verzetstrijdster andrée geulen overleden
Mademoiselle Andrée: ‘Ik heb kinderen helpen onderduiken die door hun ouders over de tuinmuur waren gegooid’
‘Mademoiselle Andrée’, is op 100-jarige leeftijd overleden. De Brusselse leerkracht Andrée Geulen hielp tijdens de Tweede Wereldoorlog meer dan 2.000 Joodse kinderen onderduiken en redde ze van de dood. In 1994 sprak ze met Humo.
Lees ook: een van de geredde kinderen, de nu 83-jarige David Inowlocki, getuigt.
‘In de buurt waar jij nu woont’, zegt ze, ‘reed de Gestapo dag in dag uit door de straten. Ze reden rond, ze cirkelden rond als gieren. In hun donkere wagens, in hun sombere lange jassen. Jagend, altijd maar jagend op joden.’ Andrée Geulen was vooraan in de twintig, ze had blonde krullen en blauwe ogen, en niet één van de nazi’s die ooit haar weg gekruist heeft, heeft zelfs maar het vermoeden gehad dat het kind dat zij aan de hand had, joods kon zijn.
Vanaf de zomer van 1942 werden uit België 25.257 joden gedeporteerd, waaronder 5.093 kinderen. Daartegenover staat dat zo’n 4.000 joodse kinderen gered werden. In twee derde van de gevallen was dat voor een groot deel te danken aan de twee jaar volgehouden reddingsoperaties van het clandestiene Comité ter Verdediging van de Joden (CVJ). Over die reddingsoperaties van het CVJ schreef de joodse journaliste Viviane Teitelbaum-Hirsch onlangs het boek ‘Tranen onder het masker’ (uitg. CODA). Andrée Geulen of Madame Andrée - zoals haar verzetsnaam luidde- was lid van het CVJ en haalde van begin 1943 tot augustus 1944 honderden joodse kinderen weg uit Antwerpen en Brussel. Als convoyeuse bracht zij die kinderkaravaan druppelsgewijs naar kloosters, pensionaten, sanatoria, weeshuizen en privé-adressen in heel het land. Als ik ‘madame Andrée’ opzoek in haar elegant Brussels appartement, zegt ze vooraf met nadruk dat ze niet graag over zichzelf praat. ‘Ik zoek die belangstelling niet. Maar omdat almaar minder getuigen uit die tijd nog in leven zijn, komt men vaker bij mij. Maar wat mezelf betreft, kan ik alleen maar zeggen: ik heb gewoon gedaan wat ik moest doen.
MADAME ANDRÉE «In 1942 haalde ik mijn diploma van de normaal-school en begon ik met interims in verschillende Brusselse scholen. Ik zat niet in het verzet, ik hield me niet bepaald met politiek bezig, en als niet- joodse wist ik amper van het bestaan van een joodse gemeenschap af. Antwerpen - zo ontdekte ik later - had zijn joodse wijk, zijn joodse scholen en zijn joods gemeenschapsleven, maar in Brussel had je die zichtbare aanwezigheid niet. Tot ik op sommige scholen kinderen zag verschijnen met een jodenster en op een dag één van die kinderen ineens niet meer kwam opdagen, ‘Hij is opgepakt bij een razzia’, wisten collega’s te vertellen.
»Toen ik vernam hoeveel joodse gezinnen al ondergedoken leefden, ben ik beginnen lesgeven bij joodse kinderen thuis. Via een directrice van een pensionaat waar ik eveneens les gaf en waar twaalf joodse kinderen zaten ondergedoken, ben ik dan in contact gekomen met het joodse verzet. lk kwam als geroepen, ze zochten al geruime tijd naar een vrouw die er niet-joods uitzag. Nu, ik mag wel zeggen dat ik eruitzag als een echte Vlaamse met mijn blond haar en mijn blauwe ogen. Daarenboven sprak ik naast Frans ook Vlaams, omdat mijn ouders - die van Asse en Gent waren - me wel in het Frans hadden grootgebracht maar me ook enkele jaren school hadden laten lopen bij de ‘zusterkes’ van Nieuwpoort-Bad, waar mijn ouders een villa hadden.»
HUMO Hoeveel ‘convoyeuses’ waren er bij het CVJ?
