Herman De Coninck over pedofilie
Pedofilie: om de ziel van het kind? ‘Alles moet kunnen! Maar niet met mijn kind’
Eind 1979 zou in Gent de musical ‘Snoepjes’ worden opgevoerd, een stuk over pedofilie, over ‘kinderlokkers’ dus, de vreemde mannen die er altijd met een reep chocola op uit trekken. Toen ontpopte schepen Van Eeckhout, ten tijde van minister Vranckx een notoir anti-censuurman, zich tot grote verbieder: seksuele vrijheid allemaal goed en wel, maar pedofilie, nee, dat ging net iets te ver. Ik kan daar inkomen. Ik ken nogal wat ouders die een aantal jaren terug hun kinderen volstrekt anti-autoritair wilden opvoeden, en die een beetje Freud hadden gelezen zoals iedereen ook wel de pornografische passages uit de Bijbel kent.
Op elke vergadering hing toen wel ergens de slogan ‘vrije lustbeleving van het kind’ in de lucht, jongetjes mochten niet, maar moesten met hun piemeltje spelen, omdat wij dat zelf vroeger nooit gemoogd hadden; meisjes werden gestimuleerd tot wat Adriaan Morriën zo mooi noemt ‘het bladeren in zichzelf’. Maar als pedofilie ter sprake kwam, kwam niemand verder dan een vaag wegwuivend soort toegeeflijkheid van ‘okee, maar niet met mijn kinderen’. En opnieuw kan ik daar inkomen. Ik weet natuurlijk best dat pedofielen geen kinderverkrachters zijn. Sadisten doen dat, pedofielen niet. Het percentage lustmoorden op kinderen is niet groter dan het percentage lustmoorden op volwassenen — terwijl toch niemand op het idee komt om heterofilie om die reden af te schaffen.
Pedofielen zijn bovendien meestal uiterst zachtmoedige mensen, er komt meer aaien bij te pas dan bij de gemiddelde grote-mensen-liefde, het is allemaal veel minder rechttoerechtaan, speelser, met meer heimwee ook, naar de eigen kindertijd, naar het onmogelijke. Want samen oud worden is er voor pedofielen uiteraard niet bij, het is meer iets van eventjes iets hebben en daar een jaar later nóg over dagdromen. Zo doen dat alleszins twee van mijn lievelingsdichters, Jan Hanlo en Wilfred Smit, allebei pedofiel.
Bij Hanlo merk je pedofiel-zijn vooral aan het speelzieke. Het in elkaar gepast gedicht ‘De Mus’ bv. gaat zo :
Tjielp tjielp — tjielp
tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
Tjielp etc.
Het gedicht ‘Jossie’ begint dan weer als volgt:
Jossie lief Jossie. Klein Jossie.
Goed Jossie.
Goed lijf Jossie. Goed zicht.
Goed ziel, denk.
Weet niet goed ziel Jossie.
Ken niet goed ziel Jossie.
En ‘Ontboezeming in het Antwerps’ gaat in deze voege:
‘k Zieng oe gere Guske en ge
meuget wete, oemda zoe veul
trekt oep ‘n mus en oep ‘n
mieëw, en oep e polderboereke
en oep e porselaaine postuureke,
en g’ ne mond lak ne
voyageur en nen engel,
en oew oege zen die van nen aawe kommersaant
en vantaaid van e fel paanterke,
mor dan zen ze te schoeën -- te schoeën ver maai —
as ze zoe zieng lak e paanterke.
Hanlo heeft veel betere gedichten geschreven dan deze, maar ze illustreren zijn speelsheid, hij schrijft evengoed in vogeltaal als in kindertaal als in Antwerpse als in diverse soorten Nederlands, en hij schrijft in elk van die talen alsof het voor het eerst is, elk gedicht van Hanlo is een soort ‘Hebban olla vogala’.
Wilfred Smit schrijft dan weer een soort zeer voor minuskule geschikt soort juwelenkistjes bij elkaar, waaruit een hoofs muziekje opklinkt als je ze opent, en waarin hele dure piep-kleine stemminkjes bewaard worden, zoals volgende prentkaart, van een jongen mogen we wel gissen, die al lang onbereikbaar geworden is: ‘Zeegezicht’.
Uit dit wiegelend mastbos vind ik jouw schip wel niet terug,
het had ach had ook geen wimpel.
waarom laten elkaar ooit los
lief en geliefde?
