'Durf te vragen'EEUWELINGEN
‘Spreek met mensen van mijn ouderdom en ze zullen allemaal hetzelfde zeggen: het is verbeterd, maar naar de slechte kant’
Vanavond spreekt Siska Schoeters in ‘Durf te vragen' met eeuwelingen. Humo sprak enkele jaren geleden met enkele eeuwelingen. Het interview met eeuwelingen Henri Lowel en Helena Bouckhout kunt u hier herlezen:
Het is opmerkelijk hoe hard ze zijn gekrompen. Elk stukje van hun huid is bedekt met rimpels en je ziet de knoken door hun vingers schemeren als ze hun rollator omklemmen. Maar bovenal zijn eeuwelingen een vat vol verhalen. Op eenvoudig verzoek willen ze nog wel een keer vertellen over de voorbije decennia, ook al zijn hun stembanden versleten en worden ze vreselijk moe van al dat praten. ‘Niemand was jaloers op een ander. We hadden allemaal evenveel: niks.’
Het gaat in stijgende lijn met onze eeuwelingen. In 2018 waren er 1.606 Belgen die 100 jaar of ouder waren. Ter vergelijking: in 2008 waren ze met 1.381, en in 1988 met amper 353. Alleen scoren de vrouwen wel opmerkelijk beter dan de mannen. Maar liefst 1.408 vrouwen hadden tegen eind 2018 hun 100ste verjaardag gevierd, tegenover slechts 198 mannen. Eén van hen is Henri Lowel. Geen enkele tand is nog de zijne, dus wordt zijn varkenskotelet vermalen tot hapklare brij in de keuken van het woonzorgcentrum. Maar verder heeft hij weinig last van zijn gevorderde leeftijd.
HUMO Gefeliciteerd met uw 100 jaar, meneer Lowel. Of mogen we Henri zeggen?
HENRI LOWEL «Henri is goed. Of Rieke, van Hendrik. Zo noemden ze me bij ons in het dorp. Ik kom uit Nieuwerkerken, bij Sint-Truiden.
»Ik mankeer niks, maar ik heb chance gehad: na de begrafenis van mijn tweede vrouw voelde ik me niet goed tijdens de koffietafel. Ik ben stilletjes naar mijn auto gegaan en naar huis gereden, maar mijn jongste zoon is me achternagekomen. Thuis heeft hij de ambulance gebeld. Bleek dat ik een hersenbloeding had. Ze hebben me moeten opereren: 26 haken in mijn hoofd. De chirurg zei: ‘U bent er miraculeus doorgekomen.’ Ik had een bloeding aan de hersenstam en de meesten die dat krijgen, sterven ter plekke. Slechts één op de honderd overleeft zoiets zonder letsel. Het enige wat ik eraan heb overgehouden, is een litteken op mijn hoofd. Wilt u eens voelen?»
HUMO Dat voelt als een hobbelig maanlandschap aan.
LOWEL «Zo is het.
»Maar nu is het aan u: u mag uw vragen stellen.»
HUMO Een makkelijke om te beginnen: wanneer bent u geboren?
LOWEL «Op 8 december 1918, net na de Eerste Wereldoorlog. Mijn vader kwam uit een nest van handelaars. Toen hij was getrouwd, is hij eerst een tijdje aannemer geweest. Zijn eerste grote werk was de aanleg van een weg tussen Sint-Truiden en Tienen – dat kostte toen 700.000 frank. Alles gebeurde nog met paard en kar. Toen hij klaar was, kwam de inspectie het werk controleren. Die vier mannen kwamen aan in hun auto: ‘Waar is de aannemer?’ Maar mijn vader stond mee te werken aan de weg, met zijn schop. Dat had hij niet mogen doen: hij had zijn plastron moeten aantrekken en met die mannen op restaurant gaan. Ze hebben het werk afgekeurd en hij was failliet. Toen is hij fruithandelaar geworden: appelen, peren, kersen...
»Ik was nog geen 6 jaar, toen pa alleen kwam te zitten met zes kinderen. Mijn moeder is gestorven in het kraambed, op haar 34ste. De jongste heeft nog de borst gekregen van een tante, die ook net een kind had gekregen. Mijn ouders hadden zes kinderen gekregen in zeven jaar tijd. Dat had de kerk graag. Ik weet nog dat de pastoor zei: ‘Gustaaf, je bent een voorbeeld voor de parochie.’»
HUMO Moest u ook naar school?
LOWEL «Ja. De meesters waren streng, maar wij luisterden. Eén keer heb ik in het kolenkot moeten zitten, ik weet niet meer waarom. De school begon al om acht uur, terwijl ze nu pas om halfnegen of negen uur begint. Kom, zeg! De kinderen slapen nu lang, omdat ze te veel tv-kijken. Toen ik naar het middelbaar ging in Sint-Truiden, moest ik om halfacht zelfs nog naar de mis.
»Ik ben nooit de eerste van de klas geweest, maar wel de tweede of de derde. Ik weet nog dat de broeder van scheikunde me een keer zei: ‘Je zult je best moeten doen, want anders...’ Ik heb toen scheikunde geblokt tot ik die leerstof vanbuiten kende, maar die broeder heeft me toch een nul gegeven: volgens hem had ik gespiekt. Ik ben huilend naar huis gegaan, maar mijn pa zei: ‘Tuttut, geen prullekes.’ Hij was streng. Als we stout waren, moesten we op onze knieën voor de zetel gaan zitten, met onze armen in de lucht. En als we zwaar gestraft waren, kregen we nog een baksteen in onze handen ook.
»Ik was 18 toen pa zei: ‘We zouden een auto moeten hebben.’ Hij heeft me naar de autorijschool in Sint-Truiden gestuurd.»