MADAME ANDRÉE «Bij het CVJ waren we met zijn vieren die zeven dagen op zeven in de weer waren, maar daarbuiten waren er nog ‘deeltijdse’ begeleidsters, voornamelijk van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Ik moest vooral kinderen in Antwerpen gaan ophalen. Antwerpen was uiterst gevaarlijk terrein omdat de joden daar gegroepeerd woonden - in tegenstelling tot Brussel - en omdat hun wijk compleet in de greep van de Gestapo zat. De Gestapo patrouilleerde de hele tijd. Ik zie me nog door de Lange Leem-straat lopen, ik zie die lange zwarte Mercedessen nog naast me door de straat rijden, zo traag dat ze haast geruisloos waren. Stopten ze en ging het portier open, dan zag je al van verre die lugubere leren jassen verschijnen.»
HUMO Was er nog sprake van enige handelsactiviteit in die joodse wijk?
MADAME ANDRÉE «Nee. Dokters, apothekers, advokaten en andere vrije beroepen hadden vanaf oktober 1940 verbod gekregen nog te werken en diamant- en andere winkels waren gesloten met verbeurdverklaring van alle joodse bezittingen. De mensen zaten thuis, herstelden voor elkaar nog wat kleren en huisgerief, maar eigenlijk zaten ze tussen vier muren met hun armen over elkaar. Je moet je dat voorstellen: je hoort de remmen van een auto piepen, en vijf minuten later sleuren de Duitsers je buurman met zijn kinderen weg. En jij zit thuis en je kan niks doen, tenzij wachten tot ze bij jou op de deur bonken.
»Daar moet ik aan toevoegen dat de welgestelde joden al merendeels uit Europa gevlucht waren, zij hadden van bij de Duitse inval hun toevlucht gezocht in Zwitserland, Frankrijk, Portugal en de USA. De Belgische joden die nog achtergebleven waren, werden de eerste twee jaren weliswaar minder verontrust dankzij de druk van de Belgische regering op de Duitse bezetter, maar toen de zogezegde oproepingsbevelen om in Duitsland te gaan werken ook betrekking bleken te hebben op joodse grootvaders van 90 jaar en joodse báby’s van één jaar, begonnen de mensen waar mogelijk onder te duiken. Aanvankelijk probeerde men met het hele gezin onder te duiken, maar omdat het vinden van onderdak voor gezinnen zeer moeilijk was, maakte het CVJ een tak die voor ‘volwassen’ onderduikadressen zorgde en een tak die kinderen hielp onderduiken. Wij hadden twee mensen die constant de kloosters, weeshuizen en kolomes afschuimden op zoek naar plaatsingsmogelijkheden.»
Drie keer bellen
MADAME ANDRÉE «De Duitsers wilden zo’n 2.000 joden per maand op transport zetten, maar ik heb ooit een officiële brief gezien van een Duitse bevelhebber die aan Berlijn meldde dat ze dat getal niet konden halen ‘omdat de Belgische bevolking de joden verdedigt en beschermt’. Dat is toch om fier op te zijn. Als er een razzia was, en in Brussel heb ik vaak van nabij meegemaakt hoe de Duitsers met camions de straat afzetten, dan tilden de joodse ouders hun kinderen over het tuinmuurtje, bij hun niet-joodse buren. Werden de ouders aangehouden, dan waren de kinderen tenminste in veiligheid. Joden die in de buurt van een klooster woonden, konden hun kinderen daar ook vaak verstoppen tot de razzia voorbij was.»
HUMO In haar boek zegt Viviane Teitelbaum zelfs dat moeders vlak voor hun aanhouding hun baby in een onderkast of een commode stopten. De eerste uren was dat kind stil, en als het van honger begon te schreien, hoorden de buren het en kwamen ze het kind zoeken.
MADAME ANDRÉE «Soms was het een kwestie van seconden. Ik heb kinderen helpen onderduiken die door hun ouders over de tuinmuur waren gegooid. Zo snel was het moeten gaan. Meestal waren de buren zelf dapper genoeg om dat kind een week of zo te verbergen en ondertussen kwamen wij dat nieuwtje wel via de ‘tamtam’ te weten en haalden we het kind op.»
HUMO In de andere gevallen kwam u op huisbezoek om de ouders voor te bereiden op het vertrek van hun kind.
