de roots van triggerfinger
Lange Polle: ‘Toen ik cafébaas was, waren mijn vuisten vaak rapper dan mijn tong’
Waar het heen gaat met de potente helden van Triggerfinger is wel zo ongeveer duidelijk: straks worden ze ereburger op de Vlaamse rock-Olympos – zeker als ze met ‘By Absence of the Sun’ de AB, Vorst Nationaal en andere Werchters annexeren. Maar waar komen ze vandaan? Ik ging wandelen met Ruben Block en Mario Goossens (beiden 42), en fietsen met Lange Polle (55) – telkens met maar één vraag op zak: uit welke kool kwam je gekropen, en wie ben je nu? Dat zijn twee vragen, eigenlijk.
Verschenen in Humo op 15 april 2014
LEES OOK:
De woeste jaren van Lange Polle, bassist van Triggerfinger: ‘Het aantal villa’s met zwembad die ik in drank of drugs heb omgezet?’
RUBEN BLOCK
Koopmansgeest en besluiteloze lelijkheid hebben het op een rondje samen-zweren gezet ergens ter hoogte van de ring rond Lier. Hier zijn winkels, een grootwarenhuis en een morsige eetplek verzameld, een grijze parking is ervoor gegoten. ‘Daar,’ heeft Ruben Block gezegd, ‘zal onze wandeling beginnen.’
RUBEN BLOCK «De reden: in de Carrefour hier – vroeger een GB – kocht ik in 1984 mijn eerste singeltje. ‘Borderline’ van Madonna.»
De weg kwijtraken is geen optie vandaag: de Mechelsesteenweg wordt Mechelsestraat, en het is op die dwars door de stad snijdende streep asfalt dat alle jeugdherinneringen van Block wonen. We zullen ’m helemaal aflopen.
BLOCK «Ik was een skater. Op de parking van de GB, in het stadspark. Of langs de Nete: op m’n board aanhangen bij een Camino, en met zestig per uur over de dijk sjezen. Skaten – en de hele cultuur van B-films, mixtapes en jongensvriendschap errond – was de essentie van mijn jeugd.»
Enthousiast wijst Block huisnummer 117 aan.
BLOCK «Daar woonde Yves, een heel goeie vriend van me. Met hem heb ik vaak gebrost, en dan kwamen we naar hier: waanzinnige B-films kijken, platen van Suicidal Tendencies beluisteren.
»Dat spijbelen deed ik in de laatste twee jaar van mijn humaniora, wat vooral hard aankwam bij mijn moeder – een lerares. Maar het was wel mijn enige vorm van verzet: voor het overige was ik vooral een brave gast. Stoerder dan een pint te veel werd het nooit.»
Block ging naar een Steinerschool – en ergert zich consequent aan de meewarige blikken die die mededeling nog wel ’ns scoort.
BLOCK «Ik heb er verdorie les gekregen van héél straffe leraars. Mannen die oprecht begaan waren met mij, en me echt vooruitgeholpen hebben. Ook toen ik broste, ja. Ik herinner me dat mijn klastitularis me toen apart nam, en met mij een gesprek voerde over het begrip ‘tijd’. Het was slaan en zalven: hij drukte me op het hart dat ik de baas was van mijn tijd, dat ik zélf mocht kiezen hoe ik die indeelde. Maar tegelijk prentte hij me in dat het belangrijk was dat ik er iets mee dééd – dat ik ervoor zorgde dat die tijd waardevol was. Ik ben die gedachte sindsdien blijven toepassen: mijn uren moeten waardevol ingevuld worden. Niemand heeft me ooit moeten uitleggen dat ik, als ik wat wilde met die muziek, mijn dagen ermee moest vullen.»
We lopen langs het kaduke stadion van Lyra, de prachtige voetbalclub die immer oldskool in vierde klasse aan haar verleden bouwt. ‘Vroeger was hier ook een basketbalclub, en daar was ik lid van.’
BLOCK «Ik was er de jongste en de kleinste. Het voortouw nemen was geen optie: dat werd onherroepelijk afgestraft. Ik was wel een jongen die de kat uit de boom keek, ja. Laat anderen maar een grote muil hebben en met veel bravoure overal in springen, redeneerde ik. Dat heb ik nog altijd: ik zal de dingen eerst vanop een af-standje bekijken. Ik kies mijn momenten om mijn voet neer te zetten en van me te laten horen – op het podium, bijvoorbeeld, of tijdens het maken van een plaat.
