In memoriamAster Berkhof
‘Of mijn werk voortleeft na mijn dood, houdt me niet bezig. Ik word dan gewoon stof’
Aster Berkhof, één van de meest gelezen schrijvers van Vlaanderen, is op 100-jarige leeftijd overleden. Berkhof schreef in een eeuw tijd 101 romans, waarvan ‘Veel geluk, professor’ (1949) de bekendste werd. Toen hij 80 was, blikte hij samen met Humo al eens terug op zijn leven. ‘Ik heb veel tijd doorgebracht met de problemen van de dag. Maar dat is eigenlijk niet leven, dat is bestaan.’
(Verschenen in Humo 3139 op 31-10-2000)
Aster Berkhof is een trendsetter: lang voor Vlaamse schrijvers de elementairste spellingsregels onder de knie kregen, publiceerde hij al vlekkeloos Nederlands met vaart. Aster Berkhof is een multipel trendsetter: lang vóór Paul Jambers en Erik Strieleman huwde hij een tv-omroepster, Nora Steyaert (die in maart 2020, overleed, red.).
Aster Berkhof is een winnaar: tussen 1950 en 1990 was hij de meest ontleende Vlaamse auteur in onze bibliotheken. Aster Berkhof is een superieure winnaar: de ontelbare keren herdrukte evergreen ‘Veel geluk, professor’ vormde de basis voor twee toneelstukken, één musical, drie luisterspelen en binnenkort zelfs een VTM-reeks.
Aster Berkhof is een blijver: deze zomer werd hij 80. Aster Berkhof is een hardnekkige blijver: zopas verscheen zijn negentigste boek, ‘De winter komt’ (Houtekiet), het vierhonderd bladzijden tellende en talloze jaren en continenten omspannende verhaal van de taboes bevechtende Elsa Lindt. Negentig boeken in tachtig jaar: Berkhof blaast moeiteloos honderdzeventig verjaardagskaarsjes uit, om vervolgens zonder enig spoor van kortademigheid te vertellen dat hij er al vijftig jaar rekening mee houdt dat hij tachtig zou worden.
ASTER BERKHOF «In Calcutta heeft een wijze me ooit voorspeld dat ik tachtig zou worden en dat ik vervolgens prompt een gewelddadige dood zou sterven. Ik was dertig toen me die voorspelling gedaan werd, het zei me dus wel iets nog vijftig jaar te mogen leven. Ook een gewelddadige dood spreekt me wel aan, dan voel je namelijk niks.»
HUMO Heeft u rond uw verjaardag nog weleens aan die wijze gedacht?
BERKHOF «Nee, ik ben niet bijgelovig. Ik ben over het algemeen ook geen piekeraar, ik kijk nooit ver vooruit. Ik ben niet iemand die halverwege de vakantie alweer zijn koffers pakt met het oog op de terugreis. Ik leef van de ene dag in de andere.»
HUMO Bent u wel een terugblikker?
BERKHOF «Dat is onvermijdelijk als je ouder wordt. Het is me opgevallen dat ik veel dingen meer dan eens ben tegengekomen in mijn leven. De mode volgt golfbewegingen: de deukhoed en de trenchcoat die Humphrey Bogart in de jaren vijftig introduceerde, heb ik later zien terugkomen, en wat men nu art déco noemt, vond je vroeger in werkmanswoningen. Met ideologieën gaat het niet anders. De taboes waarmee ik in mijn kinderjaren in een streng katholiek milieu geconfronteerd werd, zag ik opnieuw opduiken in de tijd van de yuppies, waarin het opnieuw belangrijk werd de schijn hoog te houden. Een multinational heeft veel weg van een sekte of een kerk, met een paus, bisschoppen en massa's taboes die bepalen of je erbij hoort of niet.
»Toen ik jong was, had ik de illusie dat de mens een doel had, evolueerde, ergens heen ging. Ik geloofde in de idee van de uomo universalis van Voltaire. Maar Sartre, Camus, Huxley en allerlei wetenschappers hebben me van die idee genezen; sinds ik hen gelezen heb, weet ik dat het leven een toevallig allegaartje is, zonder doel en zin. Dat was een tegenvaller. Maar dat belet me niet glorierijk van de ene dag in de andere te leven, het kleine leven van elke dag verschaft me groot genoegen: ik vind koffie en appels lekker, ik vind de zon heerlijk, ik vind zwemmen en door de heuvels stappen plezierig, ik mag graag onder een van mijn mooie olijfbomen liggen, het geluid van krekels is mooi, Bach en Picasso hebben onthutsend mooie dingen gemaakt.»
HUMO U ziet er gezond uit en klinkt ook helder, heeft u daar iets bijzonders voor gedaan?