MADAME ANDRÉE «Haast elke dag kreeg ik een lijst met een vijftal adressen waar ik op huisbezoek moest gaan. Elk lijstje moest ik telkens weer van buiten leren, ik mocht nooit enig papiertje op zak hebben. Sommige van die lijstjes kan ik nu vijftig jaar later nog altijd opdreunen omdat ik ze zo in mijn geheugen heb geprent. Op die lijstjes stond ook hoe ik binnen moest geraken. Drie keer bellen of twee keer op het venster kloppen of de sleutel gaan halen bij de dokter die vijf huizen verder woonde; om maar te zeggen hoe bang de mensen waren, zomaar de deur opendoen was er niet meer bij.
»Als ik bij de mensen kwam, keek ik naar de gezichten van de kinderen. Was het een kind met weinig joodse trekken, dan kon het naar een weeshuis of een andere instelling, dan kon het ‘gemengd’ worden met Belgische kinderen. Had het kind sterk joodse trekken, dan moest het naar een privé-adres, waar het een plusminus verborgen leven zou kunnen leiden. Meestal gaven we die kinderen vanwege hun donker uiterlijk een Italiaanse naam. Als iemand naar ze zou vragen, dan was het een Italiaans mijnwerkerskindje dat een beetje kwam aansterken bij dat gezin.»
HUMO Waar vond het CVJ zijn privé-adressen?
MADAME ANDRÉE «Niet bij mensen van rijken huize, niet in rijke kloosters, maar opvallend veel in arme kloosters en in werkmansbuurten. In die arbeiders-wijken zocht het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn - via verpleegsters en inspectrices - bijvoorbeeld moeders op die thuis bleven om borstvoeding te geven en aan die moeders werd gevraagd of zij het risico wilden nemen om nog een baby of peuter in huis te nemen. Veel van die moeders zijn daarop ingegaan.»
Braaf zijn! Flink zijn!
HUMO Als u vooraf bij die joodse ouders op bezoek ging, wat moest u ze dan vertellen?
MADAME ANDRÉE «Dat ze een koffertje moesten maken met alleen maar het strikt noodzakelijke erin, wat ondergoed, wat hemden en broekjes. Maar zeker niets dat op hun afkomst kon wijzen, dus geen foto’s van het gezin. Veel ouders wilden weten waar ik hun kinderen heenbracht, maar dat mocht ik onder geen beding zeggen. Zelfs de naam van de gemeente mocht ik niet noemen. Heel wat moeders begonnen dan te huilen en te twijfelen. Want ja, ik sta daar voor hen, over twee dagen kom ik hun kind halen, ze kennen mij niet, ze hebben mij nog nooit gezien en dan mogen ze ook nog niet weten waar ik hun liefste bezit naartoe breng. In het begin verklapten we dat wel, maar dan stonden de zondag daarop vader, moeder en grootmoeder al op de stoep bij dat onderduikadres, dat was veel te riskant.»
HUMO En dan brak de dag aan dat u langskwam om de kinderen mee te nemen.
MADAME ANDRÉE «Gewoonlijk was ik tussen zes en zeven uur bij de mensen thuis, omdat we meestal een lange treinreis voor de boeg hadden en we vaak met een vroege trein moesten vertrekken. De ouders konden hun kinderen zo vroeg niet naar een station brengen, omdat de joden vanaf augustus 1941 een uitgaansverbod hadden opgelegd gekregen tussen 8 uur ‘s avonds en 7 uur ‘s morgens. (Zucht)
»En dan kwam het afscheid. Uit principe hield ik dat altijd zo kort mogelijk, maar het ergste was als ouders vaarwel moesten zeggen tegen kinderen van twee of drie jaar. Wie kinderen heeft, kan zich inbeelden hoe afschuwelijk het voor die ouders geweest moet zijn. Papa en mama waren in al die jaren misschien nog niet één dag gescheiden geweest van hun kind en nu - van de ene minuut op de andere - gaat dat kind uit hun leven verdwijnen en niets garandeert hen dat ze het nog ooit zullen terugzien. Ik was twintig, ik had gelukkig zelf geen kinderen, want was ik moeder geweest, dan zou ik dat werk geen dag hebben volgehouden. Je komt daar binnen, die ouders hebben de hele nacht niet geslapen, die moeder staat met rode ogen voor je, die sméékt, die bidt je het kind niet mee te nemen en tegelijk stopt ze het in je armen.