Zo simpel
vindt men terug niet een blauw zoutkristal,
en dat geeft dorst, breekt, dat is al.
Die poëtische pedofilie doet me dus wel wat: al die geraffineerde kleine dingen: het is waar je je op gooit als de grote dingen zijn mislukt.
Maar mag dat ook buiten poëzie om? Wordt het dán niet, om even snel de vooroordelen op een rijtje te zetten, ten eerste vies, is het ten tweede niet een soort van machtsongelijke verhouding — tussen een volwassene en een kind — een erotisch eenrichtingsverkeer, is het ten derde niet schadelijk voor het kind, en is het ten vierde niet bepalend voor de richting die zijn latere seksualiteit zal uitgaan?
Vooroordeel nummer 1
Het gaat ‘m natuurlijk vooral om die seksualiteit: als pedofiel de benaming was voor een vlinderverzamelaar, zou het een rustiger onderwerp zijn. (Ik dacht ook altijd dat cunnilingus een stadje in Schotland was.)
Zo merkt Peter van Eeten (in ‘Sex met kinderen’) op dat het wel frappant is hoeveel ingezonden brieven Willem Duys in ‘71 bijvielen toen hij zich in ‘Voor de vuist weg’ tegenover de ouders van een vierjarig verkracht meisje liet ontvallen dat hij, als het één van zijn kinderen geweest was, de aanrander graag eigenhandig had doodgeslagen.
Natuurlijk was er hier sprake van een misdrijf dat bestraft moest worden, het kind liep zelfs vrij ernstig lichamelijk letsel op. Maar daar staat tegenover, zegt Van Eeten, dat er in ons land elk jaar duizenden kinderen mishandeld worden, meestal door hun ouders. Deskundigen van de kinderbescherming wijzen daar voortdurend op, maar de publieke opinie blijft er lauw en onverschillig onder. Dus komt de verontwaardiging van Duys en zijn sympathisanten ‘meer voort uit het seksuele element dan uit de mishandeling als dusdanig’, concludeert Van Eeten.
Misschien speelt in de ouderlijke verontwaardiging over pedofilie ook jaloezie mee, dat zeggen tenminste de pedofielen: elke ouder zou eigenlijk graag in dezelfde intimiteit met zijn kinderen omgaan, en als een derde dat dan doet, (of eigenlijk een vierde) wijst hij hen eigenlijk onrechtstreeks op het gebrek aan tederheid in hun eigen omgang.
Maar vooral speelt de voorstelling mee van kinderlijke onschuld versus doortrapte volwassenheid. De term ‘kinderlokker’ spreekt voor zichzelf: de volwassene lokt - de kinderen doen helemaal niks.
Dat is:
Vooroordeel nummer 2
Ondanks Freud wordt het bestaan van kinderlijke seksualiteit nog steeds liever geloochend. Er bestaat wel een term voor volwassenen die zich tot kinderen aangetrokken voelen, maar niet omgekeerd voor kinderen die volwassenen verleiden. (Nabokov noemde zijn Lolita een ‘nimfijn’, maar dat woord heeft hij zelf moeten uitvinden.) Terwijl volgens Dr. Bernard (‘Pedofilie’, uitgeverij Aquarius, Bussum 1974) toch wel in de helft van de gevallen het initiatief van de kinderen uitgaat.
