De 7 HoofdzondenHerman de Coninck
‘Ik kan me voorstellen dat een vrouw je haar kut laat zien. Maar een vrouw dié je ook haar zwakheden laat zien, gaat eigenlijk verder’
Kleurenfoto’s van Patrick de Spiegelaere: zeegezichten. Ik vraag hem naar zijn trucs. Geen, zegt hij. Wachten tot tien uur ‘s avonds, dan krijg je dit soort licht. Wachten tot je vijftigste. Dan krijg je dit soort gedicht.
U had het al begrepen: Herman de Coninck, dichter, essayist en hoofdredacteur van het Nieuw Wereld Tijdschrift (NWT), is net vijftig geworden. Dat betekent een nieuwe dichtbundel, ‘Schoolslag’, een ingetogen mijmering over leven en dood, het nu en het Alles, vader, moeder en zoon, vrouw en dochters: ‘Elke nacht moet ik voorbij de kamer van mijn dochter. Daar is alles bij elkaar. Alles is ergens in, vissen in aquarium, als woorden in een zin. Zo in ben ik nooit geweest. Geurtjes in flesjes, besjes in sprookjes, haar moeder in haar. Maar ze is er niet, haar deur staat aan, het tocht er van dochter. Ik probeer haar even te hebben laten gaan.’ Maar boven alles over de zee: ‘Gooit zich om en zoekt zijn onderkant, wil vertrekken en zich meenemen naar hier: zee.’
Zoiets deden wij ook met onszelf, praten, links zijn, scrabble spelen, wegwillen, iets wat zich nog best als blijven liet om- en om- en omschrijven. Mijmerend lees ik verder, verrukt over zoveel schoonheid en wijsheid, in eikenhout gerijpt. Onwaarschijnlijk toch dat deze verstandige woorden uit de pen komen van dezelfde Herman de Coninck die - nadat zijn vrouw Kristien Hemmerechts door onze Patrick Demompere spelenderwijs was gepakt - in een vlammende column in De Morgen vond ‘dat Humo maar beter moest worden afgeschaft’.
Hovaardigheid
DE CONINCK «Ik had eraan toegevoegd dat wij mannen onszelf ook maar moesten afschaffen als sekse: overal zijn het mannen die oorlog voeren, geen vrouwen.
»Akkoord, dat stuk was scherp gesteld, maar het was geschreven vanuit een soort wij-gevoel: ik voel mij nog altijd als iemand van Humo, en precies daarom deed de manifeste vrouwenhaat die Demompere zomaar straffeloos week na week mocht ventileren mij pijn. Het deed me pijn dat dat juist in Humo moest gebeuren.»
HUMO Maar Humo mag voortbestaan?
DE CONINCK «Bahja. Voor één keer.»
HUMO Revenons á nos moutons. Zit er aan ieder schrijven niet een geur van eigendunk?
DE CONINCK «Ja en neen. In poëzie ben je bezig met het maximaliseren van wat met taal kan gebeuren: je probeert altijd 9 op 10 te halen, maar dat lukt natuurlijk nooit helemaal. Pretentieus is dan: denken dat jij die negen op tien wél kunt halen. En nederigheid is dan: de talloze regels die maar 6 op 10 waard zijn eruit halen. Pretentieus is: te hopen dat je voor de eeuwigheid schrijft. Maar ik geloof niet in eeuwigheid. Nederig is: beseffen dat schrijven ook maar een vak is als een ander. En minder belangrijk dan bijvoorbeeld kinderen behoorlijk opvoeden, iets waarin ik duidelijk niet goed ben.»
HUMO Benno Barnard, je voorganger in de zonde, vond dat je in Vlaanderen niet aan literatuur kon doen zonder een flinke dosis zelfbedrog.
DE CONINCK «Zelfbedrog? Ik weet zo ongeveer wat ik als dichter waard ben. Onlangs heb ik nog eens door de ‘Verzamelde Gedichten’ van Paul Snoek gebladerd. Daar kan een ruime helft uit. Ik denk niet dat je dat met mijn poëzie kunt.»
HUMO Hoezo?
DE CONINCK «Omdat ik die ruime helft er vooraf zelf al uitgegooid heb. Er is een minimumniveau waar ik nooit onder ga - sprak hij bescheiden. Zoals voor het winnen van de Tour de France je slechtste dag bepalend is: hoe tamelijk goed die toch nog is.
»Iets anders is: je kunt van het genre van mijn poëzie niet houden. Je kunt vinden dat het soms anecdotisch is - maar de Bijbel heeft ook een aantal mooie anecdoten - of dat het op de rand van de sentimentaliteit is - maar die rand interesseert me nu net. In zijn genre deugt het.»
HUMO Schrijvers en dichters beschouwen hun boeken vaak als ‘hun kinderen’.