»Die vertwijfeling, dat dilemma. Zielsveel van je kind houden en het daarom moeten afstaan. En dat was dan nog niet het ergste, want de dag of de week daarop liep je weer door die straat en kwam er ineens een buurvrouw in haar deur staan: ‘U bent hier gister-morgen geweest, hé. Juist op tijd hoor, ‘s middags zijn de Duitsers hier geweest en ze hebben de ouders van die kinderen meegepakt.’ Dat was ondraaglijk om dat te moeten vernemen! Dat kind weg van thuis, zonder zijn ouders in een vreemd huis, en die papa en die mama op de trein naar het concentratiekamp en geen van beiden die iets van elkaars lot wist. Verschrikkelijk! » Het was echt een koers tegen de tijd, een koers tussen de Gestapo en ons.
»De ene keer waren wij rapper, de andere keer waren zij ons voor. Eén keer was ik bij een gezin met drie kinderen en op het laatste ogenblik besliste die moeder om het jongste zoontje van zes jaar toch niet mee te geven. Neenee, zei ze, hij blijft bij mij! Hem kán ik niet afgeven! U loopt allebei gevaar, zei ik. Wat mij overkomt, zal ook hem overkomen, zei ze, het is mijn jongste, mijn laatstgeborene, ik kan hem niet afstaan, ik kan niet. Enkele dagen later is de Gestapo bij hen binnengevallen en ze zijn nooit teruggekeerd.»
HUMO Wat zeggen ouders tegen hun kinderen op het moment van die hartverscheurende scheiding?
MADAME ANDRÉE «Hetzelfde wat ouders overal zeggen: ‘Braaf zijn. Voorzichtig zijn. Flink zijn. Goed eten.’»
HUMO Men zei niet: tot ziens?
MADAME ANDRÉE «Nee, dat heb ik nooit gehoord.»
Weiss werd ‘Dewitte’
HUMO En dan stapte u met de kinderen naar het station. Wat zei u ondertussen tegen hen?
MADAME ANDRÉE «Tegen de kleinsten die nauwelijks beseften wat er aan de hand was, zei ik dat we op vakantie gingen naar de buiten omdat het in de stad te gevaarlijk was voor kleine kinderen zoals zij. En dat ze binnenkort terug naar huis mochten, terug naar papa en mama. Tegen de oudere kinderen hoefde ik minder te verzinnen. Kinderen van zeven, acht jaar waren zich al uiterst bewust van het levensgevaar dat ze al maanden liepen en dat gaf ze instinctief een soort kalmte en koelbloedigheid die je in normale omstandigheden niet bij kinderen zou verwachten. Ze beseften werkelijk dat het om leven of dood ging. Die kinderen waren vaak flinker dan hun ouders, bij het afscheid weenden ze dikwijls minder dan hun ouders, die hielden zich geweldig kranig. Ik ben veel van ‘mijn’ kinderen later nog blijven volgen en dan is het mij opgevallen hoe die kinderen haast allen geslaagd zijn in hogere studies of zakelijke carrières. Die drang om te overleven moet zo sterk geweest zijn dat het hen een combattiviteit voor het leven heeft bezorgd.»
HUMO U begon ook meteen hun nieuwe naam in te oefenen.
MADAME ANDRÉE «Ook dan heb ik vaak versteld gestaan hoe kinderen van vijf jaar al aanvoelden dat ze hun joods zijn moesten verzwijgen. Leg maar eens uit aan een Vlaamse kleuter van vijf dat niemand mag weten dat hij Vlaams is, dat er mensen zijn die hem willen dood doen omdat ie blond haar en blauwe ogen heeft! Ik herinner me een van die kleintjes, ze heette Sarah, maar vanaf nu heet je Jacqueline, zei ik. Maar ik heet Sarah hield ze koppig vol.
»Neenee, zei ik, in Brussel heet je Sarah, daar is dat een heel gewone naam, maar in Doornik waar we nu naartoe gaan, hebben ie zo’n naam nog nooit gehoord. En je weet toch dat niemand mag weten dat je joods bent, je bent het nichtje uit Brussel dat bang is van de bommen en dat komt logeren. Ze zwijgt en een tijdje later komt er een dame tegenover ons zitten die vraagt: ‘En, mijn lieve schat, hoe heet jij?’ En voor ik iets kan zeggen, draait ze zich naar me om en zegt: ‘Moet ik nu mijn valse of mijn echte naam zeggen?’ Het meisje leeft nog, ik heb haar drie jaar geleden teruggezien op een congres in New York.»
HUMO Hadden die kinderen op dat ogenblik ook valse papieren?