»Het is ook dat slag van mensen dat ik waardeer. Lui die niet pretenderen dat ze de wijsheid in pacht hebben, maar ook wat langs de kant staan te schuifelen, en durven toe te geven dat ze niet van alles zeker zijn. Twee van die mensen ken je: de nonkels – Mario en Polle.»
We lopen langs de plek waar Block zich de Zazou herinnert.
BLOCK «Een fantastische club, in het weekend werkte ik er als garçon’ en de Pallieterhal. Een sporthal, eigenlijk, maar ik heb er wel The Skyblasters en The Scene gezien. En ooit werd er een psychobillyfestival georganiseerd: heel Lier keek verbaasd naar al die rare types. En in de Nopri waren alle bussen haarlak in een mum van tijd uitverkocht! (lacht)»
Ter hoogte van het stadspark komt Block met zijn vroegste herinnering. ‘Ik rijd op een fiets met steunwieltjes. De remmen zijn te strak aangespannen, en ik tuimel over m’n stuur. Eerst sta ik stoer weer recht, maar dan merk ik dat ik bloed als een rund.’
BLOCK «Gelukkig was mijn vader verpleger in het ziekenhuis naast het park.
»Ik ben net nog bij m’n moeder geweest – ze had bij 3 Suisses bedovertrekken voor me gekocht omdat ze 40 procent korting kreeg – en ze vertelde me dat ik toen een jaar of vier geweest moet zijn.
»Ik lijk het meest op mijn moeder. Een redelijk intense madam – in de hele goeie zin van het woord. Ze is altijd vol overtuiging gegaan voor waar ze in geloofde, en ze zegt wat ze denkt. Ook als je daar strikt genomen niet om gevraagd hebt: ‘Ik zeg het toch maar efkes, jongen.’ Dat is de moeder die bezorgd is om het welzijn van haar zoon, hè.
»Rond mijn achttiende zijn mijn ouders gescheiden. Ik zat op kot in Gent, en als ik in het weekend thuiskwam, voelde het alsof er een dikke, onaangename mist in huis hing. Het werd steeds heftiger, waardoor die scheiding uiteindelijk gewoon logisch aanvoelde.»
Dat thuiskomen gebeurde op nummer 57 – Block kijkt even op naar de gevel.
BLOCK «Ik had vanuit mijn kamer een riant uitzicht op de speelplaats van het Sint-Ursula – de meisjesschool. Dat was snoepen, hè.»
We bomen door over het onuitputtelijke onderwerp meisjes, vrouwen en ander prettig gevaar, en komen uit bij de volwassen liefde.
BLOCK «Ik ben iemand die graag in een relatie zit – dat weet ik intussen wel zeker. Ik vind het fijn om mijn leven te delen met iemand. Maar vroeger was ik daar te extreem in: ik deed alles in functie van mijn relatie. Daardoor vlakte ik mijn eigen identiteit uit. Daar kwamen dan waanzinnige discussies en ruzies van. Want je kan alles doen voor een relatie, maar als je niet tevreden bent met jezelf, lukt het niet. Dat heeft ooit tot pijnlijke toestanden geleid, maar die explosie is nuttig geweest: ik besef nu dat een relatie emotie en identiteit delen is, maar dat je tegelijk je eigen emotie en identiteit moet bewaken. Dat is de enige manier om het gezond te houden. En dan kan je met z’n tweeën véél aan.»
ZO’N LIEVE MENS
Block wijst Bloemen Vervoort aan, waar hij nog heeft gewerkt. ‘In een bloemenwinkel werken bleek best handig als je een lief had (grijnst). Want ja, zelfs rockers hebben gevoelige snaren.’ Het gaat verder langs het repetitiehok van Sin Alley, de rockabilly-groep waar Block in de jaren negentig in zat. En even verderop zien we het huis waar hij samenwoonde met Martine Vanhoof – zijn toenmalige vriendin, én het andere gezicht van Sin Alley.
BLOCK «Na mijn humaniora was ik schilderkunst gaan studeren in Gent. Maar al na een halfjaar – ik had intussen Martine ontmoet en was al aan het kloten met gitaren – ben ik thuis gaan zeggen dat ik ermee kapte. (Met gedragen nieuwslezersstem) Een donderslag bij heldere hemel. Mijn moeder drong erop aan om toch mijn jaar af te maken, maar mijn beslissing was ge-nomen. Later heb ik nog geregeld gedacht: ‘Dámn! Ik was toch beter doorgegaan.’ Maar nu mijn leven in een mooie plooi ligt, weet ik: soms moet je de juiste stommiteiten begaan.»
Het was een opwindende tijd voor Block, de jaren van Sin Alley.