DE CONINCK «Eigenlijk is het bij mij omgekeerd: die gedichten zijn mijn vader, ik ben hun zoon. In mijn gedichten probeer ik een wijsheid en een moreel gezag uit die ik zelf niet heb. Ik heb al lang geen vader meer. Maar in mijn gedichten ben ik een vader voor mezelf. Eigenlijk zijn het, in mijn laatste twee bundels, allemaal aansporingen tot dagelijksheid, tot de bijna wijsgerige beoefening van het nu. Een wijze man zegt dat tegen een drukdoener die daar geen tijd voor heeft. Maar ik luister graag naar hem.»
HUMO Je hebt het vaak over het autobiografische karakter van je gedichten. Maar zijn die wel zo autobiografisch als ze er op het eerste gezicht uitzien?
DE CONINCK «Ik denk niet dat ik mijn gedichten ben. Ik ben een grommelaar, een pessimist, een zeurpiet. Ik denk dat ik in mijn gedichten werk aan de man die ik graag zou zijn. Vroeger wou ik vooral geestig zijn, - omdat ik mezelf saai vond - nu werk ik aan vrede, gemoedsrust: omdat ik ze kwijt ben. Ik werk aan levensaanvaarding, omdat ik ze niet heb. In gedichten lukt me dat soms. Het irriteert me dan wel dat je van de kritiek te horen krijgt dat je burgerlijke tevredenheidspoëzie schrijft. Nee, ik maak die tevredenheid, ik moet die uitvinden, dat is een stuk moeilijker dan onvrede uitvinden: die heb ik altijd al gehad, daar heb ik dertien jaar journalistiek mee gevuld.
»Poëzie is mijn religie. Ik geloof in de Allesheid van alles: ondanks de moord op zes miljoen joden moeten er, als je maar goed genoeg zoekt, in alle levens van deze eeuw ook wel miljoenen mooie momenten geweest zijn, die de eeuw ondanks alles toch de moeite waard maken. Dat is geen geloof, maar een bijgeloof waarzonder ik niet kan leven. Poëzie is voor mij eigenlijk de poging om uit mijn leven een tiental van zulke momenten te vinden en die vervolgens mooier te maken dan ze ooit geweest zijn. De poging om in dat Alles tien details te mogen zijn. Tien.»
HUMO Dus toch pretentieus?
DE CONINCK «Ik ben bescheiden én pretentieus tegelijk. Een prachtig gedicht zal altijd wel iets meer betekenen dan een prachtig computerprogramma. Ik vrees dat de dichter niet anders kan dan dat weten. Maar een prachtig gedicht krijg je ook cadeau. Het houdt de bereidheid in om te blijven wachten op prachtige regels, en de bescheidenheid om te zien dat al je regels van de laatste maanden niet in de buurt komen. In de verzamelde gedichten van Chris J. van Geel lees ik ‘Bericht hoe we zitten’: ‘Adem zien te halen is het enige en kijken of er geen paard aan komt.’
»Zo’n gedicht werkt zeer ontmoedigend. Wie zegt dat ik ooit zo’n regel cadeau zal krijgen? Ik weet één ding: ik zou zo’n regel wel onmiddellijk herkennen als de regel waarop ik zat te wachten. En een tweede ding weet ik: ik kan lang wachten.»
Onkuisheid
DE CONINCK « Zal ik je eens een fantasietje vertellen? Onbekende prachtige vrouw nodigt je uit op een etentje. Je kent elkaar niet en de afspraak is dat dat zo blijft: na het etentje in kwestie is het absoluut verboden pogingen te doen om elkaar weer op te sporen. Ze begint met haar voet onder tafel allerlei onbehoorlijks te doen, jij eveneens, en je ontdekt met je dikke teen dat ze geen slipje aan heeft. Met je middenteen zou natuurlijk beter zijn, maar tenen zijn niet zo handig.
»Je bestelt allebei oesters, en zij slurpt daar vreselijk obsceen aan. Ze maakt ook voortdurend van die glijdende vingerbewegingen over haar champagne-fluitje. Als hoofdgerecht bestelt ze asperges, en de kopjes daarvan schuift ze in en uit en in en uit haar mond. Enzovoort. Bedoeling van allebei de spelers is dat ze klaarkomen zonder hun handen te gebruiken. Alleen met suggestie en verbeeldingskracht, en zonder dat iemand anders in het restaurant iets gemerkt heeft. En ze heet Michèle Pfeiffer en ze is helemaal uit Amerika gekomen omdat ze een paar gedichten van mij in vertaling had gelezen (lacht).
