‘De hele kamer was versperd / want op de sofa zat een hert’: als ik die twee regels lees, steekt er een giechel in me op die zó in de slappe lach kan verkeren. Simon Carmiggelt noemde ze dan ook ‘de twee meest laconieke regels in de Nederlandse letterkunde.’ Ze zijn van de hand van Annie M.G. Schmidt, die in 1995 op vierentachtigjarige leeftijd is overleden.
(Verschenen in Humo 3273 op 27 mei 2003)
Het leven van Annie kun je nalezen in ‘Anna’, de meeslepende biografie van Annejet van der Zijl, en bij sympathieke mensen met kinderen zie ik altijd wel een exemplaar van ‘Pluk van de Petteflet’, ‘Abeltje’, ‘Wiplala’, ‘Otje’ of ‘Minoes’ slingeren, niet zelden stukgelezen of het scheelt niet veel. Zo dood is Annie nu ook weer niet. Ze heeft niet alleen kinderboeken, verzen, versjes, gebundelde columns, musicals en toneelstukken nagelaten, maar ook herinneringen aan haar brille in bijvoorbeeld praatprogramma’s op de televisie: ‘U houdt veel van kinderen, hè,’ wierp Ivo Niehe eens op; ‘helemaal niet,’ zei de schrijfster, ‘ik zal ze geen schop geven als ze langskomen, maar verder niets speciaals.’ Zalig om daaraan terug te denken.
Op Ongekroonde-Koninginnedag, de verjaardag van Annie M.G. Schmidt, bevond ik mij op een dakterras in Amsterdam, met uitzicht op het Vondelpark, waar de bomen machtig stonden te ruisen, op aanblazing van branieachtige rukwinden. Ik was te gast bij Flip van Duijn (51), de enige zoon van Annie M.G. Schmidt en haar langdurige levenspartner Dick van Duijn, bij leven chemicus en bedrijfsleider. Op de trap die naar het dakterras leidt, vroeg Flip van Duijn of de fotograaf en ik even stil wilden zijn, want zijn nieuwe baby was net aan z’n middagslaapje begonnen. Zodra het weer mocht en we genoeglijk bij elkaar zaten, begonnen we gerucht te maken. Dat klonk als volgt:
HUMO Heb je, door ‘Anna’ te lezen, nog iets over je moeder geleerd?
FLIP VAN DUIJN «Absoluut. Ik wist natuurlijk wel hoe mijn ouders elkaar hadden ontmoet, maar mijn moeders jeugd was voor mij mistig gebleven. Uit Annejets biografie blijkt hoe moeilijk het voor mijn moeder, de domineesdochter, is geweest om in zo’n Zeeuws dorp op te groeien - Kapelle-Biezelingen was in de jaren twintig een gat zonder weerga: het einde van de wereld, een andere planeet zelfs, waar men amper wist dat tachtig kilometer verderop de Eerste Wereldoorlog had gewoed. En dan de bekrompenheid van zo’n boerengemeenschap, en de hypocrisie van die christelijke boeren. Daar had ze alleen maar luchthartig over verteld, zodat ik er geen idee van had dat het zo erg was geweest.
»Wat ik ook niet wist is dat ze, vóór ze mijn vader tegenkwam, zo getobd heeft met het vinden van een partner: ze had altijd wel korte en hevige relaties met mannen, flings, maar het wérd nooit iets. De een was te christelijk, de andere homofiel, en nog een andere had al een huwelijk. Daar sprak ze wel eens over, maar altijd in leuke zin: ‘Moet je ‘s horen wat ik toén heb beleefd, ha ha ha.’ Na het lezen van ‘Anna’ heb ik pas goed beseft hoe moeilijk mijn moeder het in het eerste deel van haar leven heeft gehad: ‘t was één lange worsteling, en toen kreeg ze ook nog de Tweede Wereldoorlog over zich heen: de bezetting van Walcheren was al heel erg, en toen gingen de Engelsen ook nog eens de dijken bombarderen - water waar geen water hoorde, alles kapot, ook de bibliotheek waar ze werkte. En na de oorlog, toen ze eindelijk uit Zeeland weg kon, kreeg ze met de woningnood te kampen: in Amsterdam trok ze van huurkamer naar huurkamer. En geen man. En desondanks zo’n vrolijk mens blijven.»
HUMO Je vader was getrouwd én al vader van twee zoons, toen hij je moeder ontmoette. Een geweldig complexe situatie, dacht ik toen ik er in ‘Anna’ over las, maar allebei konden ze er gek genoeg relaxed onder blijven.
VAN DUIJN «Door hun liefde. Mijn vader is heel lang bij zijn eerste vrouw gebleven, en ondertussen had hij een weekendhuwelijk met mijn moeder. Op een gegeven moment hebben ze een huis laten bouwen in Berkel-en-Rodenrijs, en toen zijn ze definitief bij elkaar gaan wonen. Zijn zoons waren toen al oud genoeg om voor zichzelf te zorgen.»