BERKHOF «Nee, dat is een gelukkig toeval. De finale mitrailleur maait in het wilde weg. Een heleboel van mijn vrienden liggen er, terwijl ik er nog sta en me goed voel. Dat is een cadeautje. Van wie weet ik niet.
»Ik had de gewoonte ’s ochtends tien kilometer te wandelen. Niet om gezond te blijven, gewoon voor mijn plezier. Tegenwoordig hou ik het bij vijf kilometer. In de zomer woon ik in het zuiden van Frankrijk, waar ik elke dag twee keer vijfhonderd meter zwem. Dat zal allemaal wel geholpen hebben.»
HUMO Bent u tevreden over die negentig boeken, die hier samen een heel boekenrek vullen?
BERKHOF «Al mijn boeken zijn momentopnames, bepaald door wat ik op dat moment wilde, door de plaats waar ik was, door het geduld dat ik had of niet had. Dat brengt met zich mee dat mijn productie ongelijk van kwaliteit is. Een viertal boeken heb ik nooit willen laten herdrukken, omdat ik me ervoor schaam. Er zijn wel meer boeken die ik nu niet goed meer vind, waarvan ik weet dat het beter had gekund als ik er meer tijd aan besteed had. Zelf vind ik een goed dozijn van mijn boeken belangrijk en goed: daarin heb ik ongeveer op de manier zoals ik dat wilde gezegd wat ik wilde zeggen.»
HUMO Vindt u dat u genoeg erkenning heeft gekregen? U moet het bijvoorbeeld zonder Staatsprijs stellen.
BERKHOF «Zodra je als schrijver van ontspannende boeken bekend staat, kom je niet meer van los van dat etiket. Ach, mij maakt het niet veel uit, ik heb me altijd ver van het literaire leven gehouden. Van op een afstand heb ik strekkingen zien komen en gaan, denkend aan de woorden van een Franse dichter: 'Je moet zorgen dat je niet in de mode bent, dan zal je ook nooit uit de mode zijn.'»
HUMO Is er een boek waarvan u denkt dat het na uw dood zal voortleven?
BERKHOF «Dat houdt me niet bezig, na mijn dood is het gedaan. Ik heb ook geen knipsels over mezelf bewaard. Ik heb geen behoefte alles keurig geklasseerd aan het nageslacht door te geven. Ik word gewoon stof.»
De jaren negentig
HUMO ‘De winter komt’ wordt verteld door de tweelingbroer van Elsa, die haar zijn ‘tegenpool’ noemt. Is haar ‘vurigheid en onstuimigheid’ ook u vreemd?
BERKHOF «Beide personages zijn afsplitsingen van mezelf, net als bij al mijn boeken die ertoe doen. Zodra die personages zich van mezelf afgesplitst hebben, ontwikkelen ze zich in mijn verbeelding: ze beginnen vanalles te zeggen en te doen. In die periode dat dat proces zich voltrekt woon ik in het zuiden: dan loop ik in de zomerse heuvels rond, zwem ik en weet ik maandenlang nauwelijks wat er rondom me omgaat. Intussen hoor ik steeds duidelijker wat de personages denken en voelen, tot het winter wordt en ik naar Vlaanderen terugkeer om te schrijven. Ik heb, net als Elsa in het boek, het gevoel dat het leven in de winter een beetje stilstaat: je kan je verlangens, hunkeringen, teleurstellingen, angsten en onzekerheden even vergeten. Als we als kind een spelletje speelden, hadden we de mogelijkheid twee vingers in de lucht te steken en 'twee' te roepen, wat dan betekende dat we het spel even stillegden. De winter is net zo, daarom schrijf ik uitsluitend in de winter.»
HUMO Ziet u 'De winter komt' als een testament?
BERKHOF «De idee bekoort me wel alles waar ik mee bezig geweest ben, in een roman bij elkaar te brengen, maar dat is voor later. Ik zie 'De winter komt' als een aanloop.
»Ik heb veel tijd doorgebracht met de problemen van de dag, de week of het jaar. Dat is eigenlijk niet leven, dat is bestaan. Ik mag graag denken over wat leven eigenlijk is: mens-zijn in een heelal. Af en toe zit ik te piekeren over het lot van dit heelal, dat waarschijnlijk maar één van de vele heelals is: het is ontstaan bij de Big Bang en zal na vijftien miljard jaar simpelweg verdwijnen. Dan houdt de zon op met branden en is het gedaan met de aarde en zal het zijn alsof we er nooit geweest zijn. De afschuwelijke onzin van het heelal betekent dat al wat we doen nergens toe dient. Die relativiteit en die kleinheid houden me bezig: wij zijn maar bacteriën die krioelen in een cel.»
HUMO Gaat u desondanks memoires schrijven?