MADAME ANDRÉE «Nee, om de simpele reden dat tenderen tot veertien jaar geen identiteitsbewijs moesten kunnen voorleggen; dat is toch wel een groot geluk geweest. We verzonnen voor die kinderen niet alleen een andere voornaam, maar ook een ‘Belgische’ familienaam. Katz werd ‘Lechat’, Weiss werd ‘Dewitte’, enzovoort. Toen ik op dat congres in New York was, heb ik meerdere kinderen teruggezien, en bij sommige schoot me hun valse naam nog onmiddellijk te binnen. Zo diep zat dat. Daaraan zie je ook dat het geen spelletje Namen Noemen was, het was diepe ernst.»
HUMO U ging vaak op stap met kinderen die nog nooit in een trein hadden gezeten.
MADAME ANDRÉE «Wat een geluk was, want dan kon ik hen allerlei zaken aanwijzen, dan kon ik hen hun verdriet wat doen vergeten. Als de kinderen van toen mij nu terugzien, vertellen ze allemaal dat ik de hele tijd zong, de hele treinrit door. lk herinner het mij niet, want ja, je doet zoveel dingen om hun angst en verdriet weg te nemen. lk herinner me wel dat ik heel veel sprookjes heb voorgelezen, veel van die treinritten duurden vier á vijf uur, het spoorwegverkeer liep mank, er was luchtalarm, vaak moesten we voorrang geven aan militaire treinen. Meer dan eens geraakte ik ‘s avonds ook niet terug in Brussel en moest ik de nacht doorbrengen op één of andere bank in een wachtzaal.»
Plechtige communie
MADAME ANDRÉE «Zat ik met meerdere kinderen, dan gaf ik me uit voor hun onderwijzeres. Zat ik maar met een of twee kinderen, dan was ik de moeder. Hoeveel mensen mij op tram en trein aangesproken hebben, dat ik zulke mooie en lieve kinderen had, en dat ze sprekend op mij leken! ‘Die blauwe ogen, die hééft ie helemaal van u, dat zie je zo!’ (lacht)»
HUMO Sommige kinderen werden vanuit de stad recht naar het platteland gebracht.
MADAME ANDRÉE «Er waren er die nog nooit een koe gezien had-den! En nu zagen ze ineens ook varkens en kippen en paarden, dat was een paradijs voor hen. Maar om het cru te zeggen, er waren ook boeren die nog nooit een joods kind gezien hadden. lk herinner mij een boer in de Ardennen die zijn handen in elkaar sloeg en riep: Mon Dieu, is dát nu een joods kind? Het lijkt wel op een gewoon kind!’ Ik werd zo kwaad dat ik riep: ‘En wat had u gewild? Dat het horens had en een staart?’ Anderzijds was zijn reactie te begrijpen, buiten Antwerpen en Brussel waren er nauwelijks joden. De mensen kenden de joden alleen uit hun catechismus, als de moordenaars van Jezus.
»Ah, als ik aan de buiten denk, dan zie ik mij stappen met die kinderen, stappen, stappen, stappen. Soms kilometers ver, want er was nauwelijks transport, je kon hoogstens een ritje versieren op een passerende bestelwagen of hooikar. We hadden ook geen schoenen, we liepen op klompen, tot we blaren op de voeten kregen, dan trokken we die houten schoenen uit en liepen we blootsvoets.»
HUMO Veel kinderen kwamen in een totaal andere omgeving terecht dan ze gewoon waren.
MADAME ANDRÉE «De tijdsdruk liet ons meestal niet veel keus. Kwamen er ergens plaatsen vrij, dan gingen wij gelijk kinderen wegbrengen. Stadskinderen moesten soms naar het platteland, kinderen die altijd in een klein beschermd gezinnetje geleefd hadden kwamen in een grote in-stelling terecht, Antwerpse Vlaamssprekende kinderen verzeilden in Wallonië en Brusselse Franssprekende kinderen zaten ineens in een Vlaams gezin waar ze geen woord verstonden van wat gezegd werd. Om niet te spreken van de verandering van godsdienst, want meestal kwamen de kinderen in een katholieke familie of instelling terecht waar ze -om niet op te vallen- ook hun eerste of plechtige communie deden en regelmatig te biechten gingen.»
HUMO Waren er geen orthodoxe kinderen bij, van wie de krullen geknipt moesten worden?
