Kijktip‘Le corniaud’
Louis De Funès: ‘Ik heb maar aan twee films met echt heel erg veel plezier meegedaan: ‘Le corniaud’ en ‘La grande vadrouille’’
Als dat nu eens geen mooie zondagavond is: op VTM 4 kunt u kijken naar ‘Le corniaud’ van de Franse grootheid Louis de Funès. De man sprak in 1980, enkele jaren voor zijn dood, met Humo over zijn carrière, geld en een goed scenario.
Verschenen in Humo op 9 november 1980
Louis de Funès, de driftkikker van de Franse cinema, ziet zichzelf eigenlijk als bijrolspeler. De status die hij nu geniet als grootste komische kasmagneet in Frankrijk heeft hij nooit begeerd. Maar met al de roem en de daarbij komende macht, heeft hij wel een oude wens gerealiseerd: het vertolken van de titelrol in de verfilming van Molières ‘De Vrek’.
- Geld is heel belangrijk voor u, hè?
DE FUNÈS (zonder vrolijkheid) «Ha ha! Mensen laten lachen komt voor mij nog voor geld verdienen. Maar het is waar, geldzaken vind ik komischer dan alle andere. Dat heb ik geleerd van mijn moeder, dat was een heel extraverte vrouw, een Spaanse uit Sevilla... lk was een jaar of acht toen zij een honderd francs biljet had verloren en in die tijd was honderd francs nog een heel bedrag. Bovendien zouden die dag heel belangrijke mensen op bezoek komen. Je had haar moeten zien! Het grappige was dat ze voor niets en niemand meer interesse had. Ze heeft het hele huis omver gehaald, kasten leeggetrokken, bedden omgekeerd, alles, alleen voor een klein stukje papier.
»Maar ik dénk dat iedereen dezelfde reactie heeft. Kijk maar eens naar mensen op straat als er een bankbiljet langswaait, dat hoeft niet eens vijfhonderd of honderd francs te zijn, tien francs zijn al voldoende om iemand over de hele lengte van de Champs-Elysées te laten galopperen, om hem te laten riskeren verpletterd te worden door een autobus. Niemand wil zich een stom klein biljetje laten ontgaan, ik het minst van iedereen. Pfffft, ik begin onmiddellijk te sprinten. Dat is een instinct wat de overhand krijgt.
»Komisch vind ik dat mensen hun gevoel van eigenwaarde kwijtraken zonder dat ze dat dat zelf merken. En dat gebeurt vooral bij geldzaken. Zodra het om het profijtbeginsel gaat, komt iedereen in actie en zet door tot in het belachelijke toe. Daarom heb ik ‘Oscar’ zo graag gespeeld. Ik geloof dat dat een grappige film was.»
- U heeft dat stuk ook op het toneel gespeeld.
DE FUNÈS «Ik was in 1957 door een theaterproducent gevraagd om ‘L’avare’ te spelen, een stuk dat ik altijd al heb willen doen. Maar ik had het contract getekend en ik kwam bij hem vandaan, toen mijn knieën begonnen te knikken en ik hield monologen voor mezelf: ‘Wat een zelfoverschatting dat je denkt dat je Molière kunt spelen, dat lukt je nooit, daar ben je niet aan toe.’ Twee weken later belde diezelfde producent me op en zei dat hij ook nog een ander stuk had, ‘Oscar’, en daar heb ik onmiddellijk in toegestemd, alleen maar om niet Harpagon te hoeven spelen. Dat heeft dus enorm veel succes gehad en het heeft me zoveel zelfvertrouwen gegeven dat ik toen ook ‘L’avare’ wel aandorst.
»Ik ken de tekst al jaren uit mijn hoofd, maar ik heb er nooit een voorstelling van gezien, uit angst om beïnvloed te worden. ‘L’avare’ is beter geconstrueerd dan ‘Oscar’, maar Molière is ook een geniaal scenarioschrijver. Je moet een ijzeren gezondheid hebben om zo’n stuk te spelen. Toen ik aan ‘Oscar’ begon ben ik met roken gestopt, anders had ik niet eens het eind van de eerste acte gehaald. Ik denk dat ik ‘Oscar’ misschien wel vijf- of zeshonderd keer heb gespeeld, dus wist ik uit mijn hoofd waar alle komische effecten zaten.»
- Heeft u favoriete filmrollen?
DE FUNÈS «Je moet altijd zeggen ‘de laatste’. En op het moment dat je de laatste riet gezien hebt, ben je misschien ook wel oprecht als je zoiets beweert. Ik kan daar niets over zeggen, het publiek moet zijn eigen voorkeur bepalen.