BERKHOF «Absoluut niet, al hebben uitgevers me er jarenlang om gevraagd. Mijn persoonlijk leven is een allegaartje van dingen die gedirigeerd zijn door mijn genen, mijn opvoeding en toevallige ontmoetingen. Ik vind dat niet belangrijk genoeg voor een boek. Een biografie wil ik dus ook niet, ik heb in de loop der jaren meer dan één would-be biograaf wandelen gestuurd.»
HUMO In '92 zei u in Humo: 'Het heeft de linkse beweging zoveel moeite gekost om voor de gewone man een behoorlijk leven te bevechten, en dat wordt hem weer afgenomen, een percentje hier en een percentje daar. We staan voor een zware periode.'
BERKHOF «Ik besefte dat er met een heel mooie maatschappij geknoeid werd, in de naam van orde, gezag en hogere waarden van vroeger. Maar ik vind de democratie te mooi om zomaar op te geven. In de jaren zestig en in de jaren zeventig van vóór de oliecrisis hield ik enorm van de hoop dat we met z’n allen naar iets moois toewerkten. Ik heb me erbij neergelegd dat de uomo universalis niet bestaat en dat we niet naar een hoogtepunt van beschaving toegaan, maar ik zal me er nooit bij neerleggen dat we rechtsomkeer maken, onszelf dommer maken en regresseren naar onwetendheid en bijgeloof. Ik erger me blauw aan de nieuwe spiritualiteit: de mens wil weer eens loskomen van het materialisme, het wat hoger gaan zoeken en vormt daartoe sekteachtige genootschappen. Ik word letterlijk ziek van iets als de Pinkstergemeenschap, met Fabiola die in de kerk met haar armen staat te zwaaien.»
HUMO Uw romanproductie van de jaren negentig kastijdt verschillende bedreigers van de democratie: het katholiek fundamentalistisch reveil ('Donnadieu'), Opus Dei ('Octopus Dei'), moslim-fundamentalisme ('Met Gods geweld'), extreem-rechts ('Happy Town') en het kapitalisme ('Hoog spel'). Waarvan gaat volgens u vandaag de grootste dreiging uit?
BERKHOF «Ideologieën kunnen natuurlijk onwaarschijnlijk veel macht ontwikkelen en verschrikkelijk veel kwaad doen als ze de religie misbruiken, maar volgens mij schuilt het grootste gevaar in de ontzaglijke macht die tegenwoordig door niet-gouvernementele, commerciële ondernemingen verworven wordt. Sommige multinationals werken met een budget dat even groot als dat van de Verenigde Staten. Op de duur zijn die maatschappijen zo machtig dat ze niet meer moeten gehoorzamen aan wetten of regeringen. Door zichzelf op te splitsen maken die mastodonten zich ook ongrijpbaar: hun raad van bestuur zit in het ene land, hun boekhouding in een ander land en hun bevoorrading en hun productie in nog een ander land, zodat geen regering hen nog iets kan maken. Deze zomer hebben we al een voorsmaakje gekregen toen de benzineprijzen bleven stijgen: de OPEC-top bestaat uit zeven grinnikende heerschappen, die onder elkaar kunnen beslissen over ons welzijn en ons leven, zonder dat iemand nog controle over hen heeft.»
De jaren tachtig
HUMO In '82 ging u met pensioen. Waarom bent u niet eerder van uw pen gaan leven?
BERKHOF «Umberto Eco heeft dezelfde vraag ooit beantwoord met Ik gaf gewoon graag les. Ik mis dat werk niet, maar het contact met de studenten wel. Het schrijven heeft me na mijn pensionering voor het zwarte gat behoed.»
HUMO In 'De zomer en ik' uit '82 typeert u zichzelf als volgt: 'Hij is een opgewekte, soms weemoedige, ietwat grillige, maar doorgaans betrouwbare, hoogst fantasierijke, matig dappere, betrekkelijk zelfzuchtige, welmenende man, die geen revolutie maakt, maar wel de dag dat ze hem dat verbieden, en die daar vrede mee schijnt te hebben.'
BERKHOF «Dat onderschrijf ik nog altijd. Ik heb enige tijd nodig gehad om die rust te vinden, maar zodra dat gelukt was, heeft ze me niet meer verlaten.»
De jaren zeventig
HUMO In '72 verscheen 'Het huis van Mama Pondo'.
BERKHOF «Dat boek zat al heel lang in me. Kort na de oorlog ben ik een paar jaar journalist geweest en als buitenland-redacteur heb ik in '48 de apartheid weten lanceren: de boeren wonnen de verkiezingen en ze beslisten de zwarten apart te zetten. Dat vond ik misselijkmakend. Ik heb het allemaal van dichtbij gevolgd, van in het begin met de bedoeling er ooit over te schrijven. In '60 ben ik voor het eerst in Afrika geweest. Nadien heb me ook uitvoerig gedocumenteerd, ik heb onder meer via de Koninklijke Bibliotheek in Brussel de Zuid-Afrikaanse wetteksten en parlementsverslagen uit Londen laten komen. ‘Het huis van Mama Pondo’ was voor mij een belangrijk boek en het heeft me heel veel plezier gedaan dat het weerklank gevonden heeft. Het is zelfs in het Russisch vertaald.»