Een van de vroegere schrijvers over dit onderwerp, psychoanalyticus Wilhelm Stekel, schreef al in 1922: «Volwassenen zijn niet altijd de verleiders. Het komt voor dat kinderen het initiatief nemen. Het was in de tijd toen ik geneeskunde studeerde dat ik gedurende vele maanden, in de buurt waar ik woonde, een acht-negenjarig meisje tegenkwam dat mij vaak aansprak en mij dan vroeg hoe laat het was. Zij gaf mij een niet te misverstaan teken, zoals slechts een volwassen deerne of cocotte in staat is te doen. Ik deed alsof ik deze tekens niet begreep, volgde echter met belangstelling het gedrag van het kleine meisje. En op een keer vroeg ze mij of zij niet op mijn kamer mocht komen. Zij wilde graag in een mooie kamer spelen en ik zou haar daarvoor wel toestemming geven. Ik moest haar maar een boek geven en dat zou zij mij dan komen brengen. Dit alles alleen maar om een voorwendsel te hebben om bij mij te komen. Ik had genoeg begrepen en brak snel het gesprek af. »
En in ‘Sex met kinderen’ wordt een ingezonden brief uit Sextant geciteerd van een vrouw die terugkijkt op een ervaring van toen ze twaalf was, met ‘oom Herman’, geen echte oom, maar wel een stoeierige, zoenerige huisvriend. ‘Op een keer ontdekte ik dat hij op z’n gemak bij m’n bloes naar binnen stond te gluren toen ik voorover gebukt stond om aardbeien te plukken. En dat is een ontdekking voor een spriet op die leeftijd... Ik herinner me nog goed dat ik toch wel een kleur kreeg, maar net deed of ik niets merkte, en dat ik opeens zin kreeg om m’n bloesje uit te doen om oom Herman nog beter te laten zien dat ik al een echt meisje aan het worden was. Eerst durfde ik niet, maar later op de middag, toen we allebei aan het schoffelen waren, zei ik dat ik stikte van de hitte (het was ook warm) en heb ik heel moedig m’n bloes uitgetrokken om net als oom Herman heeI sportief in m’n blote bovenlijf te werken... Toen ik m’n armen achter m’n hoofd vouwde omdat ik thuis in de spiegel had ontdekt dat m’n borstjes dan groter leken, en oom Herman zei dat ik nu ook wel gauw haartjes in m’n oksels zou krijgen, flapte ik er heel trots uit dat ik van onderen al wat had. Dat wilde-ie niet geloven en toen ik volhield daagde hij me natuurlijk uit om het te bewijzen.’ Enzoverder.
Is dat...
Vooroordeel nummer 3
... schadelijk voor het kind ? De Sextant-briefschrijfster besluit haar brief met de conclusie: «Het komt er helemaal op aan wie de pedofilie bedrijft en hoe. Als hij echt van kinderen houdt (en dat pleegt toch samen te gaan) zal hij het kind in kwestie ook begrijpen en aanvoelen, en dus weten wat wel en wat niet kan. In mijn geval kon er heel wat, en dat heeft oom Herman beslist wel aangevoeld, want hij was veel te veel een goeierd om voor z’n eigen pleziertje iets onherstelbaar te vernielen.»
Een ander getuigenis, uit het boekje van Dr. Bernard, is van een twaalfjarige jongen, die zegt: «Over het algemeen vind ik het heel gewoon. Je maakt als je zo’n verhouding hebt ook nog eens een uitstapje. Het seksuele vind ik ook heel prettig met mijn oudere vriend. Het begon met een kameraad in de straat waar ik woon. Hij was het die begon. Maar met een man vind ik het veel prettiger, omdat alles groter is. Belangrijk vind ik ook het gevoel van veiligheid en dat ik beschermd word. Ik zou het niet willen missen. Als mijn ouders het goed zouden opvatten, dan zou ik het wel prettig vinden als ze het wisten.»
Conclusies van Dr. Bernard - uit voornoemde en andere getuigenissen: de seksuele omgang wordt als heel gewoon beschouwd, veel kinderen vinden de grootte van de apparatuur aantrekkelijk, het gevoel van veiligheid en geborgenheid bij de oudere persoon is essentieel en dat is een weerlegging van…
Vooroordeel nummer 4
... de jongere partners huwen later normaal.
Tenminste: het percentage van de jonge jongens of meisjes dat homofiel blijft, ligt niet hoger dan het percentage van homofielen op de hele bevolking. Pedofilie leidt de seksualiteit van het kind dus niet ‘in verkeerde banen’. Integendeel, zo getuigt een op dat moment 25-jarige man in ‘Sex met kinderen’: «Voor het latere huwelijksleven was dit alles een bijzonder goede inleiding en men krijgt een gezonde kijk op de wereld. Voor de studie was het minder best, maar dat kan ook persoonlijk zijn.»
Jamaar, jamaar!
Is dat dus het enige nadeel, dat het wel eens de aandacht van de studies zou afleiden? Stuur ik vanaf vandaag mijn zoon op pad met de boodschap dat, als hij een stuk chocola aangeboden krijgt, hij meteen ook maar een sigaar voor zijn vader erbij vraagt?
Voorlopig niet.
Er wordt namelijk in geciteerde boekjes iets te snel geargumenteerd, iets te doordrammerig ook, en aan de hand van iets te weinig getuigenissen. Zo is de ingezonden Sextant-brief over ‘Oom Herman’ eigelijk een antwoord op een andere brief in Sextant waarin een vrouw vertelt hoe ze als tienjarige misbruikt werd, en hoe ze daar allesbehalve gunstig op reageerde. ‘De verbittering van de briefschrijfster kan ik begrijpen’, zo begint het antwoord, ‘maar natuurlijk kun je nooit generaliseren.’