»Wat deze soort van seks betreft, de gefantaseerde, is een van mijn grote ontgoochelingen de huidige Playboy. Ik had hem onlangs, na jaren, nog eens gekocht in de hoop op enig blader-genoegen op de trein Amsterdam-Antwerpen. Bleken al die vrouwen een keurig bij elkaar geschoren streepje schaamhaar te hebben, gewoon een snorretje op hun kut. Nergens nog een zorgeloze krullebol te bespeuren. Het deed me pijn, zoals ik bij geëpileerde wenkbrauwen eigenlijk al pijn voel, al die haartjes, één voor één: herengestrengheid, overgebracht op wel heel verkeerde lippen. Dan denk je: hoe moet het verder met onze westerse waarden, als je van de Playboy geen stijve meer krijgt?»
HUMO Ik zou het echt niet weten, Herman. Maar heb het nu eens over échte seks, over die van ons.
DE CONINCK «Echte seks, dat is het feest van je intimiteit. Dat houdt in dat je erover zwijgt. Ik denk zelfs dat die intimiteit belangrijker is dan de seks zelf. Je kunt iemand door en door, en van voor en van achteren kennen, en daar genadig thuis in mogen zijn, met je piet en met je begrip, met allebei. Ik kan me voorstellen dat een vrouw je haar kut Iaat zien. Maar een vrouw die je ook haar zwakheden laat zien, gaat eigenlijk verder. De kleine kantjes van mijn vrouw, haar gebreken, haar twijfels, haar onzekerheden, haar gezeur daarover, haar wanhoop soms, diè zijn voor mij.»
HUMO In ‘Schoolslag’ staan enkele prachtige gedichten over je pedofiele vader: ‘Pas jaren later, ik ben twintig, mag ik weten, ik moest begrijpen dat ‘t hem moeilijk viel, nouja, dat hij niet homo-seksueel was, of toch maar een klein beetje: pedofiel.’
DE CONINCK «Ik wilde allang een boek over mijn vader schrijven. Maar toen dacht ik: laat ik het eerst in poëzie proberen. Ik heb dat gedaan vanuit de constatering dat mijn kinderen noch Kristien ooit mijn ouders hebben gekend. Ik wilde iets hebben om te bewaren, zoals je foto’s bewaart.
»Tot mijn twintigste - anderhalf jaar voor de dood van mijn vader - had ik alleen maar een vermoeden in de richting van pedofilie. Toen heeft hij mij een en ander opgebiecht, wellicht om te vermijden dat ik het van derden zou moeten vernemen.»
HUMO In een van die gedichten schrijf je: ‘Pas nu denk ik: hij kietelde mij, uren, niet om me te doen lachen, maar omdat hij niet durfde te strelen.’ Ben je zelf zijn slachtoffer geweest?
DE CONINCK «Absoluut niet, daar respecteerde hij mij te zeer voor. Maar met andere jongetjes ging hij blijkbaar wel verder dan met mij.»
HUMO Je vader heeft voor zijn pedofilie in de gevangenis gezeten.
DE CONINCK «Ja, maar het fijne heb ik er nooit van geweten. Ooit is mij iemand gesignaleerd die met hem te maken heeft gehad, maar ik ben die man niet gaan opzoeken. Ik had er toen geen behoefte meer aan: iedere mens heeft recht op zijn geheimen, vind ik. Als kind zijn mij nogal wat verzinsels wijsgemaakt over die tijd: mijn vader kwam niet thuis omdat hij bij de politie moest blijven. Waarom dan wel? Omdat zijn boekhouding niet in orde was (wrang lachje).
»Ik heb het een paar keer in Humo over pedofilie gehad. De laatste keer - een jaar of twaalf geleden, in een onlangs herdrukt stuk - zei mijn moeder: ‘Waar ben je nu weer over aan het schrijven, Herman? Pedofilie? Da’s weer zoiets dat uit Holland komt, zeker?’ Ze had het allemaal volledig verdrongen.
»Ik denk dat pedofilie, althans de pedofilie van mijn vader, meer heeft te maken met een hang naar oorspronkelijke, onbereikbare, kinderlijke zuiverheid, dan met harde seks. Die seks komt er wel eens bij, achteraf, per ongeluk. Denk ik. Mijn vader was een zeer sentimentele, gevoelige, vrome man. Hij huilde als hij ter communie was gegaan.»
HUMO De gevoeligheid die uit je gedichten spreekt, heb je van hem?
DE CONINCK «Dat denk ik wel, ja. Zeker niet van mijn moeder, dat was het type van de nuchtere, preutse, harde schoolmeestersjuffrouw. Mijn vader was het soort man die tranen in zijn ogen kreeg als hij de Wiener Sangerknaben op de radio hoorde. Ik had vroeger het schijt aan dat soort sentiment. Maar met het ouder worden zie ik het ook bij mezelf.»
HUMO Heeft de wetenschap dat je vader pedofiel was je kijk op seksualiteit gekleurd?