MADAME ANDRÉE «Ik heb nooit tijdens de oorlog van die streng orthodoxe joden gezien, De joodse families van toen waren niet veel anders gekleed en gekapt dan de Belgische. De joden die je nu in Antwerpen kan herkennen aan hun traditionele uiterlijk, zijn vaak inwijkelingen uit Oost-Europa die pas na de oorlog hier zijn beland.»
Gekidnapt
HUMO Bent u nooit aangehouden met kinderen?
MADAME ANDRÉE «Niet één keer. Er is wel ‘s een Feldgendarm geweest die me argwanend bekeek toen ik zei dat ik zes blozende! - kinderen per trein naar de Ardennen begeleidde om een gezondheidskuur te volgen. En één keer stond ik op de eerste verdieping van een café met een kind in mijn armen toen de Gestapo daar voor de deur stopte. Ik heb het kind nog vlug kunnen verstoppen en ben nog nog net op tijd in het café kunnen gaan zitten. Toen ze in het achterzaaltje twee joden ontdekten, hebben ze iedereen in het café gefouilleerd en verhoord. ‘Ik kwam hier even telefoneren; zei ik, en terwijl ik dat zei zag ik tot mijn schrik dat er een telefooncel op het plein voor het café stond! Die namiddag heb ik bijna zes uur door Brussel gezworven, straat in, straat uit, winkel in, winkel uit, tram in, tram uit, ik durfde niet naar huis, ik had echt het gevoel dat ik gevolgd werd. Een onzekerheid die me eigenlijk zelden overviel, want één keer ben ik een baby van zes weken gaan ophalen in een straat waar een razzia volop aan de gang was. Ik zie de Duitsers nog met respect opzijgaan voor mij, blonde vrouw met kinderwagen!
»Wij zijn ooit zelfs een baby van acht dagen gaan halen uit een materniteit. Een groep Hollandse vrouwen die vanuit Amsterdam naar Zwitserland wilde vluchten, was onderweg door de Gestapo gearresteerd. Een van die vrouwen kreeg haar weeën tijdens haar arrestatie en de Gestapo stuurde haar naar het Sint-Pieterziekenhuis in Brussel. Daar heeft een dokter ons opgebeld, wij hebben het kind uit de kraamafdeling ‘gekidnapt’ en hij heeft de moeder helpen onderduiken.»
HUMO Waar haalden jullie het geld voor die vele verplaatsingen?
MADAME ANDRÉE «Aan de top van de organisatie stonden mensen die geld schooiden, die financies bij elkaar zochten voor verplaatsingen, voor kleren, en ook voor die 10 frank per dag die we aan het gastgezin of de instelling betaal-den. De Belgische regering in Londen heeft bijvoorbeeld royaal bijgedragen. We kregen soms ook steun waar we het niet verwachtten. Zo herinner ik mij een bezoek aan een politiecommissariaat in Antwerpen waar ik papieren van een paar kinderen moest zien los te krijgen zodat we voor hen rantsoenkaarten en rantsoenzegels konden krijgen. Toen die agent zag dat het om joodse kinderen ging, schold hij me bruutweg buiten. Maar ik was nog geen tweehonderd meter ver op straat of een man hield me staande die zei dat hij in het commissariaat alles gehoord had en dat ik maar naar het nummer op zijn visitekaartje moest bellen als ik hulp nodig had. Met het verzet hebben we lang geaarzeld om erop in te gaan, het kon ook een valstrik zijn, maar toen we het nummer uiteindelijk draaiden, kwamen we bij de hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie van Antwerpen terecht en via hem hebben we stapels kaarten en zegels kunnen bemachtigen.»
Sleutelschrift
HUMO Er zijn in die twee jaar maar weinig verklikkingen en aanhoudingen geweest.
MADAME ANDRÉE «In verhouding met het aantal geredde kinderen zeer weinig. De grootste arrestatie vond plaats in één instelling waar tien kinderen verklikt werden en samen met hun niet-joodse directeur en directice naar Duitsland werden gedeporteerd om nooit meer terug te keren. Onze organisatie - tussen haakjes, het waren allemaal vrouwen, alleen onze boekhouder was een man! - is bijvoorbeeld nooit geinfiltreerd geweest. We waren uiterst voorzichtig: we zagen elkaar bijna dagelijks en toch wisten we niet waar de anderen woonden, we kenden alleen elkaars voornaam. Als we elkaar berichten stuurden, dropten we die in een ‘neutrale’ brievenbus, bij een bekend antiquair of bij de secretaris van de Franstalige KAJ. Ook de administratie met de na-men van de kinderen was voor 100% gecodeerd (haalt vijf vergeelde schriftjes uit de kast).