»Als ik naar een film met mezelf zit te kijken, moet er iets in me klinken, dan weet ik dat het goed is. Maar dan heb ik het over de film, om mezelf heb ik nooit moeten lachen en ik blijf er nog altijd versteld van staan als anderen om mij lachen. Ik hou van goed gemaakt werk. Als ik een tafel koop, wil ik een zo goed mogelijk gemaakte tafel. Als ik een pak koop, wil ik een pak dat zo goed mogelijk past. Een film moet zo perfect mogelijk zijn. Maar het ontbreekt aan goede scenario’s, in Frankrijk zeker, maar het is elders niet veel beter. Er is geen echte verve meer, de vlam is gedoofd.
»Ik zou liegen als ik zei dat ik met tegenzin aan mijn films gewerkt heb, maar ik heb maar aan twee films met echt heel erg veel plezier meegedaan.— ‘Le corniaud’ en ‘La grande vadrouille’ — en daar is een hele simpele oorzaak voor. Met Bourvil, Gerard Oury en (producent) Robert Dorfmann waren we echt een kwartet kwajongens, kinderen die zich op zolder verkleedden, die zoveel mogelijk pret wilden hebben. We vertelden elkaar moppen, we lachten, ‘s avonds spraken we over niets anders dan de film, we belden elkaar uit bed als we weer ‘een gag of een dolle situatie bedacht hadden. Niets was ons te veel en op ieder moment, een volmaakte medeplichtigheid.
»Ik wil nu niet meer met Oury werken. Ten tijde van mijn infarct — 1975 — bereidden we samen een film voor, maar hij heeft zich in het ziekenhuis nooit laten zien. Geen brief, geen telefoontje, geen bloemetje, niets. Maar wel allemaal jammerverhalen in de kranten dat hij zo gedupeerd was omdat zijn film niet kon doorgaan. Ik heb vijf films onder zijn regie gedaan en ook toen hij nog acteur was hebben onze paden zich heel vaak gekruist. Als iemand zich na al die jaren dan zo laat kennen, wil ik niets meer met hem te maken hebben.»
- Bourvil was uw tegenspeler in de eerste film waarin u echt bent opgevallen, ‘La traversée de Paris’.
DE FUNÈS «Dat was met Jean Gabin en Bourvil. Ik heb me bij Gabin — ook in de films die we later samen hebben gedaan — nooit op mijn gemak kunnen voelen. Hij tutoyeerde me en ik heb dat nooit kunnen opbrengen. Ik heb altijd u tegen hem gezegd. En wat moet je dan? ‘La traversée de Paris’ was de eerste respectabele film waarin ik ‘n wat grotere rol had en omdat ik in diezelfde periode ook successen op het toneel had in stukken van Jean Anouilh — ‘Ornifle’ en ‘La valse des toréadors’ — kon Yves Robert me doordrukken als hoofdrolspeler in een film die heette ‘Ni vu, ni connu’. Niet bepaald een hoopvolle titel, maar vanaf dat moment is het voor mij gaan lopen, hebben de producenten gemerkt dat ik geld binnenbracht.
»En dat betekende dat men in het vak ging beseffen dat ik dus ook wel een beetje geld wáard was... 0, niet méér dan een beetje! Producenten zijn altijd veel bereidwilliger om te zeggen dat je zo vreselijk waardevol bent dan om dat uit te drukken in hun prijs. Het heeft nog een reeks jaren geduurd voor ik werkelijk gevestigd werd, met ‘Pouic Pouic’. Sinds die film ben ik een vedette.
»Maar Bourvil was echt een groot acteur, een heerlijke tegenspeler. Hij kon bijvoorbeeld nederige personages spelen, wat ik nooit zal kunnen. Als ik nederig doe, dan komt dat onmiddellijk over als gluiperig. Ik ben een gemenerd en dat werkt op de lachspieren. Ik heb nog steeds ‘mijn’ personage niet gevonden als Chaplin zijn vagebond. Uiteraard is mijn personage dat van de mopperkont, maar dat alleen is niet voldoende. Ik heb nogal wat P-D-G’s (Présidents-Directeurs-Générals) gespeeld en met genoegen, maar nu geloof ik niet meer in dat personage. Er zijn er niet zoveel meer van en ik denk dat de mensen niet meer lachen om een P-D-G. Wel om de kleine baasjes, de opzichters, de afdelingschefs die maar een miniscule autoriteit hebben en daarmee de ergste secreten zijn, heel streng, heel onrechtvaardig, heel gemeen.
»Ik heb vroeger zelf zo vaak last van die types gehad. Ik zou graag uitgekookte gemenerds spelen die vriendelijk en engelachtig lijken en heel vals en verraderlijk zijn. De dominerende eigenschap van de Gendarme is natuurlijk zijn humeurigheid, maar een aspect wat ik er zelf aan heb toegevoegd is dat van de verklikker, de hielenlikker. Dat soort personages zou ik graag vaker spelen in films die wat meer van deze tijd zijn, ietwat harder, maar niet kwaadaardig. Humor die een beetje stevig aankomt, maar niet echt kwaadaardig. Laten we zeggen met een vleugje gal.»