DE CONINCK «Neen. Zelfs niet de kijk op mijn vader. Toen hij het mij bekende, verbaasde het mij niet eens. Die sentimentaliteit kende ik wel. Ik zag ook wel hoe hij neefjes knuffelde - maar verder ging hij niet. Maar dan denk ik weer: voor knuffelen kom je niet in de gevangenis. Hij heeft ook niet zo lang gezeten: een maand of drie, denk ik. Nou ja, hij was nog van de generatie bij wie de pastoor zei: trouw jij maar, jongen, dan gaan die vieze goestingen vanzelf over. Het is ooit een maand uit geweest tussen mijn ouders, nog voor hun huwelijk, tijdens de verloving dus. Dat had er toen ongetwijfeld mee te maken. Hun seks moet ook erg moeizaam zijn geweest: het heeft zes jaar geduurd voor ik er was, terwijl ze toch van meet af aan kinderen wilden. Ik vermoed dat mijn moeder wel niet al te behulpzaam zal zijn geweest bij de noden van mijn vader.»
HUMO In ‘Schoolslag’ staat ook een bitterzoet gedicht over de dood van je vader: ‘Eigenlijk is hij gestorven van de slappe lach’.
DE CONINCK «Ze hadden liggen lachen en onnozel doen in bed: net voor of tijdens het vrijen, denk ik. Van de slappe lach een slappe krijgen, zoiets. En ineens barstte er een adertje in zijn hoofd: hersenbloeding. Je moet weten: mijn vader was niet alleen ‘een beetje homofiel’, hij was ook nog eens hemofiel, hij had de bloederziekte: zijn bloed bevatte onvoldoende stollingsfactoren. De kleinste bloeding was een drama. Als hij zich ergens aan stootte, kreeg hij meteen zware onderhuidse bloedingen die zijn huid paars kleurden.
»Het is een ziekte die vandaag de dag behoorlijk kan worden gecontroleerd, maar in vroegere tijden werden er hele families door gedecimeerd: de Russische keizerlijke familie, de Romanovs, bijvoorbeeld. Het vreemde is: alleen mannen lijden eraan. De moeders geven het zieke gen wel door aan hun zonen, maar hebben er zelf geen last van. Ik had twee kozijns: als die een tand moesten laten trekken, kregen ze eerst een bloedtransfusie.»
HUMO Je bent vooral bekend geworden door ‘De lenige liefde’, een bundel liefdesgedichten. Expert?
DE CONINCK «Integendeel. Ik word niet zo snel verliefd: mijn gemiddelde is één keer om de tien jaar (lacht). Eigenlijk was ‘De lenige liefde’ zuiver fictie: ik was een late beginner, ik heb het eerst op papier geprobeerd en pas nadien in de realiteit. Dat gebeurt mij nog, in poëzie: aftasten hoe het zou kunnen worden. Je stuurt je gedichten vooruit, als een soort verkenners, en je blijft zelf achter het hoekje staan kijken hoe het afloopt. Op die manier heb ik in mijn eerste bundel de liefde geëxploreerd, zoals ik dat in latere bundels met de ouderdom en de dood heb gedaan. Je schrijft niet over wat is - daar heb je een dagboek voor - maar wel bijvoorbeeld over hoe het zou kunnen worden. Vóór ‘De lenige liefde’ liep ik met een overgeïdealiseerd, verheven beeld van de liefde rond. Door mijn gedichten heb ik die liefde aardser en grappiger proberen te maken, en meteen ook grijpbaarder. Ik denk aan die ene regel: ‘Het was te waar om mooi te zijn’. Dat zegt helemaal hoe ik er toen over dacht. Echt ontluisterend was het niet. Wel: trachten dagelijksheid en gewoonheid zijn plaats in de liefde te geven.
»Ik herinner mij dat het een jaar duurde voor ik een meisje durfde aan te spreken dat in dezelfde trein als ik naar de unief spoorde. En toch denk ik niet dat ik veel gemist heb, door al die romantiek. Op zijn manier was niet neuken heel erg spannend.»
HUMO In zijn wonderjaren vertelde Paul Goossens - die nog in jouw klas heeft gezeten - dat je toen vooral opviel door je braafheid.
DE CONINCK «Ik was niet alleen braaf, ik was zelfs scrupuleus: ik ging biechten als ik op een vrijdag in mijn vinger had gebeten. Ik was heel erg godsdienstig, ik ben nog in het Marialegioen geweest, overigens mét Paul Goossens (lacht). Maar tegelijkertijd was ik bij de recordhouders retenu; zelfs ‘s zondags kreeg ik arrest. ‘t Kwam uit een soort anarchisme dat er al van kleins af aan inzat.»
HUMO In ‘Schoolslag’ hebben de liefdesgedichten een rijpere toon: de herfst van een dichtersleven.