BLOCK «Ik kon de geborgenheid van die groep en de rockabilly-scene wel appreciëren. Eigenlijk is dat wat ik altijd doe: familie zoeken. Ik vind het fijn om aansluiting te vinden bij iemand. Om me goed te voelen bij mensen, en ze liefde terug te geven. (Denkt na) Ik ben me bewust geworden van die hang naar de geborgenheid van een familiaal kliekje toen ik roadie was bij De Mens. Dat groepje had zo’n goeie vibe, en Frank Vander linden is zo’n lieve mens! Het was de eerste keer dat ik dat zo heftig voelde.
»Er zijn groepen die drijven op conflict, en hun creativiteit uit kleine ontploffingen en irritaties halen. Kan werken, maar bij Triggerfinger gaat het zo niet. Wij zijn vooral lief voor elkaar. Dat wil niet zeggen dat wij altijd met bloemetjes in ons haar in het gras liggen. Wel dat we alles altijd rustig bepraten. Ik hecht waarde aan harmonie, niet aan conflict – da’s trouwens een les van de Steinerschool.»
‘ALLE KOLERIGHEID ERUIT!’
Ons eindpunt: het huis van Wimmeke Punk, de legendarische Lierenaar die vooral bekend is van The Wolf Banes. ‘Ik keek geweldig naar hem op.’ Kijken nu naar hem op: de van opwinding giechelende meisjes die met Block op de foto willen – er zullen vanavond in Lier verschillende profielfoto’s op Facebook gewijzigd worden – en de jongen die schutterig om een handtekening komt vragen. We gaan in de zon zitten, Block bestelt een pilsje.
BLOCK «Het doet me wel iets, zo door het decor van mijn jeugd slenteren. En eens te meer besef ik dat het een heel simpele, onbekommerde jeugd was: naar school gaan, plezier maken en naar de miekes loeren. Pas later, op volwassen leeftijd, heb ik ondervonden dat het leven ook smerige klappen uitdeelt. De eerste relatiebreuk, de eerste confrontatie met de dood: dat kwam flink aan, maar ik kon ermee dealen. Ik heb rondom mij altijd mensen gehad met wie ik kon praten – dat helpt.
»Toch blijf ik een beetje een binnenvetter: de dingen blijven lang ronddraaien in mijn hoofd – in mijn hele wezen, eigenlijk. Daarmee heb ik het mezelf ooit moeilijker gemaakt dan nodig: er was een tijd waarin ik bleef hangen in destructief sentiment. Ik ben sowieso een heel emotioneel mens, en ik was mezelf daarin aan het verliezen. Toen ben ik wel ’s met iemand professioneel gaan praten, ja. Dat heeft geholpen. Ik weet nu dat simpele dingen stabiliteit kunnen geven – drie keer per week gaan joggen, bijvoorbeeld. Of optreden: alle kolerigheid eruit!»
We keren op onze stappen terug – weer naar de Carrefour en het singeltje van Madonna. Bij het afscheid zegt hij dat hij het prima vindt, 42 zijn. ‘Ik ben rustiger geworden in m’n kop.’
BLOCK «Ik denk dat ik nu een goeie vriend ben voor mezelf. Daarvoor moet ik af en toe wel delen van mezelf even parkeren, en er – lalalalala – luid zingend van weglopen. Je kan niet de hele tijd ál je demonen onder ogen zien, daar komen alleen maar ongeluk-ken van. Uiteindelijk komen die demonen toch weer op je schouder tikken, dat weet ik wel. Mijn tijd moet gewoon waardevol zijn, ik zei het al, maar ook: gelukkig. En dat lukt aardig, verdomme.»
Lange Polle: ‘Op m’n dertiende was ik al van huis weg en zwierf ik van hier naar daar.’
Het is weer druk in Leuven. De zon maakt uitbundige beloftes, en daar komt Lange Polle aangefietst. Want ja, a trip down memory lane lukt ook op twee wielen. Lange Polle – ‘Paul Van Bruystegem’ beweren louche overheidsinstanties – wijst me de stations-cafés aan, al flink beklant om 10 uur ’s ochtends. ‘Daar zaten ze, en daar zitten ze nog altijd: de outcasts, de halve zolen, de hoeren, de ongelukkigen. En daar zat ik ook op m’n dertiende – toen was ik al van huis weg en zwierf ik van hier naar daar.’ Langs de achterkant van het station gaat het naar Kessel-Lo, naar de wijk waar Lange Polle is opgegroeid. ‘Zie je dat socialewoningblok daar? The Building werd het genoemd. Daar woonde al het crapuul, veel ex-gevangenen uit Leuven-Centraal ook. Je wandelde er ’s nachts maar beter niet voorbij, want dan kreeg je op je smoel.’ Even verderop houdt Lange Polle stil bij de Chirolokalen.