Dat is echter precies wat in ‘Sex met kinderen’ wèl gebeurt, want waarom wordt anders die eerste brief niet eveneens geciteerd?
Verder vind ik het eigenaardig dat Dr. E. Brongersma, dé auteur op dit vlak, in zijn hoofdwerk ‘Das verfremte Geschlecht’, de term pedofilie daarin wel zeer strak volgens zijn eigen behoeften afbakent als contact met geslachtsrijpe jongens. Dat geeft een beetje de rare indruk van iemand die wil opkomen tegen discriminatie van de pedofielen, terwijl ie meteen zèlf de helft van die pedofielen discrimineert, namelijk degenen die zich tot niet-geslachtsrijpe jongens voelen aangetrokken of tot meisjes. Voelt ook hij dat impliciet aan als moeilijker verdedigbaar? Ook wijt Brongersma in ‘Sex met kinderen’ de afkeuring van pedofilie aan het feit dat het, net als verkrachting, gezien wordt als een ‘inbreuk op het eigendomsrecht’ van respectievelijk de vader of de man?
Ik heb nooit geloofd dat mijn kinderen mijn eigendom zijn, maar net zoals ik ze van een slechte school weghaal, hou ik ze liever ook weg van bepaalde volwassenen. Omdat ik ze liever principes bijbreng dan snoepjes, misschien, en omdat ik vind dat kinderen hun kinderlijke seksualiteit maar onderling moeten beleven. Een van de getuigen in Dr. Bernards boekje geeft trouwens toe: ‘Een nadeel is misschien wel dat je minder contact hebt met de jeugd.’ Met andere woorden: zo’n speciale vriendschap isoleert je toch van andere kinderen. Bernard gaat daar nergens op in, maar dat vind ik nou juist wèl een overwegenswaardige vraag: of pedofilie van de betrokken kinderen geen vroegrijpe, vroeg-wereldwijze eenlingen maakt. De geciteerde boeken zeggen daar niet ja op, maar wordt niet eens gesteld.
Verder komt Peter van Weten (in ‘Sex met kinderen’) tot de conclusie dat Alles Moet Kunnen: wie iets verheimelijkt, schaamt zich ervoor. Nou, dan schaam ik me ook als eens uit eten ga en daartoe liever met z’n tweeën aan een afgelegen tafeltje zitting neem dan aan zo’ grote leeszaaltafel, om daar niet meteen aan groepsseks maar dan toch aan groepseten te doen.
‘Het kind zou zijn ouders en andere gezinsleden naakt moe-ten kunnen zien’, schrijft Van Eeten. Dat kan van mij. Maar ‘het zou ook van jongs af aan alle liefdesuitingen vrij moeten kunnen waarnemen. Geen enkele uiting van de kinderlijke seksualiteit zou onderdrukt mogen worden: niet met het spelen met de eigen genitaliën, niet de wens om met broertjes of zusjes, vriendjes of vriendinnetjes seksuele spelletjes te spelen - en ook niet de neiging om het met de ouders of met andere volwassenen te doen.’
Nou, ik vind het best als kinderen hun privéleven hebben, maar dit citaat gaat over iets anders: over publiek leven. Ik zal mijn zoon nooit wijsmaken dat ie van masturberen ruggengraatsverkromming krijgt, maar hem evenmin aansporen om het onder mijn ogen te doen. Zoals ik vind dat ik mij met mijn tweejarige dochter in bad wel iets meer mag permitteren dan mijn vrouw met mijn straks zestienjarige zoon.
Ik mis in dit citaat enige notie van intimiteit en ik vind dat seksuele opvoeding ook dáártoe moet opvoeden. Al moet ik toegeven dat in nogal wat pedofiele kindergetuigenissen net wèl die intimiteit zit, het heeft altijd wel iets van ‘ons geheimpje’, iets van een stiekem bondgenootschap tegen de rest van de wereld.