DE CONINCK «Dat heb ik bewust gedaan. Ik heb mij op een bepaald moment voorgenomen om oud te worden. Je moet dat op tijd doen: als je er te lang mee wacht, tot je oud en seniel bent, dan heb je er niks meer aan. Met mooi oud worden moet je vroeg beginnen (lacht). Ik heb mij jarenlang vrij jong gevoeld: ik zat een jaar te vroeg op school, bij Humo was ik bij de jongere generatie, als leraar op Sint-Lucas was ik piepjong, zo oud als mijn studenten. Ik bedoel maar: ik ben tot mijn veertigste jong geweest. En vervolgens heb ik besloten de middelbare leeftijd over te slaan en meteen oud te worden. Ik vind, er zijn twee boeiende perioden in een leven: de tijd dat je alles voor het eerst doet, en de tijd dat je alles misschien wel voor het laatst doet. Dat kun je jaren volhouden, hoor.
»Op je vijftigste krijg je zoiets als een terrasgevoel. Ergens in het zuiden, glas witte wijn, zon. Kijken naar de vrouwen. Dat is anders dan dertig jaar geleden. Het is altruïstischer. Je krijgt er een lichte euforie bij cadeau, je bent blij dat al dit moois en, nou ja, al dit uitdagends, er is, voor anderen. Je moet ze niet zo nodig zelf allemaal binnen doen. De geilheid is beschouwelijker geworden. Dertig jaar geleden vloekte je: godverdomme, ze moesten dat verbieden, begrijpen die meiden dan niet wat ze ons aandoen? Nu is er vooral dankbaarheid: dat vrouwen zo mooi mogen zijn.»
Nijd
HUMO Vind je van jezelf dat je een afgunstig man bent?
DE CONINCK «Neen. Integendeel. Naast mijn bundel is er deze maand ook net een nieuwe van Nolens en een van Luuk Gruwez uit. Ik vind dat leuk. Meer concurrentie betekent: meer aandacht voor poëzie. Hoe meer concurrentie, hoe groter de kans op een beetje literair klimaat: lezingen, nachten van de poëzie, dingen als Behoud de Begeerte of Saint Amour, misschien een betere kritiek.»
HUMO Ik ken je inderdaad niet als een man van grote afgunst. Maar koppig ben je, meen ik, wel.
DE CONINCK «Nijdig of koppig: ze staan dicht bij elkaar. Koppig ben ik wel. En verlegen ben ik ook. Ik denk dat koppigheid de warse moed is van verlegen mensen. Ze gaan regelrechte conflicten uit de weg, maar ze laten zich ook niks van hun eigen mening afpakken.
»En het is inderdaad vooral vanuit koppigheid dat ik gedichten schrijf: de koppigheid om, tegen iedereen en vooral tegen de kritiek in, mezelf te blijven. Ik bedoel: er is me nogal eens verweten dat ik autobiografisch schreef, en dat dat gemakkelijk was. Mijn nieuwe bundel is autobiografischer dan ooit, voilà. Het moeilijkste genre zal wel de liefdespoëzie zijn, althans als je daarin nog iets origineels wil zeggen. Dus schrijf ik nog altijd geregeld liefdespoëzie. Voilà.»
HUMO En het NWT? Is het uitgeven daarvan ook een soort van koppigheid?
DE CONINCK «Ik denk het wel. Zo van: je begon bij Humo vanuit de ambitie de wereld te verbeteren, dat lukte niet, en dan trek je je terug om je eigen integriteit te vrijwaren, én de integriteit van nog een handvol gelijkgestemden. Doel: tot het einde van de eeuw voor enkele duizenden mensen dat kleine domein van de literatuur veilig te stellen. Tot het einde van de eeuw, want over nog eens honderd jaar wordt er geen Nederlands meer gesproken. Dat, en de dwarsigheid van: al zijn het er maar vierduizend die het NWT lezen, het zijn de beste vierduizend.»
HUMO Guido Lauwaert noemt jou ‘de godfather van de literaire maffia in Vlaanderen’.
DE CONINCK «Ja, toevallig heb ik drie of vier keer een verhaal van Lauwaert geweigerd. Die macht héb ik. Maar wat is macht? Op een bepaald moment besliste ik zowel over het NWT als over Het Boekbedrijf in De Morgen. Dan heb je dus de macht om een slecht boek niét te laten bespreken en een goed boek wél. Je hebt ook de macht om je medewerkers-critici te kiezen. Maar ik heb mij nooit bemoeid met het oordeel van die critici. Je was al lang blij als ze verstaanbaar schreven. Zijn dat maffiapraktijken? Wat heel veel mensen nog altijd niet schijnen te begrijpen, is dit: een hoofdredacteur is niet op zoek naar interessante mensen maar wel naar interessante kopij. Iemands mening interesseert mij niet, als die mening maar goed is opgeschreven. Dat heeft zijn grenzen, natuurlijk: ik ga geen Vlaams Blok-proza opnemen, zélfs niet als dat schitterend is geschreven. Maar verder hoop ik altijd maar dat het zo helder geschreven is dat er meningen en meningsverschillen van komen.»