»Kijk, in schriftje één kreeg het kind naast zijn echte naam een codenummer, in schriftje twee schreven we bij dat codenummer hun oude adres, in schriftje drie schreven we bij hun codenummer hun ‘nieuwe’ naam en geboortedatum, in schriftje vier gaven we alle onderduikadressen een codenummer en in schriftje vijf kwam de nieuwe naam te staan met de code van het onderduikadres. Het was als een cijferslot met vijf mogelijkheden, met dit verschil dat elk ‘cijfer’, dat elk schriftje in een andere brandkoffer bewaard werd en dan nog geregeld van plaats verwisseld werd. Wijzelf droegen nooit enig papier bij ons, wij leerden alles van buiten, en als ik dan toch een kleine notitie moet verstoppen, propte ik dat papiertje in de hak van mijn schoen.»
HUMO Jullie hebben tot de laatste dagen van augustus 1944 nog kinderen verborgen?
MADAME ANDRÉE «Ja. In augustus hebben we zelfs nog de grootste reddingsactie van de hele oorlog moeten opzetten. De Duitsers beheerden zelf homes waar ze joodse kinderen en bejaarden plaatsten en in de laatste oorlogsweken had het verzet een telegram onderschept waarin Berlijn de opdracht gaf alle ‘officiële homes leeg te maken’ en naar Duitsland te deporteren. Wij moesten op korte tijd onderdak vinden voor 300 á 400 kinderen en toen we die - vooral in katholieke kloosters - gevonden hadden, hebben we al onze vriendinnen en klasgenoten van vroeger opgetrommeld. Toen hebben we in 48 uren tijd met die paar tientallen vrouwen al die honderden kinderen on gezien weg gebracht. Iedereen kende zijn home, stapte met vijf of zes kinderen op de tram en verdween.»
Go-between
HUMO Hebt u zich tijdens die korte reizen naar het pleeggezin of de pleeginstelling aan sommige kinderen gehecht?
MADAME ANDRÉE «Ohja, dat gebeurde vaak. Kinderen die nu in de vijftig jaar oud zijn en die ik nog altijd graag zie, die voor mij nog altijd dat kindergezichtje uit 1943 gebleven zijn. Ik hield van die kinderen. Ik hield twee keer van ze! Een, omdat het kinderen waren, en twee omdat het vervolgde kinderen waren, je wou absoluut niet dat hen iets overkwam. Er zijn er bij van wie ik zo’n beetje de meter ben geworden, die ik geholpen heb als ze hun studies niet konden betalen of als ze liefdesverdriet hadden, voor al hun problemen kwamen ze bij mij en komen ze nu nog bij mij. Ik ken een meisje dat in haar leven geweldig veel problemen heeft gehad op relationeel gebied, - niet de enige trouwens van die ondergedoken kinderen, en zij zegt mij: ‘Ik ben als baby bij mijn ouders weggehaald en ik ben nu vijftig jaar ouder, maar ik kan me nog altijd niet aan iemand hechten. Elke keer als ik mij aan iemand hecht, word ik overvallen door de angst dat mij iets overkomt, dat iets of iemand mij van die persoon zal komen wegrukken.’»
HUMO Als u de kinderen ter bestemming bracht, bleef u dan nog lang ter plaatse?
MADAME ANDRÉE «Niet langer dan een half uur. Voor de kleinsten was dat erg, die hadden zich aan mij gehecht. Ik was toch degene aan wie hun papa en mama hen had toevertrouwd! En nu ging ik ook weg! Ik moest blijven, huilden ze. ‘Ik wil dat jij mijn mama wordt!’ Gisterenavond heb ik nog telefoon gekregen uit San Francisco, en dan voel je nog altijd die erkentelijkheid van die kinderen. Ze hechten zich ook emotioneel aan mij, ik ben degene die hun ouders het laatst gezien heeft. Vaak hebben ze helemaal geen familie meer, iedereen van hun familie is vermoord in de kampen, en ik blijf over als enig contact met het verleden. Ik heb hun ouders nog bezocht terwijl zij ondergedoken waren, ik was de go-between, ik bracht nieuwtjes en brieven heen en weer.