HUMO Annie M.G. Schmidt heeft eigenlijk haar hele leven in luchthartigheid volhard, zelfs bij hevige persoonlijke crisissen.
VAN DUIJN «Zeker. Ze had een enorme lichtheid - de draaglijke lichtheid van het bestaan, zal ik maar zeggen. Dat ze altijd alles licht wou maken is ook een belangrijk kenmerk van haar werk: de musical ‘Foxtrot’ gaat over het fascisme, over de opkomst van Hitler, en over de oorlogsdreiging. Daar schreef ze wel heel prangend over, maar toch altijd licht.»
HUMO Heb je die lichtheid nooit gewantrouwd?
VAN DUIJN «Natuurlijk. De depressie en dood van mijn vader waren heel zwaar voor mij, maar ook voor haar. Toch probeerde ze, naar de buitenwereld toe, ook daar iets lichts aan te geven, al zag ik wel dat het niet echt lukte. Naarmate ik ouder werd, dacht ik steeds vaker: ‘Doe eens minder leuk,’ en dat zéi ik haar ook. ‘Sorry,’ zei ze dan, ‘maar zo zit ik nou eenmaal in mekaar. Ik kán niet anders.’
»Een heel belangrijk adagium in mijn moeders leven was: ‘Je mag niet zeuren.’ Ze heeft er zelfs nog een liedje over geschreven: ‘Zeur niet’. Ze had een vriendin wier man doodging. Daar had die vriendin erg veel verdriet van, en toen ze bij mijn moeder op bezoek ging, sprak ze daarover. Mijn moeder had daar geen geduld voor: ‘Je mag er één keer over praten,’ zei ze, ‘maar dan moet het over zijn.’ In al wat zwaar, moeilijk en tobberig was, had ze geen zin.»
Rijmelarij voor kinderen
HUMO Ze heeft heel snel succes gehad.
VAN DUIJN «Ja, zodra ze voor Het Parool begon te schrijven. Het is eigenlijk begonnen met De Inktvis, de cabaretgroep van de journalisten van Het Parool, waar ze voor schreef en in meespeelde. Dat werd meteen opgepikt: niet alleen door collega-journalisten, maar ook door het publiek, en door theatermensen als Wim Kan en Wim Sonneveld. Die zagen een heel nieuwe ster rijzen, met een heel eigen, nieuwe toon.»
HUMO Vreemd dat ze haar hele leven gemengde gevoelens had over haar succes. Ze wentelde er zich ook niet in.
VAN DUIJN «Succes betekent ook: werk, en je waren aan de man zien te brengen. Daar kon ze wel eens genoeg van krijgen. Nu ja, ze was wel heel blij met die erkenning, en ook blij dat er een appel op haar werd gedaan - uit zichzelf schreef ze namelijk nooit. Iemand moest zeggen: schrijf een komische serie voor de televisie, schrijf weer eens een kinderboek, een hoorspel, een musical. Afnemers zát: ze kwamen in een gestage stroom, en mijn moeder kon geen ‘nee’ zeggen, zodat ze het doorlopend veel te druk had: na de eerste tien jaar van haar schrijverscarrière was ze opgebrand. Toen is ze met mijn vader in Frankrijk gaan wonen, en dáárna kreeg ze weer succes met haar musicals en haar werk voor het theater.
»Van nature was ze enorm onzeker, en daar heeft die bijval niets aan veranderd - met de jaren heb ik haar zelfs nog onzekerder zien worden. In haar laatste levensfase, die met de dood van mijn vader begon, woonde ze opnieuw in Amsterdam, en ineens was Annie M.G. Schmidt back in town. Ze werd herontdekt door de media; ze werd overal geïnterviewd, en toen werd ze ‘de ongekroonde koningin van Nederland’. Ik zag haar wel genieten van al die aandacht, maar tegelijk kreeg ze slechte kritieken voor haar nieuwe theaterstukken. Daar reageerde ze woedend op, tenminste: in het gezelschap van intimi. Ze was er volgens mij diep door gekrenkt, en vooral: ze schaamde zich. Mijn moeder heeft zich altijd geschaamd. Over álles: over het feit dat ze te dik was, of dat haar haar niet goed zat, of dat haar werk niet goed was. Ze schaamde zich zelfs over dát werk dat alom geprezen werd. Heel verknipt.»
HUMO Je kent vast de onzinnige vraag of het werk van Annie M.G. Schmidt wel tot de Literatuur behoort. Over Carmiggelt werd die vraag ook gesteld.