Gulzigheid
HUMO Ik herinner mij zware dronkenschappen van jou.
DE CONINCK «Ik heb niet meer die zware zatsels, maar ik drink wel nog altijd mijn avondlijke dosis. Ik heb het wel min of meer in de hand: ik drink nooit overdag. Ik werk ‘s nachts, en ik drink mijn eerste Duvel nooit voor elf uur.»
HUMO En vervolgens?
DE CONINCK «Eén per uur, denk ik.»
HUMO Alles hangt er natuurlijk vanaf hoe laat het op die manier wordt.
DE CONINCK «Bah, een uur of vier, zeker. Vijf Duvels zal wel mijn gemiddelde zijn. Als ik er zes drink, sta ik op met een wazige kop.»
HUMO Ik heb ooit één keer vijf Duvels gedronken: zo zat als een kanon, 17 uur aan één stuk kotsen, drie dagen hoofdpijn. Ik begrijp sommige mensen niet.
DE CONINCK «Dat heeft met training te maken. Ik functioneer met die Duvels, ik werk ermee. De waarheid is dat ik verslaafd ben: aan koffie, tabak, alcohol en aan de nacht. Tabak slibt de aders dicht, alcohol verwijdt ze weer. Dat is dus goed geregeld. Koffie heb ik nodig om ‘s middags op te staan en helder te worden, om te telefoneren, afspraken te maken, te plannen. Alcohol heb ik ‘s avonds nodig om van die verrekte agenda-helderheid weer af te raken, want daarmee kan ik niet schrijven. Dat is dus ook goed geregeld.
»De Amerikaan Tom Dardis heeft een paar jaar geleden een boek geschreven, ‘The thirsty Muse’, waarin hij vertrok van de constatering dat vijf van de zeven Amerikaanse Nobelprijswinnaars alcoholisten waren: Sinclair Lewis, Eugene O’Neill, Hemingway, Steinbeck, Faulkner. Zijn stelling is eigenlijk dat Faulkner ondanks dat alcoholisme nog tamelijk aardige boeken geschreven heeft, maar wat zou hij niet geschreven hebben zonder drank? Niks, denk ik dan. Dan was hij wel accountant geworden of zoiets. Dan was de gekte van het schrijverschap hem nooit overkomen. Zoals een niet drinkende Robbe de Hert ook nooit zo gek geweest zou zijn om zich in een land als België met film bezig te houden.»
HUMO Wat doet drank met jou?
DE CONINCK «Op café maakt hij mij iets brutaler, denk ik. Iets spraakvaardiger ook. Ik ben als student beginnen te drinken omdat ik niets tegen de meisjes durfde te zeggen. Na vijf pinten durfde ik wél. Ik associeer een beperkte hoeveelheid drank met lichtvoetigheid, de manier waarop Miel Puttemans liep, dat gemak. Ik ben zeer uit op dat lichtvoetige: het is dát waarnaar ik op zoek ben, ook in poëzie, vooral in poëzie. Ik hou van de schijn van het vanzelfsprekende. Terwijl je ondertussen heel goed weet dat het niét vanzelf komt. Puttemans wist dat ook wel (lacht).»
HUMO Heb je ooit pogingen ondernomen om met de drank te kappen?
DE CONINCK «Ja, maar dan vond ik mezelf uitermate saai.»
HUMO Vond Kristien dat ook?
DE CONINCK « Nee, die vond dat schitterend.»
HUMO En je schrijven?
DE CONINCK «Dat veranderde geen spat. Ik heb het ooit eens nagegaan, bij Carmiggelt. Op een bepaald moment is die moeten stoppen. Wel, voor en na: er is geen verschil. (Mijmerend) Misschien is het wel omgekeerd: je drinkt niet om te kunnen schrijven, maar je schrijft om te kunnen drinken, om het jezelf toe te staan, als beloning. Want eigenlijk is het een onplezierige bezigheid, dat schrijven. Zonder af en toe een beloning erbij, lukt het niet.»
HUMO Je bent een zware roker: ook zéér des schrijvers.
DE CONINCK «Zeker wel. Ik zou niet meteen durven te stellen dat er meer schrijvers aan de drank zijn dan bijvoorbeeld bouwvakkers of dokwerkers. Wel ben ik er bijna zeker van dat er meer dichters roken.