HUMO André Demedts geloofde u simpelweg niet: 'Ook tegen duivels in de hel zou het misdadig zijn hen vals of lichtzinnig te betichten van wat in deze roman verweten wordt aan een volk, dat ons in de natuurlijke orde der dingen nader ligt dan andere en ons bovendien nooit iets misdaan heeft.'
BERKHOF «Hij suggereerde dat ik loog en dan nog wel ten voordele van minderwaardige zwarten. Demedts stond helaas niet alleen, er waren wel meer mensen die vonden dat ik als Vlaming de Zuid-Afrikaanse broeders in de Nederlandse taal niet in de rug mocht schieten. Dat argument is geleidelijk aan weggevallen. Mijn boek is vaak in scholen gebruikt en dat heeft zijn werking niet gemist; ik denk dat ik generaties jongeren duidelijk heb helpen maken dat apartheid simpelweg niet kan.»
De jaren zestig
HUMO Van 1965 tot 1972 zit er een opvallende hiaat in uw voor de rest zeer overvloedige romanproductie.
BERKHOF «Dat heeft te maken met een kanteling rond 1960. Ik had geen zin meer om vrolijke vakantieboeken te schrijven, ik was op zoek naar iets anders en dat kostte enige tijd.»
HUMO De jaren zestig zijn ook het decennium van mei '68. In 'De winter komt' schrijft u meewarig over de hippies.
BERKHOF «Ik was 48 in '68, ik heb de revolte meegemaakt als professor aan de Handelshogeschool in Antwerpen. Ik vond het prachtig dat ze 't deden en ik vond het teleurstellend dat ze ermee ophielden. Ik heb samen met mijn studenten betoogd en ik comitŽs gezeten, 't was een fijne tijd. Maar tot mijn grote spijt bloedde het allemaal heel snel dood. Tien jaar later waren de mensen die ik als hippie gekend had, yuppie geworden en vonden ze dat ze op tijd moesten opstaan en gaan werken, en dat ze vlijtig en gehoorzaam moesten zijn.»
HUMO U besluit het hoofdstuk als volgt: 'De tirannen verscholen zich, kwamen in andere kleren weer te voorschijn en grepen ons.'
BERKHOF «De tirannen komen altijd terug. Eenzelfde soort genen brengt de mens er telkens weer toe macht te grijpen en de anderen te verdrukken. Iets in onze menselijke natuur is nog niet voldoende beschaafd om dat niet te doen. ’t Is intussen al zo dikwijls gebeurd dat ik me afvraag of we er nog van afraken.»
HUMO In 'Dagboek van een missionaris' uit '62 schreef u over uw verlies van het geloof op uw zesentwintigste. Waarom heeft u zolang gewacht met dat boek?
BERKHOF «Het afgooien van mijn geloof was moeizaam gegaan en ik was zo blij dat het achter de rug was dat er ik even niet opnieuw over wilde beginnen in boeken. Ik heb nooit een boek in het tumult van de strijd geschreven. Ik was er ook niet klaar voor, ik heb enkele jaren met een schuldgevoel rondgelopen: afstand nemen van het geloof betekende ook een verwijdering van mijn ouders, mijn grootouders, mijn buren, de pastoor die aan huis kwam. Dat was pijnlijk.
»Bovendien wilde ik mijn ouders dat boek besparen. Zij wisten niet dat ik mijn geloof kwijt was. Mijn moeder was eindeloos gelovig, zij ging dagelijks naar de mis en te communie. Zij zou dat boek niet overleefd hebben.»
De jaren vijftig
HUMO In '58 werd u vader. Welk effect had dat op u?
BERKHOF «Ik hield op rakker te zijn, ik kreeg ineens verantwoordelijkheid. Mijn vaderschap had de meest vreemde gevolgen: tot de geboorte van mijn zoon was ik jager, ging ik geregeld met vrienden in het noorden van het land en in de Ardennen jagen. Maar toen mijn zoon er was, ben ik daarmee opgehouden. Ik kon het niet meer, ik vond dat de hazen en konijnen die ik schoot op mijn zoontje leken. Dat witte, malse, mollige buikje van die konijnen was precies het buikje dat ik zag toen ik in de wieg keek. Ik had nog een stuk of duizend cartouches, die heb ik aan mijn mede-jagers cadeau gedaan. Nadien heb ik nooit van mijn leven nog geschoten.»