LANGE POLLE «Hier heb ik mijn eerste elektrische gitaar gehoord – op een concert van Big Bill. Man, de magie! Ik wist meteen dat mijn leven veranderd was.
»Even verderop heb je de kerk. We hadden indertijd een nogal hippe pastoor – Modest – die popconcerten organiseerde in zijn kerk. Er werd shit gepaft tegen de sterren op, maar de Modest was te naïef om te beseffen dat er drugs gebruikt werden in zijn kerk. Ik heb er zelf trouwens mijn eerste lsd-trip gehad.»
We fietsen verder, recht naar het huis van Armand Hombroeckx – de grote mentor van Lange Polle, en beter bekend als Big Bill.
LANGE POLLE «Ik keek geweldig naar hem op. Toen hij vroeg of ik niet in z’n band kwam spelen, kon ik dat eerst niet geloven.»
Daarmee begon het echt: het leven van Lange Polle werd spelen. Het waren de jaren zeventig: de hoogdagen van de Leuvense scene. The Clash, Pink Floyd, Mud, Kevin Coyne, Tom Robinson – allemaal kwamen ze in Leuven optreden. En Lange Polle zelf verdeelde zijn tijd netjes tussen spelen, werken en hallucinogene activiteiten – vaak gewoon tezamen. We fietsen weer naar dat Leuven, en onderweg vertelt Lange Polle over de man-met-zonnebril die de repetities van één van zijn groepjes aandachtig volgde.
LANGE POLLE «Bizarre gast. Op een dag sprak hij me aan en hij nodigde me uit bij hem thuis. Hij was ook gitarist, zei hij, en hij liet me een opname horen. Een góéie opname: ik was onder de indruk. Enkele dagen later kreeg ik de krant onder ogen, met daarin nogal prominent zijn foto, en in grote letters: ‘Wurger van Sint-Anneke slaat weer toe’. Bleek het om Michel Bellen te gaan, die in de gevangenis had gezeten omdat hij twee vrouwen had gewurgd. Hij was vrijgekomen, maar had dus opnieuw slachtoffers gemaakt. Hij werd geïnterneerd, maar op een dag kwam een vriend van hem mij zoeken op de Oude Markt: de wurger van Sint-Anneke wilde zijn gitaar absoluut aan mij schenken. Heel bevreemdend.»
‘JIMI HENDRIX ONDER DE TAPIS-PLAIN’
We fietsen door de Bondgenotenlaan, en Lange Polle zegt dat hij een wee gevoel in de maag krijgt. ‘Alsof ik op het punt sta een duik in koud water te nemen.’ Want Leuven, met de Oude Markt als epicentrum, was het decor van die memorabele tijden, maar net zo goed is het de plaats waar hij is wéggegaan.
LANGE POLLE «In de jaren tachtig was de fun eraf. De new wave deed zijn intrede, de cafés veranderden in frigo’s, oude rockers werden scheef bekeken. Niemand kwam nog aan de bak, en iedereen zat te zagen in die paar cafés waar we nog welkom waren. Drankproblemen, drugverslavingen, vrienden die gewoon doodgingen: ik moest er weg.»
We gaan zitten op het terras van Den Allee, zijn gewezen stamcafé. Ik vraag lange Polle hoe het nu met zijn ouders gaat – de mensen tegen wie hij in die tijden kranig rebelleerde.
LANGE POLLE «Voor mijn moeder zijn het de nadagen: ze is heel ziek. Ze is altijd een kloeke vrouw geweest – mijn carrure heb ik van haar – maar nu is er alleen nog een mager vogeltje over.
»Van mijn moeder heb ik de zachtheid. Dat klinkt misschien gek voor iemand die altijd met bruutheid wordt geassocieerd, maar het is wel zo: ik kan niet haatdragend zijn. Ik heb vaak woorden gehad in mijn leven, maar er is geen enkele mens die ik iets kwaads toewens.
»Ik heb ook de humor van mijn moeder – of, iets nauwkeuriger: de zelfspot. Ik mis dat bij jonge mensen van nu. Je moet moedig zijn, hè, om je fouten uit te vergroten en te tonen aan de mensen, om met jezelf te lachen.