Ten slotte nog een oprisping: niemand die ooit heeft lesgegeven zal ontkennen dat bv. jonge meisjes van plusminus twaalf wel eens verleidingsallures aannemen. Alleen geloof ik niet dat de meeste leraars daarop ingaan. Zoals Etienne Vermeersch het stelde in De Morgen van 8/12/79 (n.a.v. de verboden opvoering van ‘Snoepjes’): ‘De kernvraag blijft: in welke zin kan een kind tot vrije keuze in staat zijn?’ Toen mijn zoon vier was, had hij de spontane neiging om onder auto’s te lopen. Is dat vrije keuze? Is het koketteren van een knaapje van tien met zijn strak broekje hetzelfde soort bewuste verleiding als van iemand die tien jaar ouder is? Tweede kernvraag is de schade die al dan niet aan het kind wordt aangericht. Die schade is er niet — zeggen de verdedigers van pedofilie, en ik ben nog geneigd om ze te geloven ook — als je tenminste te maken hebt met de modelpedofielen uit dit soort boekjes. Professor Vermeersch stipt al aan dat pedofielen ‘wel eens de neiging hebben om dit type van pedofiel (dat wellicht het meest voorkomt) te idealiseren, terwijl het toch ook voorvalt dat een pedofiele neiging zich bij sommige mensen uit in een plotse opwelling om seksuele aanrakingen te hebben, ook bij vreemde kinderen die daar natuurlijk nogal van schrikken.’ Hiermee zijn niet de 1 % aanranders bedoeld, die trouwens sadisten zijn, geen pedofielen, maar een minder teder soort pedofielen, zoals er ook wel eens mannen zijn die meteen onder de rokken gaan. Waarom wordt dit type niet vermeld in de pro-boekjes ?
Verder neemt nou wel iedereen aan dat, zoals Dr. Bernard zegt, niet de handelingen zelf traumatiserend zijn: ‘die bestaan uit strelingen of zijn masturbatorisch van aard, maar het is de houding van de maatschappij die tot problemen en conflicten leidt.’ Dat geloof ik allemaal best. Of zoals een jongen getuigt: ‘Op zekere dag kwamen mijn ouders erachter en de politie werd ingeschakeld. De verhoren waren vreselijk. Ik ontkende en ontkende nogmaals. Toen sloeg ik door. Mijn oudere vriend werd gearresteerd. Mijn ouders hadden, na mijn gedwongen bekentenis, een formele klacht ingediend. Niets hielp meer. Ik heb dit nooit kunnen vergeten.’
De meeste pedofielen vinden dan ook dat ze zichzelf toch niet kunnen veranderen, en dat er dus beter wat aan de maatschappij veranderd zou worden. Maar is dat niet nóg moeilijker? Dus, zolang dit stuk nièt gaat over pedofilie in de jaren 2000, maar over pedofilie nu, moet je besluiten dat het wel eens schadelijk kan zijn, door de reactie van de omgeving, die nu eenmaal is wat ze is. Een pedofiel zelf kan dan wel zeggen — zoals een homofiel dat kan —: ik neem er die maatschappelijke stress bij, ik bèn nu eenmaal zo. Maar kan hij dat ook van een kind vragen? Kortom: ik zou het allemaal niet weten. Eén ding staat vast: het is idioot, zoals vroeger wel eens gebeurde, kinderen op te voeden met het boemanbeeld van de kinderlokker. Kinderen kunnen daardoor angst krijgen voor iedere volwassene, zegt Dr. Bernard, kunnen in elke volwassene een potentiële aanrander gaan zien. ‘Je zegt ook niet tegen een kind: ‘Ga maar niet naar buiten, er kan een auto het trottoir oprijden en je verminken voor het leven’. En dat terwijl het gemiddelde aantal kinderen dat het slachtoffer is van het verkeer in Nederland honderden malen groter is dan het aantal slachtoffers van geweldmisdrijven in de hier bedoelde zin.’
Zo is het. Eigenlijk staat ook nog een tweede zaak vast: dat het gerechtelijk ingrijpen in dit soort gevallen a) meestal verkeerd is en b) niet helpt. Pedofielen zijn mensen met een seksuele gerichtheid waar ze zelf niet om gevraagd hebben. Pedofielen zijn minder schuldigen dan bijna het omgekeerde: mensen die heimwee hebben naar de tijd van algehele kinderlijke onschuld. Als ouder zou ik dan ook 1) hopen dat het mijn kinderen niet overkomt, al weet ik niet goed of ik dat voor mezelf hoop of voor mijn kinderen en 2) als het dan tóch gebeurt zou ik nagaan met welk soort pedofiel ze te doen hebben, met een van de vele betere of een van de weinig slechtere. Ik zou 3) tenzij het om een echt agressief contact zou gaan, nooit de politie inschakelen en 4) als het een ‘goeie’ pedofiel blijkt te zijn een paar keer ‘godverdomme’ zeggen, en daar verveeld mee zitten, inderdaad, zoals ik wel eens verveeld zit met een paar dingen die ik vroeger zelf uitgespookt heb. En 5) als het dan tóch gebeurt zou ik misschien hopen dat het met de hieronder geïnterviewde pedofiel is.