»Niet-rokers denken dat het bij het roken om een tic nerveux gaat, of om nicotineverslaving. Die verslaving zou je dan kunnen afleren door in afnemende mate nicotinekauwgum te kauwen. Fout: het gaat om een in-en uitademingssurphis, waardoor ademen een soort eredienst wordt. Zoals je je eten kruidt, kruid je met tabak de lucht die je inademt. Ik kan het niemand aanbevelen, maar mijn generatie is het aangedaan als iets dat bij het volwassen worden hoorde. Veel mensen hebben destijds leren roken, en het grootste deel daarvan is erin geslaagd het weer af te leren. De vraag is dus waarom juist dichters het vaak niet afleren. Ik denk dat dichters zich niet laten vangen door de onsterfelijkheidsgedachte van de gezondheidslobby. Ik denk dat ze ervan uitgaan dat ze toch dood gaan. Er zit gezondheid in de doodsgedachte. Roken en drinken is zoiets als zeggen tegen de dood: kom maar. Neem je tijd, ik neem de mijne. Ik vind dat nogal sportief. Bovendien: die laatste vijf jaar van mijn leven moet ik eigenlijk niet hebben. Maar misschien zijn ze al begonnen (lacht).»
Hebzucht
DE CONINCK «Ik ben niet gierig, hoop ik. Dat is natuurlijk gemakkelijker in de mate dat je geld hebt. Ik denk dat de meeste mensen selectief royaal zijn en selectief gierig. Zelf ben ik uitermate royaal in het aankopen van CD’s, en gierig qua schoenen: ik vind dat mijn vrouw zowat evenveel schoenen heeft als Imelda Marcos. Maar dat valt niet zo op omdat ze de ouwe altijd weggooit.
»Misschien ben ik tegenover mijn kinderen wel gierig. Zij zijn van de generatie die als kleuter niet blij was om een snoepje, maar malcontent omdat ze dat vierde snoepje niet meer kreeg. Dat maakte me altijd wrevelig. Mijn eigen moeder had altijd het pasklare antwoord: ‘Omdat het geld niet op mijn rug groeit.’ Armoede voedt gemakkelijker op dan rijkdom. Met mijn ex-vrouw heb ik een jaar gekend van betrekkelijke financiële moeilijkheden. Pedagogisch vond ik dat heel gunstig. ‘Waarom krijg ik mij geen nieuwe klankinstallatie?’ - ‘Omdat we geen geld hebben.’»
HUMO Hoe moet het dan wel met dat opvoeden?
DE CONINCK « Ik vind dat je moet kunnen opvoeden tot verlangen. Als je alles zomaar krijgt, blijft er geen verlangen meer over. En ik vind dat je moet kunnen opvoeden tot dankbaarheid. Ik weet alleen niet goed hoe dat moet.»
HUMO Misschien ben je wel gierig op jezelf?
DE CONINCK «Mijn vrouw zegt dat altijd. Zij geeft en zij geeft. Zij levert zich uit, in interviews bijvoorbeeld, omdat ze niet anders kan. Te nemen of te laten. In haar boeken: te nemen of te laten. Zij is gul met meningen en engagementen en kwetsbaarheden. Ik ben dat niet. Ik ben terughoudend. Zij is een warm mens. Ik niet. Ik wil wel mezelf zijn, maar dan pas in de tien echtste zinnen van de eeuw. In koude zinnen, in ‘de diepvries van de eeuwigheid’ (lacht). Soms vraagt mijn vrouw mij naar wat ik denk. Tja, zeg ik dan. Dat maakt haar heel boos. Maar mij lijkt het een goede samenvatting.»
HUMO Kun je leven van je pen?
DE CONINCK «Ik word half time betaald door het NWT: 38.000 frank, netto. Dat is de basis. Verder zijn er de lezingen: gemiddeld een of twee in de maand, meer neem ik er niet aan. Vroeger had ik ook nog De Morgen, maar daar ben ik tijdelijk mee gestopt. Een keer per maand schrijf ik een stuk voor de NRC. Als ik het allemaal samentel, kom ik ongeveer uit op wat ik vroeger bij Humo verdiende. Maar ik ben wel mijn eigen baas. De leuke dingen zijn de á cotés: gaan lezen in Zuid-Afrika, mee met Kristien naar Berlijn, dan weer naar Portugal voor een poëziecongres. Krijgt Kristien een uitnodiging, dan ga ik mee. En omgekeerd. Vroeger was ik met geen stokken de deur uit te krijgen. Maar toen kreeg ik een telefoon van de Vlaamse Vriendenkring in Zaïre: ik was meteen verkocht. Dan kom je tot de vreemde vaststelling dat je, in tropische temperaturen en terwijl het zweet van het lijf gutst, uit ‘Zolang er sneeuw ligt’ staat voor te lezen.»
Gramschap
DE CONINCK «Ik ben van het opkroppende type: ik kan geen ruzie maken. Ik beheers de technieken niet. Sterker: ik wantrouw ze. In volle woede zeg je vaak dingen die je niet echt meent. Maar je krijgt ze wel voor de rest van je leven weer op je bord. Ik heb mijn vrouw ooit horen zeggen, over een conflict met haar ex, dat ze dan maar ging huilen, en dat hielp. Het gevolg is, dat ik er berekening achter zie, als ze huilt. Ze moest dat maar niet gezegd hebben. Als je zwijgt, is het: ‘Je zegt niks’. En als je dan eindelijk toch iets zegt, gooien ze de deur dicht, of springen ze uit een rijdende auto. Ik vind dat ik het recht heb om vrouwen niet te begrijpen. Ze sjacheren met sentimenten. Ik vind dat mannen dat veel minder doen.»