- U wordt het meest geprezen en ook wel aangevallen om uw grimassen.
DE FUNÈS «Ik geloof niet dat wat ik met mijn fysionomie doe, dat je dat grimassen kunt noemen. Iedereen trekt grimassen en er zijn maar weinig mensen om wie je kunt lachen. Een grimas is niet grappig, een grimas is lelijk. Misschien dat ik vroeger die tic had, maar dat was omdat ik onzeker was en daarom Noël Roquevert probeerde te imiteren. En als ik mijn rol niet goed kende, dan trok ik smoelen om mijn verlegenheid te maskeren. Die grimassen zijn dus verdwenen, maar de verlegenheid is er nog steeds. Dat is nou eenmaal mijn aard al verstop ik die achter een beetje agressiviteit.
»Wat ik doe in mijn films is meestal situatiehumor en expressiehumor. Ik trek het gezicht van bepaalde personages die in geladen situaties zijn en daardoor zich geen rekenschap geven hoe ze kijken, wat voor gezicht ze trekken. Als het bijvoorbeeld mogelijk zou zijn om een momentopname te maken van de Président de la République in een sterke situatie, dan zou je merken dat hij een fractie van een seconde een gruwelijk smoel strekt omdat hij zich even niet bewust is. General De Gaulle was een geniaal komiek. Dat probeer ik te reproduceren. Ik trek nooit opzettelijke grimassen om een lach te krijgen, zoals in een bepaalde Amerikaanse stijl van komedie. Dat doe ik hooguit als de reactie van mijn personage op een ander personage daarom vraagt. De grimassen die iedereen maakt. Ik heb geen trucs, geen enkele, nooit.»
- U zegt wel dat u geen ‘eigen personage’ hebt. maar u wordt wel. de belichaming van de gemiddelde Fransman genoemd, wat misschien een echt internationale carrière in de weg staat.
DE FUNÈS «Ik weet helemaal niet of ik de Fransen zo exact representeer. Ik vrees wel dat er veel mensen zijn zoals ik, zoals mijn rollen: slecht opgevoed, laf, humeurig.
»Wat ik het liefste zou spelen zijn personages die de mens tout court voorstellen. Van Chaplin, van Laurel en Hardy kun je niet zeggen dat ze Amerikaans waren, ze stelden de mens voor. Ze hebben miljarden mensen in de hele wereld laten lachen. Ik heb al die oude one- en two-reelers van Chaplin gekocht vanuit de tijd dat hij nog geen eigen productiemaatschappij had en die draai ik op zondag. Dat geeft me weer energie, een verjongingskuur. En de kleine filmpjes van Laurel en Hardy, Buster Keaton, Harold Lloyd. Dat zijn mijn meesters. Ik vind dat die films eigenlijk op de toneelscholen gedraaid moeten worden om te laten zien hoe het moet. In het algemeen — ze zeggen dat van Frankrijk, maar het is overal zo — wordt er nu in komische films te veel gepraat. Als men zich de luxe of de durf zou veroorloven om een zwijgende film te maken, dan zou je pas kunnen oordelen wie er ècht leuk is.»
- Het is een beetje vreemd als u dát enerzijds stelt en anderzijds, uitkomt met een film als ‘L’avare’, waarin de tekst van integraal is gehandhaafd.
DE FUNÈS «Ik zou het niet gedurfd hebben om wijzigingen in Molière aan te brengen. Vanwege de probleempjes met mijn hart mag ik van de doktoren niet meer het toneel op, dus heb ik in 1978 aangeboden om mijn versie van ‘L’avare’ op de televisie te brengen. lk hoefde geen honorarium te hebben, dat vonden ze heel gewoon, want ze zeiden: natuurlijk, want u bent te duur voor ons. Maar ze wilden een budget beschikbaar stellen dat niet hoger was dan voor een amusementshow. Want omdat ik het was, zou ‘L’avare’ vallen onder ‘gevarieerde programma’s’.
»Natuurlijk was ik een beetje ongerust om een stuk waarin zoveel wordt gepraat en lange monologen voorkomen op film te zetten, want dat is eigenlijk tegengesteld aan de films die ik gewoonlijk doe, die gebaseerd zijn op beweging en mime en naar mijn smaak dat nog méér zouden moeten zijn. Maar die tekst is nog altijd heel modern en de gevoelens waarover het gaat — gierigheid en hypocrisie —stijgen uit boven iedere periode. Het was het dikste scenario wat ik ooit in handen heb gehad, 350 pagina’s. En ik heb ondertussen films gezien met heel veel dialoog erin die toch filmisch waren. En bovendien zijn er heel bewegelijke scènes in het stuk en situaties die je filmisch kunt vertalen.