‘Het kind, dat is het échte in de mens’
B. «Ik ben een paar keer tegen de lamp gelopen, ja. Onlangs nog door een jongen die zo enthousiast was dat hij ‘t niet kon zwijgen, dat hij ‘t tegen zijn vriendjes ging uitbazuinen. Hij wou aanvankelijk zijn contacten met mij niet bekennen, maar hij kon er niet tussenuit, hij had te veel verklapt. Misschien zijn die ondervragingen wel een groter kwaad dan de feiten zelf: jongens doen zulke spelletjes onder elkaar ook. En ik ben dan wel een volwassene, maar ik word als een gelijke beschouwd. Ik geloof dan ook niet dat het een nadelige invloed heeft op jongens van 12-13 jaar.
»Dat was niet de eerste keer: tien jaar geleden ben ik al eens gesnapt in een cinema. Toen kreeg ik drie maanden voorwaardelijk, en even later heeft mijn vrouw dat als argument gebruikt om te kunnen scheiden. Mijn schoonbroer heeft toen nog tegen mij getuigd, al is dat getuigenis niet weerhouden. Maar in feite was ik met mijn vrouw getrouwd omwille van die schoonbroer. Ze waren tweelingen, en ik vond het erg prettig om met die jongen samen te zijn. Ik had een beetje het idee dat het een vrolijke optimistische familie moest zijn, en als die broer zo was, dan zou z’n zus ook wel zo zijn. Ik dacht: als ik nou maar in die familie kom, dan worden de contacten gemakkelijker. Ik ben me al erg jong bewust geworden van die aanleg, op mijn twaalfde, dertiende al. Ik dacht eerst dat het van voorbijgaande aard zou zijn, maar ik ben op dat niveau blijven hangen. Een psychiater heeft me wel eens gezegd dat het een remming van mij was. Maar daar ben ik het niet mee eens. Als het een remming was, dan kon ik er via therapie wel vanaf komen, en dan zou ik er misschien ook wel meer moeite voor doen, maar ik geloof er niet in.
»Ik heb altijd in de katholieke jeugdbeweging gestaan. In die tijd werd gezegd dat het nog veel te vroeg was om ons met meisjes in te laten, en ik werd dan als voorbeeld gesteld van iemand die dat niet deed. (lacht) Ik was dus een brave.
»Maar vanaf mijn veertiende jaar werd ik wel gewaar dat ik vooral voelde voor jongetjes van 12-13-14, niet voor ouderen. Ik heb zelfs een afkeer van seksueel contact met ouderen.»
HUMO Wat maakt die jonge jongens dan zo aantrekkelijk?
B. «Hun spontaneïteit, hun jovialiteit, hun levenslust, dat vind ik geweldig, de blijdschap, de vreugde: dat vind je niet meer bij volwassenen. Ik lach ook graag, ik hou van een goeie sfeer, maar de meeste mensen trekken dan zooo’n gezicht: dat stoot mij af. Misschien ben ik zelf wel somber, maar dat verdring ik dan.»
HUMO Die leeftijd van uw voorkeur, dat is toch juist de leeftijd van stoer doen, aanstellerij, ik wil de beste zijn, poeha?
B. «Dat kan je toch wel gemakkelijk opvangen. Ik sta wel eens te kijken van mijn eigen invloed op kinderen. Ik heb een jongetje gekend dat op school voortdurend geplaagd werd en om de haverklap in woede uitbarstte en ging slaan met al wat ie maar te pakken kreeg. Ik heb daar een paar keer mee gespeeld: aanvankelijk bleef hij gewoon zitten, maar ik haalde speelgoed boven, zocht contact, streelde hem wat, en zo is hij geleidelijk aan helemaal losgekomen, en ook op school goed beginnen te Ieren en zo. Ik denk dat het aan dat contact ligt, aan het vertrouwen. Kinderen zijn natuurlijker, echter dan volwassenen. Contact met het kind, dat is contact met de echtheid van de mens.»
HUMO Zit daar dan geen heimwee achter?