HUMO In 'De winter komt' luidt het: 'Kinderen behoren tot het leven van hun ouders, maar ouders behoren niet tot het leven van hun kinderen.'
BERKHOF «Dat is treurig en frustrerend. Je sticht een gezin, waar je kinderen uiteraard bijhoren, en je denkt dat het iets permanents is, maar dat is niet zo: je kinderen komen jou tegen op hun levenspad en gaan dan weer verder. Je loopt ze nog wat achterna, maar dat wil niet helpen: je bent niet meer dan een tijdelijk fenomeen in hun leven.»
HUMO In de jaren vijftig heeft u nogal wat reportages geschreven.
BERKHOF «Tussen mijn dertigste en mijn veertigste heb ik veel gereisd, in ’55 heb ik zelfs een reis rond de wereld gemaakt. Als knaap had ik al de droom de hele wereld rond te reizen. Ik wilde met mijn eigen ogen zien hoe de Chinezen, de Brazilianen en de hindoes leefden. Ik wilde weten wat mensen over de hele wereld blij en treurig maakte, ik wilde weten hoe men in andere landen met elkaar en met zijn kinderen omging. In mijn atlas omcirkelde ik alle plaatsen die ik zou gaan bezoeken. Later heb ik in dezelfde atlas een tweede cirkel getrokken rond de plaatsen die ik gezien had.»
HUMO Welk land heeft de diepste indruk nagelaten?
BERKHOF «In India heb ik gezien wat godsdienst met een prachtig volk kon doen. Ik was gefascineerd door de gelatenheid en berusting: hindoes moeten hun leven leiden in de toestand waarin ze geboren worden en hopen dat ze het geluk hebben te reïncarneren in een beter leven. Wie zich tegen de gang der dingen verzet, loopt het risico terug te komen als een paria. Ik kwam uit een zwaar katholiek nest, maar zo'n intens geloof had ik nooit gezien.
» Aan de universiteit heb ik af en toe een moderne Indiër ontmoet, maar als het erop aan kwam, waren ze net zo gelovig als de rest. Mijn gidsen en raadgevers waren altijd studenten: als ik in een stad aankwam, ging ik altijd eerst naar de universiteitscafetaria. Mijn blonde haar wekte de nieuwsgierigheid en lokte mensen. Ik was immens populair bij Indische meisjes, die ervan droomden een Europeaan te trouwen, want van hem zouden ze de enige vrouw zijn, terwijl ze van een hindoe alleen maar de derde of de vierde vrouw konden worden. Dat was allemaal heel plezierig.»
HUMO Is 'Zoeklicht op Marokko' één van die vier boeken waar u zich voor schaamt?
BERKHOF «‘Zoeklicht op Marokko’ was een reportage over de toestand van een volk onder het Franse koloniaal bewind. Indertijd dacht men dat Europese landen kolonies vooral veel bijbrachten, je moest dus niet te veel schrijven over de ellende van de gekoloniseerde volken. Er gingen toen veel Vlaamse schrijvers naar Kongo met een beurs van het Ministerie van Koloniën: ze waren te gast bij de gouverneur en er werden diners voor hen georganiseerd, zodat bijna niemand van hen ooit kritiek op de rol van België in Kongo heeft geleverd. Maar ik heb wel degelijk geschreven hoe miserabel het Marokkaanse volk er onder het koloniaal bewind aan toe was.»
HUMO Een citaat: ‘De Marokkaan is zeer lui. Als je ergens een steen neerlegt, mag je overtuigd zijn dat er tien minuten later iemand op zit. Wat hygiëne is, kan een Marokkaan lastige bijgebracht worden.’
BERKHOF «Ik beschreef gewoon wat ik zag: dat mensen massaal bij de pakken bleven neerzitten. Op een gegeven moment passeerde ik een plaats waar een waterleiding aangelegd werd. De werken waren aan de gang, maar de zaak liep nog niet ondergronds. Via affiches op bomen werd meegedeeld dat er waterleiding kwam, maar de mensen kenden dat simpelweg niet, dus bleven ze stromend water gebruiken zoals ze dat gewend waren: ze wasten zich erin en ze pisten erin. Ik heb beschreven wat ik zag, daarmee deed ik toch geen uitspraak over een soort mensen?»
HUMO Waren de jaren vijftig door het succes van 'Veel geluk, professor' het toppunt van uw populariteit?