»Een enkele keer heb ik er ook voor gezorgd dat de ouders hun kind even te zien kregen. Dat was het geval met een vader wiens dochtertje nog maar zes maanden oud was toen ik haar kwam halen. Op een dag kreeg ik een briefje van hem: ‘Kan ik mijn dochtertje alstublieft zien? Morgen wordt ze één jaar.’ Ik ben dan met het kind in een kinderwagen naar een park in zijn buurt gewandeld, de vader wilde het even in zijn armen houden, maar dat kind wilde hem niet kennen, het weende en wou altijd maar terug in mijn armen. De dag daarop, ik herinner mij de datum alsof het gisteren was, - 7 mei 1944, de verjaardag van zijn kindje -, op die dag viel er een bom op het Liedtsplein en de vader is erin gebleven... Dat meisje woont nu in Engeland, ik heb haar in april nog gelen, u begrijpt dat er tussen ons een heel aparte relatie is.
»Het gaat ‘m niet om mij, hé, èlk van die kinderen heeft zich tijdens dat onderduiken aan iemand gehecht. En aan die iemand die ze misschien in geen vijftig jaar meer gezien hebben, die zonder dat ze het weten misschien al járen dood is, aan die iemand zullen ze altijd met weemoed blijven terugdenken. Vaak beginnen ze die personen pas nu op te zoeken, veertig, vijftig jaar na de oorlog. Hun eigen kinderen zijn groot, hun materiële zorgen zijn achter de rug, ze zitten thuis en nu beginnen ze na te denken over vroeger, over hun jeugd. En dan willen ze terug naar die plaatsen waar hun leven zo’n dramatische kering heeft genomen. Dit jaar nog heb ik een brief van een vrouw uit New York gekregen. Tussen wat oude papieren van haar vader had ze ‘haar’ onderduikadres in de buurt van Turnhout gevonden en of ik die mensen kon opzoeken. Een week nadat ik via de hulp van een oude pastoor en veel detectivewerk op de burgerlijke stand achterhaald had dat die ouders dood waren maar dat twee zonen nog in leven waren, stond ze al in Turnhout! En daar was het feest natuurlijk.»
Het noodlot
HUMO Werden de kinderen op de hoogte gebracht als hun ouders gedeporteerd waren?
MADAME ANDRÉE «Nee, dat werd niet gezegd. De brieven van die kinderen werden meetal onderschept door de directeur van de instelling en aan ons doorgegeven. Wij schreven dan aan de kinderen dat het goed ging met hun ouders... Alle kinderen hebben dus het einde van de oorlog moeten afwachten om te zien of hun ouders terugkeerden. Zo heb ik een vader en een moeder uit Schaarbeek weten opduiken. Hun kind had ik weggehaald; zijzelf hadden twee jaar aan een stuk ondergedoken gezeten. Bij hun buren in een kelderkamertje. Daar hadden ze tijdens een razzia net op tijd kunnen binnenspringen. Twee jaar aan een stuk hadden ze in dat kamertje van twee op twee meter opgesloten gezeten, en in die 720 dagen hadden ze niet één keer dat kamertje verlaten!
»Ja, als ouders terugkwamen, wat een vreugde voor die kinderen, maar wat een verdriet voor de kinderen die week na week bleven wachten en voor wie niemand opdaagde. Zo kwam er een jongetje naar mij dat me vroeg hoelang het zou duren voor Pasen en Pinksteren op dezelfde dag vielen. Arm kind! Zijn kameraadjes hadden verteld dat ie dan zijn mama en papa zou terugzien...
»Voor sommige kinderen brachten al die drama’s een grote identiteitscrisis mee. Er waren kinderen die zich niet langer jood wilden noemen. Want jood zijn, dat betekende achtervolgd zijn, niet geliefd zijn, ongelukkig zijn, en dat alles wilden ze niet zijn. Dat ongeluk, dat noodlot van die joodse kinderen! Je herinnert je dat toestel dat neergestort is in Lockerbie. Bij die slachtoffers was één Belg, welnu, die ene Belg was de zoon van een ‘kind’ dat ik tijdens de oorlog heb helpen onderduiken. Toen ik dat vernam en ik de vader ging opzoeken, zei hij: ‘U hebt mijn leven gered. Maar U ziet het. het noodlot moet ons hebben, het noodlot blijft ons achtervolgen.’ Ze gaat me voor tot bij de deur, vraagt hoe oud mijn jongens zijn en zegt dan heel nadrukkelijk ‘Embrassez vos enfants de ma part. Embrassez-!es!’»
(Verschenen in Humo op 7 juli 1994)