VAN DUIJN «Een absurde vraag, maar wel een vraag die haar nog onzekerder maakte: ‘Wat ik doe is maar rijmelarij voor kinderen.’ De hele literaire wereld keek ook neer op de musicals die ze ging maken: ‘Kleinkunst,’ zeiden ze. Het was dus nooit goed wat mijn moeder deed, terwijl het wél goed was. Haar werk lijkt alleen maar makkelijk. Bij Van Oorschot is ooit een bloemlezing verschenen uit het werk van vijf dichteressen: Vasalis, Ida Gerhardt, Judith Herzberg, de Zuid-Afrikaanse Elisabeth Eybers, én mijn moeder, met light verse voor volwassenen. Dat vond ze een grote eer. ‘Eindelijk erkend,’ zei ze.»
Vader is dood
HUMO Je vader was een geboren cynicus. Zijn cynisme werd met de jaren erger, zo erg zelfs dat het omsloeg in een gitzwarte en kennelijk onomkeerbare depressie.
VAN DUIJN «Zijn leven werd ondraaglijk - de drie laatste jaren waren een hel. Ik heb ook wel iets van zijn misantropie geërfd, maar ik neig toch meer naar de vrolijke kant van Annie.»
HUMO Sprak je je moeder met Annie aan?
VAN DUIJN «Neen, ik sprak haar aan met ‘mam’, maar tegenover anderen had ik het altijd over Annie. Tja, ‘mam’ zeggen kan nu niet meer, en dat mis ik wel een beetje. Het rare is dat ik af en toe nog haar stem in m’n hoofd hoor: ze ís er nog. Ik moest een voorwoord voor ‘Jip en Janneke 50 jaar’ schrijven. Ik had daar helemaal geen zin in, maar ineens woei mij een gesprek met mijn moeder aan dat ik zó kon opschrijven.»
HUMO Wat je vader betreft, heb je van dichtbij de praktijk van euthanasie meegemaakt, of beter: de praktijk van een aangekondigde dood. Wat heeft dat, achteraf bekeken, met je gedaan?
VAN DUIJN «’Wat goed dat we dat gedaan hebben,’ dacht ik na afloop. En mijn moeder dacht dat ook. Hij wilde dood, en drie jaar lang heeft hij er ons van proberen te overtuigen dat het zo beter zou zijn. Wij hebben ook drie jaar nodig gehad om hem z’n zin te geven. Achteraf hebben we daar nooit spijt van gehad. Mijn moeder heeft wel eens geroepen: ‘We hadden het veel eerder moeten doen.’ Dat vond ik dan weer niet; ik had tijd nodig.
»Afgelopen zomer las ik ‘Madness Visible’ van William Styron, het relaas van zijn depressie, die vergelijkbaar is met de depressie van mijn vader. Styron is er levend uitgekomen; hij werd verpleegd in een ziekenhuis met een heel strak regime, en de antidepressiva waren al veel beter dan in de tijd van mijn vader, zo’n vijfentwintig jaar geleden. Ik kon niet anders dan me afvragen of mijn vader misschien ook beter was geworden als hij naar een ziekenhuis was gegaan. Maar het antwoord was ‘nee’, want hij had niet eens naar een ziekenhuis gewíld. We hebben het vaak genoeg geprobeerd, maar er was geen beginnen aan. Dus: geen spijt.
»Zelf zou ik niet zo gauw tot euthanasie overgaan: ik zou al helse pijnen moeten lijden, of gruwelijk veranderd zijn door een depressie. Laat mij maar leven, zo lang mogelijk.»
HUMO Die wachttijd van drie jaar lijkt me voor alle partijen gruwelijk.
VAN DUIJN «Ja, die heeft er meer in gehakt dan de daad zelf. Je voelt je zo machteloos als je te maken krijgt met iemand die met de grootst mogelijke tegenzin een paar stappen zet in het parkje tegenover het huis, en die stappen ook nog eens telt. Wat we gedaan hebben was clandestien, we hebben de wet overtreden. Nu wordt het gedoogd, op voorwaarde dat er een arts bij betrokken is, maar wij konden toen geen arts vinden die bereid was mijn vader te helpen. Iemand die bij zinnen is, moet kunnen beslissen over zijn of haar leven.»
HUMO Je was er niet bij toen het gebeurde.
VAN DUIJN «Neen. Mijn vader wou dat ik erbij was, maar mijn moeder zei: ‘Neen, dat moet je die jongen niet aandoen. Het is iets tussen ons twee.’ Ze hebben mij ook niet gezegd wanneer ze het zouden doen. Later heeft mijn moeder me verteld dat hij het nog even heeft uitgesteld, omdat een toneelstuk van haar in première ging. Maar toen ik afscheid van hem nam, voelde ik: ‘Dit zal de laatste keer geweest zijn.’ Bij een afscheid gaven we elkaar gewoonlijk een zoen, maar dit keer klemde hij zich aan me vast... Onderweg naar Amsterdam heb ik mijn auto aan de kant gezet en ontzettend gehuild.»