»Ik ben jaloers op haar boerenverstand. Ze maakte het leven niet te moeilijk. Het is wat het is, er valt niets tussen de regels te lezen: die attitude. Daardoor kon ze ook erg goed om met de dood. Bij mijn moeder waren ze thuis met zestien, en daar zijn er nog maar drie van over. Bij alle anderen heeft ze aan het sterfbed gezeten. Ze was de enige die dat aankon – er werd ook altijd expliciet naar haar gevraagd. Ze heeft zelfs de hand vastgehouden van één van haar broers toen die een spuitje kreeg – ‘een beetje helpen’ heette dat toen, want euthanasie was nog niet legaal. Zij kon dat aan, een broer die in haar ogen keek en zei: ‘Ik ben bang.’ Zo sterk! Een tank was ze! En nu pas, met haar eigen einde in zicht, zie ik voor het eerst iets van angst in haar ogen.»
De vader van Lange Polle was een leraar in het beroepsonderwijs – een strénge leraar.
LANGE POLLE «Maar wel het type dat nog altijd contact heeft met zijn ex-leerlingen. De leraar van wie je achteraf zegt: ‘Dat was ne goeie.’ Ik ben zelf op m’n dertiende gestopt met school, maar na een jaar in de bouw wilde ik het toch nog eens proberen. Ik kwam in de klas van mijn vader terecht. Na drie dagen ben ik het afgebold – en vervolgens kreeg ik van mijn vader het pak slaag van mijn leven (lacht).
»Ik heb zijn temperament: een kolerige duvel. Toen ik cafébaas was, waren mijn vuisten vaak rapper dan mijn tong. En soms was dat ook nodig. Ik probeer steeds meer om van dat cholerieke af te raken. Misschien lukt dat wel: mijn vader heeft met het ouder worden veel mildheid over zich gekregen.»
Voelt hij de generatiekloof nu in de andere richting? Ik vraag het hem, en zijn woorden worden meteen feller.
LANGE POLLE «Ik vind dit geen aangename tijden, neen, maar dat heeft niets te maken met een generatiekloof. Waar ging dat gevecht met mijn ouders indertijd over? Over een genera-tie die bleef hangen en niet aanvaardde dat de volgende anders gekleed ging, niet naar de kapper wilde en naar – o, Satan! – rock-’n-roll luisterde. Ons rechtvaardigheidsgevoel speelde op: wij waren tegen Vanden Boeynants met zijn kloteregering, tegen onze ouders met hun bekrompen houding tegenover onze jongerencultuur, tegen iedereen die ons wilde beknotten. Eigenlijk was dat een plezierige strijd: ik weet niet of ik muzikant was geworden als mijn vader mijn elpees van Jimi Hendrix níét onder de tapis-plain had verstopt.
»Het onbehagen dat ik nu voel, heeft met iets helemaal anders te maken. Ik zie het mededogen elke dag een beetje verdampen, de solidariteit verdwijnen, de zorgzaamheid zeldzaam worden. Dat gaat niet over de jonge generatie niet begrijpen, dat gaat over de fucking fundamentele essentie! Is pleiten voor mededogen en begrip ouderwets? Neen, dat is menselijk! Ik zie egoïsme en kilheid oprukken, ik zie hoe mensen almaar gretiger vinden dat ze het recht hebben om anderen te veroordelen, en geen wijsneus die me ervan kan overtuigen dat dat gezeur is van een oude zak.»
‘EXISTENTIËLE BAZAAR’
Lange Polle doet zijn rehabverhaal nog eens: hoe hij na jaren van alcohol- en drugsgebruik rock bottom ging en zich liet opnemen in de ontwenningskliniek in Kortenberg. En hoe hij daar al zijn demonen in de ogen moest kijken – sinds z’n zestiende had hij angstaanvallen – maar er uiteindelijk geheel nuchter buiten wandelde.
LANGE POLLE «Ik sta er nog altijd versteld van hoeveel jonge mensen ik daar in Kortenberg heb gezien. Maar echt jónge mensen, hè: 14-jarigen met een depressie, een psychose of een wiet-verslaving.
»Hoe fucking ingewikkeld is het leven voor jongeren toch geworden? Ik praatte onlangs met een gast van vooraan in de twintig. Superintelligente, lieve tiep. Wel, die wist op alles een antwoord, behalve op het leven. Hij was verliefd, ik porde hem aan om daar helemaal voor te gaan – maar neen, dat kon niet, ‘want ik weet niet zeker of ze de liefde van mijn leven is’. Die ángst!
»Seks is ook zoveel moeilijker geworden. Vroeger was het simpel: ‘De knecht op de meid, de bok op de geit.’ Je hoeft verdomme toch niet de boeken van Goedele Liekens te lezen om te weten wat een penis is? Of welk koosnaampje je godbetert je lul moet geven? Fucking hell, zeg, op den duur wordt alles doodgeanalyseerd en wordt seks een taak, een opdracht.