BERKHOF «Ik beschouw dit decennium niet als mijn beste. 't Waren plezierige jaren, waarin ik mijn blijdschap uitschreef omdat de wereld zo mooi was. Ik zag en ik kreeg de wereld waarvan ik als kostschooljongen gedroomd had. Bovendien mocht ik erover schrijven en werd dat ook nog eens allemaal druk gelezen. Dat was fantastisch! Maar ik was nog vrij naïef, 't was allemaal mooi en pittoresk. Ik dacht dat Mexicanen vooral mensen waren met een sombrero op hun hoofd, die op de hoek van de straat stonden te zingen, zichzelf begeleidend op gitaar. Pas later begonnen allerlei sociologische en ideologische problemen me duidelijk te worden. Daarom kijk ik met meer genoegen terug op de meer bewuste periode na 1960 dan op de zorgeloze periode ervoor.»
HUMO In 1956 – u was al 36 – bent u getrouwd.
BERKHOF «Door die grote reizen had ik zo'n druk leven dat vroeger trouwen moeilijk was. Maar ik heb niet bewust gewacht om te trouwen, de liefde heeft op een gegeven moment gewoon haar opwachting gemaakt. In '55, na die reis om de wereld, maakte ik voor de BRT tv-reportages over India. Ik zat in de ene hoek van Studio 6, terwijl in de andere hoeken de weerman, de nieuwslezer en het speakerinnetje zaten. Ik boog naar voren om dat meisje beter te bekijken en op hetzelfde moment boog Nora naar voren om mij te bekijken. Toen ons werk erop zat zijn we een koffie gaan drinken, twee maanden later zijn we getrouwd. En dat zijn we, vierenveertig jaar later, nog altijd.»
HUMO U heeft veel geschreven over vrouwen, die vaak superieure wezens blijken te zijn.
BERKHOF «Een oom heeft me ooit gezegd: 'Vrouwvolk, jongen, da's beter gelukt.' En hij voegde eraan toe: 'Maar ge moogt hen dat niet zeggen.' Gaandeweg heb ik zijn gelijk bevestigd gezien: vrouwen zijn veel gevoeliger dan mannen, ze hebben een beter inzicht in de menselijke natuur, begrijpen alles veel vlugger, en hebben veel meer weerstand. Vrouwen zijn gewoon sterker. Mannen kunnen dingen opheffen die vrouwen niet getild krijgen, maar vrouwen kunnen meer dragen: ze verdragen veel beter tegenslagen, lijden en eenzaamheid. Hun gevoeligheid, intensiteit en warmte maken dat vrouwen veel dichter bij het leven staan dan mannen. Een vrouw maakt het leven ook, ze draagt het over, het zit in haar. De rol van de man bij de creatie van nieuw leven is belachelijk klein.»
HUMO Elsa uit 'De winter komt' vertrouwt haar tweelingbroer toe: 'Vrouwen verslinden elkaar.'
BERKHOF «Een vrouw zal nooit een andere vrouw verraden, zeker niet tegenover een man. Ze houden het onder elkaar, maar ze zijn wel genadeloos. Vrouwen kunnen haaien zijn. Ze staan altijd in concurrentie met elkaar, hun leeftijd en de omstandigheden spelen geen rol. Tja, niks is volmaakt.»
De jaren veertig
HUMO U debuteerde in '44, met de humoristische schetsen 'De student gaat voorbij' en de policier 'De heer in grijze mantel'. Heeft u er achteraf nooit spijt van gehad dat u voor het pseudoniem Aster Berkhof gekozen hebt?
BERKHOF «Eigenlijk niet, ik ben er zo aan gewend geraakt dat het bijna mijn naam geworden is. Ik schreef in die periode wetenschappelijke artikels en geestige verhalen over het studentenleven, en ik wilde die twee genres gescheiden houden. Ik ben na mijn studies nog een poosje assistent aan de universiteit van Leuven geweest en toen ik de wetenschap voor bekeken hield, waren er al een stuk of zeven boeken onder de naam Aster Berkhof verschenen. Toen vond ik het niet aangewezen nog van naam te veranderen.»
HUMO Was debuteren in de oorlog moeilijk?
BERKHOF «Nee, want er kwamen heel weinig boeken uit het buitenland het land binnen. Vlaamse boeken deden het dus goed, men was blij iets te hebben. 't Was trouwens ook de glorietijd van de Vlaamse liedjes, want Amerikaanse en Engelse liedjes waren verboden.»
HUMO Moest u in die periode eigenlijk niet de vijand des vaderlands bekampen?
BERKHOF «Ik heb het vaderland vlak na de oorlog gediend. Ik ben in '38 aan de universiteit beginnen te studeren, wat betekende dat ik uitstel van dienstplicht kreeg tot na mijn studies. In '40 brak de oorlog uit en algauw bestond het Belgisch leger niet meer. Bij de bevrijding eind '44 richtten de Engelsen meteen compagnies op voor Belgische soldaten.