Mind fuck
HUMO Je zult als jongetje wel al hebben vastgesteld dat je vader heel anders in elkaar zat dan je moeder. Was dat schrille verschil tussen donker en licht verwarrend?
VAN DUIJN «Nee. Er was een enorm goeie band tussen die twee: de misantroop en de optimist vulden elkaar op een wonderlijke manier aan. Het was hun intellect dat hen bond - altijd waren ze geïnteresseerd in elkaars gedachtegang: ze hadden samen een mind fuck.
»Het nadeel was natuurlijk dat ze zulke Grote Mensen waren, mensen naar wie ik moest opkijken. Op mijn vierde wist ik al dat mijn moeder bijzonder was: dat kon ik merken aan de manier waarop andere kinderen en andere moeders naar ons keken. Maar tegelijkertijd vond ik het doodgewoon dat mijn moeder schreef en bekend was, en dat de radio langskwam om haar te interviewen.»
HUMO Maar dat je naar je ouders opkeek, is je toch bijgebleven.
VAN DUIJN «Ja, hoewel ze niet streng waren - ik mocht heel erg veel van ze, en ik werd ook ontzettend verwend, zowel materieel als met liefde. Dat is al bij al slecht voor een kind, want het leert niet dat de wereld niet zo in mekaar zit. Als je volwassen wordt, krijg je klap na klap na klap.»
HUMO Waarop jij niet was voorbereid.
VAN DUIJN «Te weinig. Maar ja, dat kan ik ze moeilijk kwalijk nemen. Ach, ze waren zo blij met me, en zo trots: hun kleine prinsje. Ze steunden mij enorm, ik was geweldig in hun ogen, zodat ik algauw iets had van: ‘Mij kan niets overkomen.’ Dát te kunnen denken is een goeie basis voor het leven.»
HUMO Las je als kind haar boeken?
VAN DUIJN «Ja, altijd. Eerst werden ze me voorgelezen, en terwijl mijn moeder mij aan het voorlezen was, heeft ze eens gezegd: ‘Flip, op een dag zul je zelf kunnen lezen, en dat is zó heerlijk.’ Ze heeft gelijk gekregen: zelf kunnen lezen, en zelf te kunnen kiezen wat je leest, is geweldig. Ik ben net als mijn moeder een veel- en alleslezer geworden. Als ik drukwerk op straat zie liggen, blijf ik er altijd bij stilstaan: even kijken wat er te lezen valt. Dat mijn moeder schreef, vond ik vanzelfsprekend, een fait accompli. Nu vind ik het bijzonder; nu ik zelf al zoveel meer gelezen heb, en dus ook meer kan vergelijken, zie ik hoe goed en hoe actueel haar werk nog steeds is. En hoe virtuoos. En ik kan er ook nog steeds bij in de lach schieten.»
HUMO Je moeder was al eenenveertig toen ze je kreeg.
VAN DUIJN «Ja, en mijn vader was een drukbezet manager, die alleen maar aan het werken-werken-werken was, ‘s nachts doodmoe thuiskwam, en op de duur hartproblemen kreeg en het rustiger aan moest gaan doen. Vanaf mijn tiende, na zijn eerste infarct, heb ik hem leren kennen: een schat van een man, die nadien altijd met me sprak, dingen uitlegde, geduld met me had. Ik heb dus weinig last gehad van zijn cynische kant, wél van zijn boosheid - hij kon buitenproportioneel boos worden, ook op mij, als ik rommel had gemaakt, of als ik herriede wanneer hij een middagdutje deed. Met die twee borstelige wenkbrauwen, die ik van hem heb geërfd, kon hij ontzéttend boos kijken. En maar vloeken: godverdegodverdegodverdomme! God-zal-me-naken-door-de-hel-en-sodemieteren! Voor een kind is zo’n uitbarsting verschrikkelijk, maar toch voel ik een enorme liefde voor die man. Nog steeds. Lieve man. Leuke man. Bijzondere man.»
Flip in ballingschap
HUMO Merkte je dat je vrij oude ouders had?
VAN DUIJN «Natuurlijk. Mijn vader ging nooit met mij buiten spelen, hij voetbalde nooit met me. Mijn moeder ging wel eens met me wandelen, maar wandelen vinden kinderen helemaal niet leuk. Mijn ouders déden niet zoveel met mij, maar ze besteedden wel veel aandacht aan mij. Dat compenseerde heel veel.»
HUMO Heb je in je kindertijd gevreesd dat ze spoedig dood zouden gaan?
VAN DUIJN «Nee. Op die hartkwaal van mijn vader na, waren het toch sterke mensen.»
HUMO Doordat je zo vrij was opgevoed, werd je middelbare-schooltijd een helletocht.