»lk heb geprobeerd om te spelen en de andere acteurs te laten spelen, zoals ik geloof dat ze het in de tijd van Molière zelf hebben gespeeld. Sindsdien hebben ze er allerlei interpretaties aan gegeven en die Duitse meneer,... eh, Goethe, heeft zelfs geschreven dat het eigenlijk een tragedie zou zijn. Maar dat is onzin. Molière was zelf acteur voor hij auteur werd, hij wilde dat het grappig werd. En op de eerste pagina van het stuk heeft hij duidelijk aangegeven ‘comedie’. Dat is de enige aanwijzing. lk denk dat ik zelf trouwer aan Molière ben geweest dan hij zelf was, want hij improviseerde veel op het toneel.»
- Waarom schrijft u zelf geen scenario’s?
DE FUNÈS «Dat zou ik niet kunnen. Ik kan geen verhaal verzinnen, ik kan er ideeën en gags aan toevoegen, maar ik heb eerst een verhaal nodig. In de autobiografie van Chaplin —mijn bijbel — las ik dat hij minstens twee jaar deed over het maken van een film. Zolang heb je echt nodig. Als je te snel werkt, je niet goed voorbereidt, val je terug op de beproefde situaties en dan vernieuw je je niet, dan kom je weer uit bij dezelfde expressies. lk heb veel te lang hetzelfde gedáan. En over ‘Le gendarme et les extra-terrestres’ ben ik ook niet echt tevreden, omdat daaraan toch ook weer te kort aan het scenario is gewerkt. De andere personages zijn onvoldoende uitgewerkt, terwijl ik die serie altijd heb gezien als over vijf gendarmes. Ik heb maar één van de hoofdrollen.
»En als het scenario niet echt af is, dan moet je het vooral hebben van de gags die je tijdens de opnamen invallen. Gelukkig gebeurt dat altijd wel, omdat ik een heel erg goed geheugen heb. Al kon ik niets van wiskunde, mijn geheugen heeft me nog door de school gesleept. Alleen moet je in ontzettend goeie conditie zijn, het werken aan een film is best penibel. Ik ben een gourmand, voorzover ik nu nog mag van de doktoren, maar tijdens filmopnamen eet ik buiten mijn ontbijt ‘s middags alleen een biefstuk en sla, en sla ik het souper over. En vooral geen drank. lk heb een keer tijdens opnamen een glaasje bordeaux genomen en ik viel prompt overal in slaap en ik kreeg geen enkel bruikbaar idée. Maar anders kan ik een detail dat me tien jaar geleden of langer als grappig is opgevallen onmiddellijk terughalen op het moment dat ik het nodig heb, dat gebeurt automatisch, omdat ik ze in mijn geheugen heb gerangschikt en op ieder gewenst moment te voorschijn kan brengen.
»Maar zo gemakkelijk is het ook weer niet, want ècht goede ideeën en gags zijn zeldzaam. Daarom moet je voorbereid zijn. Er wordt in Frankrijk te vaak geknutseld en niet goed geknutseld, er is te weinig respect voor het vak.
»Ik wil niét een film in mijn eentje dragen, dat heb ik nooit gewild. Ik heb er niet om gevraagd dat mijn naam alleen op de affiche staat of in grotere letters, dat hebben anderen voor me gedaan. Maar ik heb behoefte om geholpen te worden, ik wil acteurs naast me die echte tegenspelers zijn en dat betekent dat ze ook echte rollen moeten hebben om te spelen. In ‘Le gendarme et les extra-terrestres’ zijn bepaalde personages er niet goed afgekomen en dat maakt het voor mij ook moeilijk. In de volgende ‘Extra-terrestres’ zal ik daar ontzettend goed op letten en pas aan de opnamen beginnen als ik voor honderd procent tevreden ben over het script. Het idee is schitterend, dat wordt een film zoals ik altijd gedroomd heb, omdat er bijna niet in wordt gesproken, er alleen geluidseffecten zullen zijn. De extra-terrestres kidnappen de gendarmes en nemen ze mee naar hun planeet waar ze ons verbieden om met elkaar te praten.
»Het klinkt misschien een beetje vreemd op mijn leeftijd, maar met ‘L’avare’ en ‘La revanche des extra-terrestres’ debuteer ik pas echt. Al het andere is voltooid verleden tijd. Nu heb ik een toekomst. Ik weet niet hoe lang hij zal zijn of hoe mooi, maar ik word niet meer aan banden gelegd. En dat heb ik nog nooit meegemaakt.»