»Ik werd meteen opgeroepen en ben langdurig opgeleid in Engeland en Schotland. Dat was een geweldige tijd. Ik kwam in contact met een milieu dat ik nooit eerder gekend had. Op een gegeven moment lag ik op een kamer met een stuk of twintig Antwerpse dokwerkers. ’t Is ongelofelijk wat ik van hen allemaal gehoord, gezien en geleerd heb. Eerst was ik bang van hen, wat ze doorhadden en hen er alleen maar toe aanzette om me een beetje te plagen. Maar ze hebben me ontgroend, en dat heeft me veel deugd gedaan.»
HUMO Is uw tweede roman, 'Rotsen in de storm' uit '47, misschien een van die boeken waar u zich voor schaamt? Louis Paul Boon besprak het boek in Front: 'Berkhof heeft 800 bladzijden proza geschreven, en daarin geen enkel waar woord... niets of niemendal dat eerlijk is, dat zelf gezocht of zelf ontdekt of zelf gezien werd.'
BERKHOF «Ik heb die bespreking nooit gezien, misschien heeft mijn uitgever mij toen willen sparen en heeft hij dat stuk achtergehouden. Heel wat van mijn boeken kregen toen negatieve kritieken, onder meer omdat critici het verschil niet maakten tussen ontspanningsboeken en literatuur. Het heeft me weleens geïrriteerd dat de dingen niet beoordeeld werden op wat ze waren: je moet een detective of avonturenroman niet meten met dezelfde normen als een ernstig literair werk.»
HUMO In '49 verscheen 'Veel geluk, professor'. Wist u tijdens het schrijven dat u een gigantische bestseller onder de pen had?
BERKHOF «Helemaal niet. Dat boek was voor mij de voortzetting van een vakantie; ik had net de wintersport ontdekt, toen nog een heel elitaire bezigheid. Tijdens mijn legerdienst had ik kennisgemaakt met een aantal jonge, tamelijk rijke Britten, die geregeld gingen skiën en me uitnodigden eens mee te gaan. Ik heb hen vergezeld naar een hotel in Sankt-Moritz, dat voor mij eigenlijk veel te chic was en waar ik me blauw betaald heb. Terug thuis ben ik meteen aan het boek begonnen, mijn koffer was nog niet uitgepakt.»
HUMO Deze winter zendt VTM de vijfdelige reeks 'Veel geluk, professor' uit. Heeft u zich met die bewerking bemoeid?
BERKHOF «Nee, ik heb dat allemaal met veel vertrouwen aan Paul Koeck overgelaten. Ik heb geen enkel scenario gelezen en geen enkele aflevering gezien. Ik heb alleen maar een enkele keer de set bezocht, verder weet ik van niks.
»Er is maar één keer eerder iets van me verfilmd, de detective ‘Het spook van Monniksvee’. Ik zat ook niet op verfilmingen te wachten, ik zag er niet veel heil in. Film is een ander medium, dus is de film naar een boek altijd anders dan dat boek. Is de film beter, dan is dat een beetje triestig voor de schrijver. Is de film slechter, dan is het ook triestig. Goed is het dus nooit.»
De jaren dertig
HUMO In '36 verscheen in het weekblad Ons Land 'Verrader', uw allereerste verhaal.
BERKHOF «Ik schreef het op kostschool, waar ik een fijne tijd had. Pas achteraf ben ik me over die tijd beginnen op te winden: kinderen werden toen zo gemanipuleerd dat ze niet eens wisten dat ze een verkeerd leven leidden. Maar die woede kwam dus later, tijdens mijn kinderjaren leidde ik een kommerloos, heel gelukkig bestaan. Mijn ouders waren fijne mensen, van wie ik hield zoals zij van mij. We waren met z'n vijven thuis, we hadden een tamelijk groot huis met een grote tuin. Wij waren behoorlijk welgesteld; mijn moeder kwam uit een gegoede boerenfamilie en mijn vader was hoofdonderwijzer. Mijn kindertijd was dus prettig, ook al werden we heel streng opgevoed. Die eis tot absolute gehoorzaamheid was er evenzeer op de kostschool. We wisten dus niet beter, we werden met oogkleppen opgevoed.»
HUMO Is de strengheid van de moeder in 'De winter komt' gemodelleerd naar die van uw moeder: 'Nog steeds probeer ik te denken dat moeder het misschien allemaal minder slecht bedoelde dan het leek.'
BERKHOF «Mijn moeder was heel goed en zacht. Zij en ik hadden een bijzondere band: ik lijk op haar en ook zij schreef graag en goed. Ik had van haar hand een heel mooie novelle over de dood van haar vader aan het begin van de eeuw. We schreven elkaar brieven in mijn kostschooltijd. Maar aan de andere kant was mijn moeder verschrikkelijk streng. Ze was genadeloos: zij vergaf zondaars niet. Geloof was geloof en zonde was zonde, daar was geen speld tussen te krijgen. Alles wat in de Bijbel stond, was ook waar: ik hoor haar nog zeggen dat de wereld 3.000 jaar bestond. Zij had ook beslist dat ik priester zou worden.»