VAN DUIJN «Ik mislukte er totaal, ja. Mijn ouders hadden mij, in die beschermde opvoeding, zo in alles geïnteresseerd gemaakt dat ik de situatie waarin een man al dertig, veertig jaar dezelfde leerstof staat op te dreunen, helemaal niet kon accepteren. Ik begréép zo’n man ook niet. Waar had hij het over? Ik heb toen bijna meteen afgehaakt - ik dacht alleen maar: ‘Dit gaat mij niet aan.’ Mijn ouders begrepen daar dan weer niets van, vooral mijn vader niet: ‘Flip is toch intelligent,’ dacht mijn vader, ‘hij wéét bepaalde dingen, hoe kan het dan zo slecht met ‘m gaan op school?’ Het maakte hem woedend, en ik heb nadien van alles geprobeerd: huiswerkklassen, bijles, maar na jaren ploeteren stond ik nog nergens. Toen hebben ze me naar een montessorischool gestuurd, waar het beter ging; leukere leraars die meer oog hadden voor mijn interesses: tekenen, schrijven, toneelspelen.
»Ondertussen was ik al achttien, en mijn moeder vond op een dag dat ik maar beter kon ophouden met de middelbare school. ‘Ga jij maar bij de Nederlandse Comedie toneelspelen,’ zei ze, ‘ik ken Guus Oster, en die zorgt er wel voor dat je daar als volontair kunt beginnen.’ Als achttienjarige met schouderlang haar kwam ik bij dat gezelschap aan, en ik had geen idéé.»
HUMO Je wist dus niet of er wel een acteur in je school.
VAN DUIJN «Neen, maar de toneelwereld trok me wel aan. Pas later, in mijn volwassen leven, begon ik enige hinder van mijn rampzalige middelbare-schooltijd te ondervinden. Ik raakte geïntimideerd door mensen die gestudeerd hadden, en ogenschijnlijk veel meer wisten dan ik, en dat vooral met veel meer aplomb en zekerheid konden vertellen. Toen ik hen beter leerde kennen, zag ik ook hún lacunes wel in, maar toch heb ik nu spijt dat ik niet gestudeerd heb: ik had een vakgebied willen hebben, ik had van iets heel veel willen weten. Ik voel me wel niet meer minderwaardig, maar ik had toch mijn hersens op een studie willen uittesten. Maar goed, nu ben ik dus een autodidact, een geestelijke veelvraat - ik pluk alles wat me interesseert.»
HUMO Later ben je in Londen naar een toneelschool gegaan. Hoe waren die jaren?
VAN DUIJN «Erg eenzaam. Ik had er geen vrienden, en had er aldoor het gevoel dat ik uit het paradijs was gestoten: Flip in ballingschap. Die Engelsen bleven wel beleefd, maar ze vonden mij toch een Fremdkörper, een rare man; onopgevoed, onbeleefd en egocentrisch. Maar goed, ik heb het volgehouden, omdat ik per se het vak wilde leren. Ik was enorm ambitieus. Maar ik was niet ijdel, en dat is een eigenschap die je als acteur maar beter kunt hebben. Je moet kunnen zeggen: ‘Kijk maar bij mij naar binnen, want ik ben interessant.’ Dat heb ik dus niet. Ik denk dat ik veel meer een schrijver en een regisseur ben.»
HUMO Doe je nog iets met je oude vak?
VAN DUIJN «Ja, ik heb net ‘Pluk van de Petteflet’ voor muziektheater bewerkt. Vorige zondag is het in première gegaan. ‘t Is leuk geworden, al denk ik nu dat ik het nooit had moeten doen. Ik zit te dicht op dat materiaal. En bovendien dóét Pluk niet zoveel in dat boek; dingen overkomen hem, en hij verzet zich niet. ‘t Is moeilijk van zo’n houding drama te maken.»
De zieke aap
HUMO Ik las dat je het gezin waarin je bent opgegroeid ‘als een heilige drie-eenheid hebt ervaren’. Ook daar moest op een dag een eind aan komen. Hoe was dat?
VAN DUIJN «Na de dood van mijn vader heb ik mijn moeder heel veel steun gegeven. Ze kwam opnieuw in Amsterdam wonen, hier vlakbij, en ik was daar heel regelmatig. Ik bracht haar in contact met mijn wereld en met mijn vrienden, en daar genoot ze van. Op een bepaald moment begonnen haar ogen achteruit te gaan, en Mies (de Heer), mijn toenmalige vrouw, is toen met de voorleesclub begonnen - één keer per week gingen we haar met enkele vrienden voorlezen uit romans en toneelstukken. Ze krabbelde weer op, en trok oude vriendschappen weer aan, zodat ik me meer van haar kon losmaken. En dat kwam me goed uit.»
HUMO Want je zat behoorlijk aan haar vast, zoals zij behoorlijk aan háár moeder had vastgezeten. Ze heeft zelfs eens gezegd dat de band met haar moeder haar liefdesleven in de weg zat.
VAN DUIJN «Ja, haar moeder was ontzettend dominant: ze wou haar man, de vader van Annie, altijd wég.