HUMO En het dagdagelijkse knorren? De onvrede met de wereld?
DE CONINCK «Dat komt er vooral ‘s ochtends bij mij uit. Ik sta oud op en ik ga jong slapen. Per Duvel gaat er tien jaar af (hilariteit).»
Traagheid
HUMO Ik herinner mij dat je op korte tijd enorm veel werk kon verzetten: vier uur voor afsluiten nog snel een tweebladzijdenstuk voor Humo schrijven. Je had een deadline nodig.
DE CONINCK «Heb ik nog altijd, hoor. Ik kan met plezier lanterfanten en pas op het allerlaatste moment in actie schieten. Soms vind ik dat ik gewoon recht heb op dat lanterfanten. Dan loop ik de stad in en koop wat cd’tjes. Maar tegen de avond ga ik toch weer aan het werk.»
HUMO Kun je genieten?
DE CONINCK «Daar heb ik in bijgeleerd: het terrasgevoel waarover ik het al had. Om te kunnen genieten moet je eerst iets zijn kwijtgeraakt. Ambitie, bijvoorbeeld. Of een vrouw.»
HUMO Traagheid heeft ook te maken met de manier waarop je je het lot van de anderen aantrekt. Je had het daarnet over de sociale reflex die je naar Humo dreef.
DE CONINCK «Die sociale reflex is, vrees ik, een beetje verdwenen. Uit defaitisme, denk ik. Je begint je te realiseren dat het onbegonnen werk is de wereld te veranderen.
»Het zal wel met ontmoediging en slijtage te maken hebben. En inzicht in de hopeloosheid van de dingen. Geef mij één goed voorbeeld van waar het socialisme met een menselijk gezicht is gerealiseerd? Ik herinner mij een discussie met de oude Gerard Walschap, die zei: ‘Na iedere Lenin komt een Stalin’. Piet Piryns en ik zeiden toen: onzin. Wel, ik geloof vandaag dat Walschap gelijk had, lk geloof allang niet meer in gelijkheid. Die moet heel vervelend zijn. Ik geloof nog wel dat je er moet naar streven iedereen gelijke kansen te geven. De vergissing van de socialisten is dat ze gelijkheid altijd hebben gezien als het wegsnoeien van de toppen, als nivellering naar onder toe. Zo hebben ze door de invoering van het VSO meteen ook het betere onderwijs afgeschaft. Vroeger mocht je dat niet hardop zeggen, maar vandaag de dag ben ik zeer sterk voor elitescholen, zoals je in de VS Harvard hebt, en in Engeland Oxford en Cambridge. De elite zorgt ervoor dat de middelmaat toch nog enig niveau heeft.»
HUMO Hoe kijk je naar de hongerbeelden, naar de Afrikaanse misère?
DE CONINCK «Ik zet dat af. En ik slaap daar niet slechter van, helaas. Ik voel vooral onmacht. Soms word ik boos, en dan denk ik: waar is die Berlijnse muur gebleven? Kun je die niet rond ex-Joegoslavië zetten, dat ze zichzelf afmaken, als ze dat toch zo graag doen - en dat wij verder geen last hebben van hun middeleeuwen?
»Ik probeer wel mijn kinderen op te voeden met enig besef van wereldleed. Maar zelf kom ik er niet uit. Cru gesteld: wat heeft het voor zin in Rwanda levens te gaan redden in de wetenschap dat een van de grootste plagen die dat land bedreigen de overbevolking is?»
HUMO De vraag blijft: wat doe je er zelf aan?
DE CONINCK «Niks, zeker? Maar dan vooral uit machteloosheid. Wat is liet alternatief? Bij de PVDA gaan? Als kerels als Ludo Martens of Kris Merckx de macht krijgen, zullen zij het zijn die de nieuwe moorden begaan. Dat is gewoon karakterieel: idealisme kweekt onverdraagzame mensen. Stalin is geen aberratie van het communisme, hij is er het logische en noodzakelijke gevolg van, daarin moet ik de oude Walschap gelijk geven. Dat is precies mijn grote ontgoocheling. En dat alle oorzaken waarvoor het communisme moest worden bedacht, nog altijd bestaan, ondanks het communisme.»
HUMO Wat doe je concreet?
DE CONINCK « Wat iedereen doet, zeker? Af en toe iets storten. Maar da’s te belachelijk om te vermelden, vind ik. Wat kun je anders doen? Een Duvel te veel drinken, misschien?»