HUMO In 'De winter komt' kijkt de tweeling met enige bitterheid terug op hun kostschooltijd: 'Alles was verboden. Kijken was al zonde. Handen uit de broekzakken! Plassen met geheven hoofd, je blik pal op de muur voor je. De hel bestond.'
BERKHOF «Dat is allemaal authentiek. Er waren zelfs vlijtige jongens die, om het zeker goed te doen, plasten met hun handen in de broekzakken. Ik was verschrikkelijk naïef, maar ik ben niet getraumatiseerd of verminkt uit de kostschool gekomen. We hadden wel een grote achterstand: we hebben alles wel gedaan en beleefd, maar dan tien jaar later dan onze leeftijdsgenoten. Doordat we niet met meisjes mochten spelen, wisten we later niet hoe met ze om te gaan: we waren schuchter en onhandig, we moesten een leerschool doormaken.»
HUMO In het openingsverhaal in 'Over liefde gesproken' schrijf je: 'Dat lieve, roekeloze, avontuurlijke, volgens al mijn beginselen immoreel levende, rozige, mollige schatje deed alles. Die fijne, elegante handjes leidden me.'
BERKHOF «Dat is volstrekt autobiografisch. Zo is het gegaan, en achteraf ben ik gaan biechten.
»Dat biechten is op een bepaald moment ook het breekpunt geworden: ik besliste niet meer te gaan biechten. Zelfs in mijn gelovige tijd heb ik de biecht nooit bijzonder belangrijk gevonden, ik heb nooit gevonden dat ik veel kwaad deed. ’t Was zo duidelijk ridicuul.»
De jaren twintig
HUMOU bent in Rijkevorsel geboren, net als Leo Pleysier, die in zijn romans met zijn afkomst bezig gebleven is.
BERKHOF «Ik had als knaap al het besef dat de wereld heel groot was en mooi moest zijn. Ik wilde die wereld leren kennen. Van de plek waar ik geboren was – een huis, een tuin, een sloot, bomen, een vergezicht – was dat vergezicht het belangrijkste. Dáár wilde ik heen, ik was niet geïnteresseerd in het dorp omheen mijn geboorteplaats.»
HUMO Horen Kempenzonen niet honkvast te zijn?
BERKHOF «Ik zou overal kunnen wonen. De streek waarin ik woonde heeft nooit veel voor me betekend. Pas in de lessen aardrijkskunde op school heb ik de Kempen leren kennen, samen met de polders, het Meetjesland en zo.»
HUMO Behoorde u als zoon van het schoolhoofd tot de elite van dat arbeidersgehucht?
BERKHOF «Je kunt alleen maar tot de elite behoren als je contact hebt met de anderen, maar wij mochten niet omgaan met de andere kinderen; we moesten thuis, in onze grote tuin, blijven spelen.
»De arbeiders en hun kinderen hebben me later nooit laten voelen dat ik als zoon van de onderwijzer aan de andere kant stond. Er was geen wrok of rancune, mijn vader was een heel charmante en populaire man. Behalve schoolhoofd was hij ook zaakvoerder van een landbouwcoöperatief, verzekeringsagent, agent van een kleine bank, en één van de grootste imkers van de provincie. Hij publiceerde en hield lezingen over zijn hobby. Alle arbeiders hadden bij hem op school gezeten, hij schreef brieven voor mensen die niet konden spellen, hij haalde smokkelaars uit de cel, hij ging genade verzoeken en probeerde straffen te milderen. Hij organiseerde alle feesten in die kleine gemeenschap, was voorzitter van vanalles en nog wat, en zat ook in het bestuur van de voetbalclub. Mijn vader was graag gezien. Ik denk weleens dat ik zijn relativerende glimlach heb.»
HUMO Kon hij het rabiate geloof van uw moeder dan niet milderen?
BERKHOF «Hij lag ook onder de sloef (glimlacht).»
HUMO Wat is uw vroegste herinnering?
BERKHOF «In mijn kinderbed met hoge spijlen was ik verschrikkelijk bang in het donker. Banger dan normaal, vonden mijn ouders toen. Mijn moeder vermoedde dat ik écht niet goed tegen het duister kon. Dat klopte, ik heb het trouwens nog altijd: ik lijd aan claustrofobie, en er is geen claustrofobischer omgeving dan volslagen duisternis. Gelukkig begreep mijn moeder dat. Ik kreeg een heel klein olielampje met een wiek door een porseleinen stop. Dat lampje zorgde voor een nietig vlammetje, dat een ietsje zichtbaarheid schonk. Toen ik dat lampje kreeg, was ik volmaakt gelukkig en eigenlijk ben ik dat gebleven.»