»Ik heb een ontzettend hechte band met mijn moeder gehad. Zij had er geen last van - ‘Hij is van míj,’ zei ze - maar ik moest op een gegeven moment toch in psychoanalyse. We hadden een symbiotische verhouding: zij was mij en ik was haar. Ik vond het over het algemeen heel leuk in de buurt van die vrouw te verkeren - ze was vooral een goede vriendin, met wie ik heel veel te bespreken had. Het nadeel was dat ze mij nadrukkelijk als haar persoonlijke bezit beschouwde: ik was in haar ogen altijd oproepbaar, en die druk ging me steeds meer irriteren.
»Toen Jonathan werd geboren, mijn eerste kind, veranderde er iets, ook bij mijn moeder. Toen had ze iets van: ‘Nu heb je zelf een kind, ik trek me voortaan meer terug.’ Ik heb haar ook nooit gezegd dat de band tussen haar en mij begon te knellen. Ik weet wel dat ze bang was toen ik in psychoanalyse ging - ze verwachtte ieder moment een grote opstand van mij, verzet, woede-uitbarstingen. Maar dat is niet gebeurd, omdat het niet in mijn karakter ligt. Niet dat ik vrij ben van woede-uitbarstingen. Vooral met een slok op, als iets me te ver gaat. Dat heb ik van mijn moeder geërfd. Iemand anders krijgt het dan voor zijn kiezen, iemand die er helemaal geen schuld aan heeft maar gewoon het dichtstbijzijnde slachtoffer is. Een heel vervelende eigenschap.
»Het is niet aangenaam jezelf op trekjes van je ouders te betrappen, want dat doet je twijfelen aan je eigenheid: ‘Ben ik dan niets méér dan een genetische replica?’ Een altijd terugkerend intellectueel gespreksonderwerp bij mijn ouders was: wordt de mens nu bepaald door nature, de natuur, of nurture, opvoeding en beïnvloeding? Nature, vond mijn vader, en mijn moeder neigde meer naar nurture. ‘Je kan toch béter worden,’ zei ze, ‘je kan toch leren? Leren een beter mens te zijn.’ En dan kwam mijn vader weer met de pogroms en de kampen aanzetten, en met de aard van het beestje. ‘De mens is een zieke aap,’ zei hij, ‘met wie het nooit meer goed komt.’»
HUMO Hoewel ze als minzaam, charmant en oergeestig bekendstond, kon ze ook bits zijn, en een telefoongesprek bijvoorbeeld welgemeend met ‘val dood!’ afronden.
VAN DUIJN «Ja (lachje). Maar daar had ze vervolgens heel veel spijt van. Ze schrok van haar hevigheid.»
HUMO De drie-eenheid waarin je bent opgegroeid lijkt me iets om een voorbeeld aan te nemen, iets dat je later, in je eigen leven, wil reconstrueren.
VAN DUIJN «Ja, maar ‘t is anders gegaan: ik trok van relatie naar relatie naar relatie. Ik ben nu met mijn vierde vrouw, van wie ik weer een kind heb. De wens om bij elkaar te blijven is er altijd wel geweest, maar af en toe kom je in een situatie terecht waarin je denkt: ‘Ik ben niet meer gelukkig.’ Of er daagt een andere vrouw op, met wie ik het leuker heb...
»Mijn moeder heeft me erg kwalijk genomen dat ik Mies, de moeder van Jonathan, in de steek heb gelaten. Dat verweet ze mij. Ze vond Mies dé vrouw voor mij.»
HUMO Nu ja, dat was dan háár oordeel.
VAN DUIJN «Ja, maar voor een deel had ze gelijk. De relatie tussen Mies en mij is nog steeds heel erg hartelijk en harmonieus, maar een man-vrouwrelatie is het niet meer.»
HUMO In ‘Anna’ las ik dat je vader jaloers werd op het werk je moeder.
VAN DUIJN «Hij was jaloers op haar succes. Op zijn vijftigste was hij hartpatiënt; hij moest het rustiger aan doen, en dus zijn laboratorium verkopen aan Amerikanen. Hij voelde zich steeds nuttelozer. Toen heeft hij een boek geschreven over de verschrikkingen en het leugenachtige van het katholicisme, maar dat boek werd door uitgevers geweigerd. En hij kon zijn gedachten ook niet jeuïg opschrijven, en daar kwam dan jalousie de métier van.
