het dezelfde reden die mijn moeder altijd aanhaalde. Als ik vroeger een frank vond, zei ze: ‘Een frank, dat is het begin van een miljoen.’ Hoe je die 999.999 andere franken bijeen moest krijgen, daarvoor had ze geen spreekwoord.
- Wat moet ik doen als ik vanuit een rijdende auto een bankbiljet zie liggen?
Zo snel mogelijk parkeren. Als dat niet lukt, zoals mij twee keer gebeurde, dan stop je honderdvijftig meter verder met de tergende gedachte dat je die plek niet meer terug zal vinden, of dat het geld intussen is weggewaaid. Wat twee keer het geval bleek. Dé troostende gedachte: dat blauwe briefje was een sigarettenpakje.
- Is het aan te raden om buitenstaanders in te lichten over je geldvindingen?
Een mens is zelfzuchtig en geldzaken houdt hij liever voor zich. Toch kan het lonen om erover te vertellen. Zo liep ik een keer met L. over straat, ik vertelde hem over dat geld vinden, en tien meter verder lag een stuk van twee euro op de plavuizen, quod erat demonstrandum!
Door hier in Humo te vertellen, op zo’n grote schaal, doe ik mezelf natuurlijk tekort. Daarmee vergroot ik het leger der geldvinders en verschraal ik het aanbod voor mezelf. Noem het een opstoot van menslievendheid. Cash & Caritas.
- Zijn er nadelen verbonden aan het geld vinden?
Er is inderdaad een duchtig nadeel. Wat ik overdag vind, dat moet ik ’s nachts ‘betalen’ in licht benarde dromen. Niet te tellen zijn de keren dat ik zelf verloren loop in m’n dromen, dat ik zaken verlies, dat ik koortsachtig op zoek ben, dat ik iets kwijt ben. Dat is de prijs, en dat is niet echt een cadeau.
Voor m’n vakantie was ik aan dit stuk begonnen, en dat moedigde tijdens m’n reis blijkbaar het geld vinden aan. 25 Britse pence op een snelwegparking in Frankrijk, drie stukken van tien cent op een voetpad in Noord-Italië, twintig cent op een Zwitserse winkelvloer. Maar de vondst die me het mééste trof, was in Lullin (Haute-Savoie). Daar lag een stuk van twintig, tien en vijf eurocent op de grond. Maar je kon ze niet oprapen, iemand had ze bewust ingewerkt in het cement rond een keldergat. Dat kon ik toch niet laten liggen als slot voor dit stuk.