»Al dat nadenken, al dat problematiseren, al die bangschijterij... Alsof we niet meer willen aanvaarden dat het leven is wat het is. Ik heb mezelf weleens een moeilijke vraag gesteld over existentiële bazaar – in Kortenberg heb ik geblèt als een klein kind – maar ik heb toch vooral gelééfd: tussen al het plezier maken door heel hard gewerkt, en niet te veel bullshit verkocht. En weet je wat het is? Ik ben nu, op m’n 55ste, wat je noemt succesvol. Maar uiteindelijk kan ik alleen maar hopen dat ik graag muziek zal blijven spelen. Want dáár gaat het over: de passie. De randverschijnselen – dat ik nu geld verdien, dat ik succes heb – vallen eerlijk gezegd een beetje tegen. ‘Is het dit nu?’ denk ik soms. ‘Voel ik me dáárdoor beter dan vroeger?’ Nee. Ik vind het plezierig voor mijn vrouw dat ze de bankrekening niet meer met schrikoogjes moet checken, ja. Maar zelf trek ik me van geld nog altijd niets aan.
»Nee, het gaat daar allemaal niet over. Wel over: trouw blijven aan jezelf, en durven leven. Ik heb tegenwoordig opvallend veel vrede met de dingen. ’t Is een vrede die me soms schrik aanjaagt. Want als je ervan uitgaat dat je nooit 100 procent gelukkig kunt zijn, dan zit ik er toch verdacht dicht tegen – 97 procent of zoiets. Daar ben ik tevoren nooit geraakt. Zelfs niet met de beste Colombiaanse coke.»
MARIO GOOSSENS
Hechtel heeft zich mooi verstopt in Limburg. Ik tref er Mario Goossens in zijn ouderlijk huis. Hij heeft er een aandoenlijke homestudio die ook dienstdoet als repetitiekot – indertijd door zijn vader voor hem gebouwd. Te midden van instrumenten, opnamemateriaal, boeken en souvenirs staat de grote trots: een oldskool mengpaneel. Nog steeds in gebruik, trouwens, net als de hele ruimte – Goossens komt nog vaak naar zijn hometown afgezakt om er te werken.
MARIO GOOSSENS «Discipline en dedication: die bekende Limburgse begrippen werden er door mijn ouders ingehamerd. Ik kreeg de vrijheid om te ondernemen wat ik wilde, maar: ik moest m’n best doen. Ging ik als kind naar de drumles, dan controleerden mijn ouders achter m’n rug of ik wel goed genoeg geoefend had. En als het eens tegenviel, kreeg ik dat op mijn brood van mijn vader: ‘Wat denk je nu? Dat ik een ezel ben die geld schijt?’»
Al op z’n zesde valt de passie niet te loochenen: Goossens wordt een drummer. In zijn jaren als tiener en twintiger – voor hij dus bij groepen als Noordkaap, Monza, Hooverphonic en
Triggerfinger belandt – loopt hij een waanzinnig parcours van drumlessen (eerst zelf nemen en later geven), repetities en concerten met zijn eigen bandjes en all night long-optredens met coverbands. Eén mijlpaaltje, ergens midden in die broeierige jaren: zijn allereerste optreden, in de kantine van de hondenschool achter het ouderlijk huis – zijn vader traint er in zijn vrije tijd politiehonden.
GOOSSENS «Ik was veertien. Er zaten wat naaste familieleden, wat vrienden, wat leden van de accordeonclub.»
Wacht – de accordeonclub?
GOOSSENS «Ja, een bevel van mijn vader: elke zondagochtend moest ik in de plaatselijke club zeventien meisjes op accordeon gaan begeleiden. In m’n jeansjas vol metalemblemen – want in die scene zat ik eigenlijk – zat ik dan ‘Biscaya’ van James Last te spelen. Veel geleerd, hoor.»
‘MET M’N PA NAAR SEPULTURA’
Er is in die dagen nog een passie. Ze speelt zich af op de linkerflank: Goossens is een voetballer.
GOOSSENS «En die passie was minstens even groot. Maar ik word wee van verbale, opvliegende mensen, en op een bepaald moment was mijn trainer zo’n type. Als je met Hechtel tegen Eksel moet voetballen, je staat 0-1 achter, en je trainer begint de glazen van de tafel te kloppen... Dan haak ik af. Dat is het moment geweest waarop ik besliste: ‘Laat maar zitten. Het wordt muziek.’