»Hij kon er ook niet goed tegen dat zoveel mensen een beroep op mijn moeder deden, dat ze lange telefoongesprekken voerde met mensen die altijd weer iets van haar nodig hadden, en toen heeft hij haar naar Zuid-Frankrijk ontvoerd. Daar zijn ze gaan wonen - en Zuid-Frankrijk was toen nog veel minder dichtbij dan nu. De eerste jaren had mijn moeder erg veel moeite met schrijven in Zuid-Frankrijk, omdat het daar zo heerlijk was om er te luieren. Lekker weer, lekker eten, altijd een glas rosé of rode wijn in de buurt. Op de duur begon ze het contact met de levende Nederlandse taal te verliezen: ze las nieuwe uitdrukkingen in de Nederlandse kranten, die ze niet meteen begreep, en dat baarde haar zorgen. Ze kon altijd zulke mooie dingen maken met de eenvoudigste spreektaal; dáár voeling mee te verliezen, was niet leuk voor haar.
»Dat huis in Zuid-Frankrijk is beladen met herinneringen, maar ik kom er nog regelmatig. Daar hoor ik dan hoe mijn vader zich ergert aan het verwoeste landschap, aan alle lelijke bouwsels die er weer bijgekomen zijn. Ik bedoel: ík erger mij eraan, maar ik hóór mijn vader. Ik ben daar zo vaak geweest, en toch merk ik altijd weer hoe vreemd de Franse cultuur mij aldoor gebleven is. Coluche woonde daar in de buurt. Dat wist ik pas toen hij er zich doodreed. Daarvoor wist ik niet eens wie hij was.»
De dood van Jip en Janneke
HUMO Volgens columniste Beatrijs Ritsema heeft het werk van je moeder het pad geëffend voor Provo. In haar boeken mochten kinderen namelijk stout zijn, en het gezag aanvechten. Maar in de jaren zeventig vond men haar werk ineens passé. Joke van Leeuwen schreef toen: ‘En daarom, Annie, moet jij nú opstaan, nú, want nu geloven ze je nog, en jij moet heel hard roepen: Jip en Janneke zijn dood, dood, dood.’ In de geest van die tijd zal dat wel minder fundamentalistisch hebben geklonken dan nu, maar toch.
VAN DUIJN «Gisteren zat Joke Linders, die een boek over het werk van mijn moeder heeft geschreven, toevallig bij ‘B & W’. Zij sprak over die periode, en zei dat mijn moeder erg goed afgerekend had met die Joke... hoe heet ze ook alweer?»
HUMO Van Leeuwen.
VAN DUIJN «Ze heeft toen een openbare brief tegen die Joke gepubliceerd: ‘Onzin, mens. Hou d’r mee op, het gaat mij niet aan,’ was zowat de teneur. Mijn ouders waren in de jaren zestig erg geïnteresseerd in de wereldwijde vernieuwingsbeweging: in Provo, in het studentenprotest in Berkeley naar aanleiding van de oorlog in Vietnam. Dat uitgerekend die jonge generatie haar werk passé vond, deed haar pijn: haar schaamte werd waarheid, ook al was ze eigenlijk een voorloopster van allerlei maatschappelijke veranderingen: ze heeft niet alleen de Nederlandse kinderliteratuur vernieuwd, ze woonde ook nog eens ongetrouwd met een man samen, en ze was een bommoeder avant la lettre.»
HUMO Trok jij je toen iets aan van die aanval op je moeder?
VAN DUIJN «Nou, nee. Wellicht omdat mijn ouders toen in Frankrijk woonden. Ik was toen tussen de achttien en de twintig, en had het rijk alleen in hun huis in Berkel-en-Rodenrijs.»
HUMO Heb je je naar behoren misdragen, toen?
VAN DUIJN «Ik heb me enorm misdragen. Gelukkig heb ik toen geen heroïne of cocaïne gebruikt, maar ik heb wel veel LSD geslikt, en erg veel geblowd. Ik gaf grote wilde feesten, en mijn vrienden waren bij mij ingetrokken. Altijd deining. We zogen met een stofzuiger gloeiende sintels uit de open haard op, zodat dat ding binnen de kortste keren vlam vatte: enorme rookontwikkeling, héérlijk. Watergevechten kwamen ook vaak voor. We hebben zelfs een keer een paard in de huiskamer binnengehaald.»
HUMO Er stond een paard in de gang.
VAN DUIJN «En vervolgens middenin de huiskamer: ‘Hé, wat interessant!’ (lacht) Mijn moeder belde dan: ‘Gaat het goed met je?’ - ‘Jáááá, hoor’ (lacht). Ik heb nooit een generatieconflict beleefd: mijn moeder had zo’n jong brein, zulke jeugdige gedachten. Haar brein heeft het ook nooit laten afweten: ze was al in de tachtig toen we met haar naar een concert van de avant-gardecomponist Mauricio Kagel gingen. Anderhalf jaar later vroegen we ons af hoe dat stuk heette. Niemand wist het nog, behalve mijn moeder: ‘Die Erschöpfung der Welt’.»
Witte wijn, Vesparax
HUMO Ergens in de eerste helft van de jaren tachtig richtte de jonge entourage van je moeder, waar jij ook toe behoorde, de zogeheten Waakgroep op, waarmee jullie aan groepstherapie deden. Hoe is het zover kunnen komen?