B. «Absoluut. Ik heb geen goeie jeugd gehad, ben altijd kort gehouden, mocht er nooit eens uit. Andere jongens gingen al eens fietsen en zwemmen, ik moest altijd thuisblijven: naar school, en meteen naar huis en gedaan. Ik heb als jongen nooit een avontuurlijk leven gekend. De eerste keer dat ik er met andere jongens op uit trok was ik al 21 geloof ik. Ik ben toen met andere jongens van 14-15 jaar ruitje-tik gaan spelen: dat was voor mij een hele belevenis. Misschien ben ik nog altijd die jeugd aan het inhalen, dat zou kunnen.»
HUMO Wat denkt u dat een kind voelt bij zijn contacten met u?
B. «Ik had vroeger een vriendje dat me geregeld kwam helpen. Als ik hem zag moest ik automatisch glimlachen. Dat jongetje zei: ‘Ik ga later voor clown leren, dan kan ik de mensen laten lachen.’ Ik vind dat heel mooi: de mensen laten lachen. Misschien trekt dat ook de kinderen aan: lieve mensen houden van kinderen, en kinderen houden van lieve mensen. Misschien vinden ze volwassenen over ‘t algemeen ook niet zo vrolijk en zijn ze blij als er wèl eens zo iemand tussen zit. Ik ben niet zot-vrolijk, maar wel blij, goedgemutst, optimistisch. Misschien straal ik dat wel een beetje uit: ondanks alle tegenslagen die ik gehad heb.»
HUMO U speelt spelletjes met de jongens. Niet per se uitgesproken seksuele spelletjes?
B. «Nee, strelen, lief zijn is belangrijker. Het seksuele komt er wel gemakkelijk zodra de gelegenheid zich voordoet: net omdat die kans er zo weinig in zit. Volwassenen doen het met mekaar wanneer ze maar willen. Ik niet. Maar het is me nog nooit gebeurd dat zo’n seksueel contact schokkend was voor het kind. Integendeel, het jongetje voor wie ik veroordeeld ben was absoluut niet geschokt, hij heeft me zelfs bedankt, hij was blij dat hij me ontmoet had, dat hij dat allemaal heeft kunnen beleven. Ik denk dat niet, ik weet dat, want hij heeft het me gezegd.
»Niemand heeft me er tot nog toe van kunnen overtuigen dat het voor een kind nadelig zou zijn. Tegen de aalmoezenier in de gevangenis heb ik gezegd dat ik misdaan had volgens de wet: niet volgens mezelf. Als ik van eigen schuld overtuigd was, zou ik het gemakkelijker kunnen laten, maar niemand heeft me daarvan kunnen overtuigen.»
HUMO Alleen zijn de ouders van de kinderen in kwestie er niet zo gelukkig mee?
B. «Ik geloof dat ieder mens het ook wel graag met zijn kinderen zou willen doen, of tenminste dat soort contact, die intimiteit zou willen hebben. En nu doet een ander het in hun plaats, ik denk dat daar jaloezie van komt.
»Ik ben wel eens bij een jongetje thuis geweest. Ik had vroeger een speelgoedwinkel. Ik hoorde vanuit de winkel kinderen op straat spelen, en riep er al eens een binnen. Of ik vroeg ze me te helpen met een en ander, en dan gaf ik ze een paar vijffrankstukken. Zo kwam het dat zo’n jongetje al eens vroeg: mag ik niet met je meerijden, als ik met de auto weg moest. Ik zeg: dat moet je eerst thuis vragen. Op die manier ben ik daar als vriend aan huis gekomen. Ik speelde schaak of damspel met de jongen, maar de moeder had van meet af aan gezegd: je komt hier wel binnen, maar niet om alleen met hem bezig te zijn, we spelen met de kaarten, maar met iederéén erbij.»
HUMO Ze vermoedde dus wel iets?
B. «Ja, ik was de meneer die alleen van kinderen hield, zo stelde ze me voor. Die jongen is nu 18, af en toe zie ik hem nog, dat gaat heel goed, alleen is er geen seksueel contact meer, dat is blijkbaar voorbijgestreefd. Dat gaat geleidelijk, hoor, ieder gaat zijn weg. Ik zei ook altijd: als je het graag doet, gaan we ermee voort, anders stoppen we ermee. En niet hij heeft gezegd: we stoppen, maar ik voelde zelf dat hij er minder aan had. Als ik niet voel dat ze er iets aan hebben, heb ik er zelf namelijk evenmin wat aan. De aantrekkingskracht gaat dan voor mij ook wel verloren. Maar de vriendschap blijft. Hij komt me nu vaak vertellen over zijn verschillende verloofdes. Voor hem is het gewoon een periode in zijn leven geweest, waar hij doorheen gegroeid is.»