»Ondertussen heb ik geleerd hoe je met zulke types moet omgaan. Maar zelf zal ik nooit beginnen te roepen of te tieren. Ik word vooral moe van op de spits gedreven conflicten en agressie. Ik heb wel in groepen gespeeld waar mensen heel verbaal waren. Als er weer eens iets doelbewust op de spits werd gedreven, liep ik gewoon weg.»
Goossens gaat dus voor muziek, en daar staan – Lange Polle zal er niet mee kunnen lachen – zijn ouders vierkant achter.
GOOSSENS «Mijn pa en ma behoorden tot de eerste generatie van ouders die vonden dat je je kind moest hélpen met zijn passie – ook al begreep je zelf niets van die passie. Mijn pa heeft op een bepaald moment aanhangwagens gemaakt om instrumenten te vervoe-ren, en reed ons overal naartoe (lacht). Gaandeweg werd hij een bekendheid in de metalscene. Als we naar Sepultura wilden, ging mijn pa gewoon mee. Dan ging ik stagediven, en stond hij rustig Bazen Der Rock een pintje te drinken ter hoogte van de PA.
»Mijn pa heeft 28 jaar met véél liefde in de steenkoolmijnen gewerkt. Hij vond het verschrikkelijk toen de mijnen sloten. Heel zijn leven heeft hij er nachtpost gehad. ’s Ochtends kwam hij thuis, en dan ontbeten we samen. Ik ging naar school, hij naar bed, maar om 12 uur stond hij consequent alweer op. Dan sleutelde hij aan auto’s, stak hij allerlei dingen ineen. In het weekend ging hij garçonnen, en drie keer per week was er de training van de politiehonden. Hij was altijd aan het werk. Van hem heb ik dat grote arbeidsethos. Altijd willen werken: ik kén dat gevoel.»
De jonge Goossens weet dus goed wat hij wil, maar toch blijft er iets van schuchterheid rond hem hangen.
GOOSSENS «Ik was altijd de stilste van de hoop. Mensen verwarden die terughoudendheid soms met arrogantie. Maar dat was het helemaal niet: ik wilde gewoon niets fout doen. Ik wilde – vertel dat vooral niet tegen Lange Polle – absoluut níét rebelleren. Dat zit ook gewoon niet in mij. Van mensen met wie ik in groepjes speel-de, kreeg ik soms te horen: ‘Jij komt er nooit, want je bent veel te stil. Verder dan lesgeven zal je niet raken.’
»Dat stille, afwachtende is er met de leeftijd uitgegaan. Op een bepaald mo-ment helde het zelfs helemaal naar de andere kant, en ging ik vrolijk het var-ken uithangen. Hoewel: grote excessen heb ik nooit beleefd. In vergelijking met Lange Polle ben ik een eitje.»
Een neefje van schuchterheid: onzekerheid.
GOOSSENS «In mijn hoofd wilde ik alles doen, maar in de praktijk was ik een bangschijterd. Alleen de bus naar Hasselt nemen, dat vond ik al heel moeilijk. De mentaliteit was er anders, ik voelde me er minderwaardig. (Denkt na) Eigenlijk voelde ik me heel vaak minderwaardig. Niet slim genoeg. De Polle heeft dat ook: jezelf altijd de dommere voelen. Terwijl dat totaal niet correspondeert met de werkelijkheid. Dat is heel raar, hoor.
»Op een bepaald moment ben ik in de States drumles gaan volgen, en dat heeft veel veranderd. Plots was ik onder moeders rokken uit, en moest ik het allemaal zelf doen. Dat creëerde meer zelfvertrouwen. En toch ben ik er nog altijd niet helemaal van af. Ik heb nogal gauw het gevoel dat mensen me niet serieus genoeg nemen. En dan zit er toch een duiveltje in mij dat denkt: ‘Jullie zullen nog wel zien.’ Dat minicomplex geeft me dus ook wel energie.»
‘GEEN GELD VOOR EEN KOFFIE’
We wandelen naar een kleine idylle: de duinen van Hechtel.
GOOSSENS «De plaats waar ik naartoe moet als er te veel door mijn hoofd suist. Dan zet ik me rustig neer – altijd op dezelfde steen – en kijk ik rond. In de verte hoor ik het verkeer van de autosnelweg, er is het geluid van men-sen die in hun tuin werken – maar ik zie niemand. Dat voelt telkens weer bij-zonder: het lijkt alsof mijn leven even stilstaat, terwijl de rest van de wereld blijft sjezen. Het fijne aan die duinen is dat ze nooit weglopen. Ik kom er wan-neer het misloopt in mijn leven, maar evengoed wanneer het goed gaat.»