VAN DUIJN «We waren met z’n allen in Zuid-Frankrijk, en ineens ontstond er een conflict tussen mijn moeder en de jonge mensen: zij voelde zich buitengesloten. En er ontstond ook een conflict tussen mijn ex-vrouw Mies en mijn moeder - ik was tussen hen heen en weer aan het lopen, en Mies zei: ‘Ga je nu wéér bij je moeder?’ En op haar beurt zei mijn moeder: ‘Ga je nu wéér bij die vrouw?’ De anderen vonden dat we daarover moesten praten, en met veel wijn erbij is toen de Waakgroep ontstaan. We wilden dat in Amsterdam voortzetten, zodat we maandelijks een afspraak maakten, ‘s middags bij mijn moeder thuis.»
HUMO ‘t Lijkt me zeer ontypisch voor je moeder dat ze aan groepstherapie deelneemt.
VAN DUIJN «Dat was het ook. Ze voelde zich enorm bekeken, het was te intiem voor haar, maar aan de andere kant vond ze het heel interessant wat daar gebeurde - ze wilde er méér van weten, ook wel om er iets van te gebruiken in haar werk. Leep, opportunistisch: schrijvers zijn altijd aan het schrijven.»
HUMO Annie M.G. Schmidt werd gaandeweg blind. Blind worden is erg voor iedereen, maar voor iemand die verslingerd is aan lezen en schrijven zéker.
VAN DUIJN «’t Was een straf. Ze kon zich een beetje behelpen met die rare loep. Ze schreef ook nog wel - ze kon blind typen - maar haar werk werd minder, zeker na mijn vaders dood: hij was altijd haar eerste lezer geweest, en zijn kritische blik was er nu niet meer.»
HUMO Jij hebt de rol van eerste lezer niet overgenomen na je vaders dood.
VAN DUIJN «Nee. Ze vroeg er niet naar. Ik weet ook niet of ik genoeg gezag had om dat te doen: ik bleef haar zoon, hè, iemand die ze vooral wou koesteren, en ik moest háár koesteren.
»Op de duur had ze een ingezakte ruggengraat, ze had haar heup gebroken, ze kon niet meer lezen, en was ontzettend moe. Sigaretten smaakten haar niet meer, terwijl ze anders twee pakjes Camel per dag rookte; ze begon zelfs haar humor te verliezen. Ze zoop ook heel veel witte wijn - ze was alcoholist op het laatst. ‘t Was een aflopende zaak, al probeerde ze in gezelschap uit alle macht vrolijk te blijven, maar ik zag dat het niet meer lukte. De laatste weken voor haar dood zei ze onomwonden: ‘Ik ben stervende.’»
HUMO En dan is ze maar gestorven: ze kneep er stilletjes tussenuit, zonder iemand met haar dood lastig te vallen.
VAN DUIJN «Ze heeft het zelf gedaan. Flesje witte wijn, Vesparax. We hadden haar laatste verjaardag nog gevierd, haar vierentachtigste. De leesclub was aanwezig; van Mies, mijn ex-vrouw, kreeg ze een prachtig steenrood ribfluwelen hemd. ‘Fijn,’ zei ze, ‘dat kan ik aandoen als ik dood ben: begraaf me er maar mee.’ Iedereen lachen. Ik heb haar bij het afscheid nog een zoen gegeven, en die nacht heeft ze het gedaan. ‘s Ochtends belde Mies me op: ‘Annie is dood.’ Haar secretaresse had haar gevonden. De eerste gedachte die in me opkwam, was: ‘O god, nu moet ik het allemaal alleen doen.’ Ik deed al heel lang alles alleen, maar toch had ik het gevoel dat ik nu pas op eigen vleugels door het leven moest. Maar haar dood heb ik toch als een enorme verlossing gezien.
»Gek genoeg begin ik haar nu steeds meer te missen. Ik had destijds ook geen verdriet over haar dood - niet dat ik me daar zorgen over maakte, maar ik vond het toch vreemd. Vorig najaar was ik met een televisieploeg in ons huis in Zuid-Frankrijk, voor het programma ‘Hoge Bomen’ dat aan mijn moeder was gewijd. Tijdens het interview staken die me ineens een brief onder de neus, die ik moest voorlezen. Een brief die mijn moeder aan vrienden had geschreven toen mijn vader net zelfmoord had gepleegd. Ik las die brief, en ik raakte ontzettend geëmotioneerd, en ineens speelde de dood van mijn moeder weer op. Toen pas heb ik de rouw ingezet, en het eindpunt is nog niet in zicht.»
HUMO Je moeder zei dat ze altijd acht was gebleven. Hoe zit dat met jou?
VAN DUIJN «Ik ben op een dag achttien geworden, en dat is nooit meer overgegaan. Toch tien jaar ouder dan mijn moeder (lachje).»
Rudy Vandendaele