HUMO Een keer dat zo’n jongen 15-16 wordt houdt het voor u ook op?
B. «Ja, van 12 tot 14 vind ik de interessantste leeftijd. Ik heb wel eens een jongen van 16 gehad, maar die zag er 12 uit, en toen hij zijn echte leeftijd zei, schrok ik.»
HUMO Hebt u een gelukkig leven? Of is het meer het leven van een onderduiker?
B. «Eigenlijk wel, maar je past je aan. Ik kan nogal gemakkelijk dingen verdringen, ik lijd er dan verder niet onder. Maar ik zou ‘t wel liever anders hebben, dat pedofilie aanvaard werd.»
HUMO Zou u niet eerder zelf anders worden?
B. «Als je erop doordenkt misschien wel, ja. Maar ik ben nu eenmaal zo, ik voel me goed zo, ik zou niks liever willen dan dat de maatschappij tegenover mij wat toegeeflijker werd, da’s alles. Mezelf veranderen kan ik toch niet.
»Ik ben wel eens jaloers als ik een gezin zie met kinderen. Maar daar denk ik dan toch niet te lang op door. Ik heb wel eens geantwoord op een huwelijksaankondiging: ‘twee lieve jongens vragen een papa’. Ik heb toen getelefoneerd, zelfs een afspraak gemaakt, maar er is niemand komen opdagen. Misschien deed ik het inderdaad alleen voor die twee lieve jongens, dat was alleszins een serieus motief. Ik wil inderdaad wel eens een mooi normaal gezin. Maar het gaat toch niet. Ik leg me daar bij neer.»
HUMO De term ‘pedofiel’ wekt nog altijd associaties met moord. Hoe komt dat?
B. «Ik weet zeker dat het percentage lustmoorden op kinderen niet groter is dan de gewone lustmoorden. Misschien doe je zoiets in een ogenblik van paniek, ik weet het niet. Maar er zijn ook veel gewone lustmoordenaars bij, die zonder meer gelijkgeschakeld worden met pedofielen. En sadisten. Maar dat is helemaal het tegenovergestelde van wat wij zijn: wij hebben juist graag dat een kind zich kan uitleven en blij is. Pedofielen doen kinderen geen pijn.»
HUMO Prof. Brongersma, zelf pedofiel, zegt: een kind is de mens op z’n mooist. Vindt u dat ook?
B. «Ja, van tien tot dertien jaar is het ‘t mooist. De echte puberteit al niet meer. Ik hoor bijvoorbeeld ook graag de Wienersangerknaben, of andere jongetjes die zingen, Heintje als hij niet zo commercieel was, dat doet me iets, en dat is ook normaal. Al wat verband houdt met kinderen interesseert me, ik heb in speelgoed gedaan, ik zou ook graag in kinderkleding doen. Je hoort wel eens van mannen die opgewonden worden als ze vrouwenkleren zien. Zoiets heb ik ook met kinderkleren: ze winden me niet echt op, maar het doet me wel iets. Zoals kindertekeningen me iets doen.»
HUMO Alleen van jongens?
B. «Ik heb wel eens een paar keer contact gehad met meisjes ook, maar dan met het uitzicht van een jongen. Dan stoort het me verder niet. Het gebeurt ook wel eens dat ik contact heb met een jongen, en dat zijn zusje erbij komt en eveneens contact zoekt, en dan zelf over intieme dingen begint: de dingen die ze thuis niet durft te vertellen. Mensen denken te vaak dat kinderen geen seksueel beleven hebben, maar dat hebben ze wel. Ouderen mogen aan seks doen, waarom een kind dan niet ?
»Toen ik in de gevangenis zat heb ik ooit geschreven: ‘Het enige wat ik misdaan heb, is dat ik niet volwassen ben’. Ik vind volwassenen agressief, alles is op prestatie gericht. Kinderen zijn veel liever. Ik ga altijd van het principe uit: we gaan iets doen wat jij graag doet, niet wat ik graag wil. Ik weet niet of dat ook onder volwassenen altijd zo gaat.»
(Verschenen in Humo in 1980)