Eén keer duikelt het leven van Goossens naar het nulpunt. Het is de periode waarin hij in drie groepen tegelijk speelt en dat nauwelijks gebolwerkt krijgt, beslist te scheiden van zijn vrouw en zijn vader ziet sterven.
GOOSSENS «Alles kwam tegelijk. Ik dacht: ‘What the fuck is hier aan ’t gebeuren? Hoe kan dat nu?’ Maar natúúrlijk kan zoiets, natúúrlijk gebeurt zoiets. In die periode zat ik vaak in de duinen.
»Enfin, het was heel lastig, maar ik heb de verantwoordelijkheid nooit van me afgeschoven. Want op de dood van mijn vader na was dat allemaal mijn keuze. Te veel hooi op mijn vork nemen: niemand heeft me gezegd dat ik dat moest doen. Die scheiding: niemand heeft me gezegd dat ik dat moest doen. Dat waren keuzes. En zo werkt het bij mij: als ik een beslissing neem, dan doe ik dat snel en kordaat. Ik kan niet blijven hangen in iets. Daar is mijn kop te klein voor. Als ik voel dat mijn keel wordt dichtgeknepen, dan ga ik weg.»
Het heeft Goossens voorzichtig gemaakt.
GOOSSENS «Ik wil mezelf nooit meer zover drijven. Ik combineerde die drie groepen, waardoor ik voortdurend op mezelf aangewezen was. Er was niemand om op te leunen. Het was een periode van stress, slechte communicatie en emotionele pijn. Ik stelde mensen teleur. Ik spendeerde al mijn geld om iedereen gelukkig te houden – al mijn vluchten en mijn hotels betaalde ik zelf. Op een bepaald moment stond ik op de luchthaven en had ik geen geld om een koffie te kopen. Dat was een breekmoment: ‘Ik ben een dertiger met een dochter van drie jaar, ik ben alleen in een land dat niet het mijne is, en ik heb geen geld om een koffie te kopen.’ Ik probeerde nog om het in mijn hoofd romantisch te ma-ken: al die grote rocksterren hebben toch zo’n periode meegemaakt? En dat is effectief zo, maar bekijk ze nu eens. Kijk eens hoe getormenteerd ze er allemaal zijn uitgekomen, hoe beschadigd. Dat is valse romantiek.
»Ik wil daar nooit meer naar terug. Met mijn madam heb ik het daar vaak over. Ik werk ontzettend hard, ik doe er naast Triggerfinger nog zo veel dingen bij, maar dat heeft een reden. Want nu gaat het me voor de wind, maar wat als er morgen iets gebeurt? Zij probeert me dan te sussen, legt me uit dat dat nu net leven is: het risico aanvaarden. Maar dan speelt die controledwang van me onbedwingbaar op. Ik moet altijd een vangnet hebben.»
‘HOE GAAT-IE, JONGEN?’
We wandelen weer naar het ouderlijk huis en praten daar – over passie, over doordouwers, over trouw zijn aan jezelf – tot de zon beslist dat er een tijd is van komen en een tijd van ondergaan. Goossens wil nog iets kwijt over Cesar Zuiderwijk, de drummer van de legendarische Nederlandse band Golden Earring.
GOOSSENS «Op een bepaald moment belde die me – hij had me voor iets nodig. Maar in de maanden daarna blééf hij me bellen. ‘Hoe gaat-ie, jongen? Loopt het nog wel zoals het moet? Is alles nog in orde, want ik zie dat het hard gaat met je groepje?’ Cesar, één van mijn grote voorbeelden, bleek oprecht geïnteresseerd in mij, bezorgd zelfs. Ik weet niet waar ik dat aan te danken heb, maar ik vind het superfijn. Ik word daar helemaal warm van. Hetzelfde met Will Tura trouwens: die belt me ook weleens met de vraag wanneer we nog eens koffie gaan drinken. Ik vind dat zo’n bijzonder voorrecht.
»Zo’n gast als Cesar Zuiderwijk wijst me ook op dingen die ik zelf niet zie. Hij zet me aan het denken. En hij doet me optimisme cadeau, want die gast heeft op zijn 65ste nog altijd dezelfde esprit als op zijn 25ste. ‘Moet je nu wat horen, Mario? Die ouwe lullen in m’n band, die willen maar twintig keer spelen volgend jaar. Terwijl ik de hele fucking zomer vol wil spelen! Ze willen verdomme met hun vuile krent op Curaçao gaan liggen!’ Laat dat maar mijn perspectief zijn: vlammende passie tot het einde.»