HUMO Wij dachten dat rijbewijzen vroeger zomaar werden uitgedeeld.
LOWEL «Je rijbewijs kreeg je zo, maar voor een camion moest je naar school om over de mechaniek te leren. We moesten een camion helemaal uit elkaar halen: de motor, de carrosserie, de parebrise, de parechoc... Dat was nog allemaal in het Frans. Ik kreeg mijn rijvergunning, pa kocht een camion en ik ben direct beginnen te rijden.
»Wij hadden de eerste auto van het dorp. Een Chevrolet, geloof ik. We hebben er een kap op gezet, zodat het fruit droog bleef. Op een keer vroeg een man uit de buurt: ‘Rieke, mag ik eens in uw auto zitten?’ Ik heb hem meegenomen naar Sint-Truiden. De hele rit heeft hij zich vastgehouden aan het dashboard en geen woord gezegd. Achteraf vroeg mijn pa: ‘Awel, Jef, hoe was het?’ Waarop die man: ‘Zo rap dat we gingen! De bomen leken net een haag!’ (lacht)
»Toen ik wat ouder werd, moest ik een keer een vracht kolen halen in Waterschei. Op de terugweg ging ik een pintje drinken in een café in Hasselt. Stond me daar een schoon meisje achter de toog! Dat was Alice. Ik heb wat met haar gebabbeld en ik dacht: hier kom ik zondag terug. Zo ben ik een aantal zondagen iets gaan drinken bij haar. Haar nonkel woonde bij ons in het dorp. ‘Ik hoor dat het goed gaat,’ zei hij. ‘Ze verwachten dat je haar ten huwelijk vraagt.’ Ik schrok me dood! De volgende zondag vertelde ik Alice wat haar nonkel had gezegd. Eerst schoot ze in de lach, maar daarna zei ze: ‘Zoudt ge dat durven? Want voor mij is het goed.’ Verdikkeme.»
HUMO U zag het niet zitten om te trouwen?
LOWEL «Ik was niet verliefd, maar ik heb het toch gedaan: ik had mijn woord gegeven aan haar ouders. In die tijd kon je het niet maken om een trouw af te blazen. Wat had de familie dan gezegd?
»We zijn getrouwd tijdens de oorlog, dus het feest was gewoon thuis. Na het eten ging de pa van mijn vrouw rusten in de zetel – hij had allang last van een maagzweer. Na zijn dutje is hij krankzinnig wakker geworden. Die maagzweer moet kanker zijn geweest, maar dat kenden ze in die tijd nog niet. Hij is nog veertien dagen thuisgebleven. Ik sliep op een matras naast zijn bed, voor als hij midden in de nacht opeens overeind zou springen. Daarna zijn ze hem komen halen met de ambulance en een dwangbuis. En dat allemaal tijdens mijn wittebroodsweken.»
HUMO Wist u iets van vrouwen toen u trouwde?
LOWEL «Voorhuwelijkse betrekkingen mochten niet van de kerk. Zal ik je eens vertellen wat ik dacht over de vrouwen? Als onze koe willig was, dan namen we ze mee naar het kasteel, waar ze gedekt werd door de stier. Maanden later kreeg ze een kalfje. Ik dacht dat het bij vrouwen ook zo ging: als een vrouw willig was, dan kon ze een man ontvangen. Lukte dat, dan had ze negen maanden later een kind. Tussenin gebeurde er niks. Een man diende alleen om een vrouw zwanger te krijgen, met die mening ben ik groot geworden. Toen bleek het toch niet helemaal hetzelfde te zijn als bij de dieren (lacht). Met mijn eerste vrouw heb ik drie kinderen gekregen: twee jongens en een meisje.»
HUMO Herinnert u zich nog uw eerste kus?
LOWEL «Ja. Ik heb in mijn leven veel gedichtjes geschreven. Eén van mijn eerste had te maken met die eerste kus van mijn eerste liefje: ‘Ik was steeds bang / ja, jarenlang / dat ik de vrouw die ik minnen wou / niet vinden zou. En onverwacht / doch zeer betracht / gaft gij ten vrij / zo lief en blij / jouw hartje mij. Ik bid ten hoge / nog te gedogen / dat u mij voor mijn rust / mijn eeuwige rust / nog eens even kust.’
»Ik heb veel meisjes gehad, maar ik toucheerde niemand. Toen ik 25 was, ben ik voor het eerst met een meisje naar de kermis gegaan. Emma heette ze. Een paar dagen later zei mijn nichtje: ‘Emma gaat niet meer mee met u.’ Weet je hoe Emma me had genoemd? Een houten klaas! Ik dacht dat zij zich zo correct zou gedragen als ik, maar ze had duidelijk iets meer verwacht (lacht).»
Broodjes van fabiola
LOWEL «Tijdens de oorlog hadden de Duitsers een wet uitgevaardigd: burgemeesters moesten met pensioen op hun 65ste. Onze burgemeester is moeten opstappen en zo is mijn pa waarnemend burgemeester geworden. Ze hebben hem verschillende keren gevraagd zich te laten benoemen, maar dat heeft hij altijd geweigerd, omdat hij niet onder ede wilde staan tijdens de oorlog. Als waarnemend burgemeester kon hij al eens een oogje dichtknijpen. Dan kwam een boer vragen of hij maar vijf van zijn acht pasgeboren biggetjes kon aangeven bij de Duitsers – de andere wilde hij verstoppen. Had mijn vader onder ede gestaan, dan had dat op zijn geweten gewogen, maar nu kon hij het laten passeren.
»Op een bepaald moment hebben de Duitsers dertien jongens uit het dorp opgeëist. Ik was er ook bij. We moesten ons in Hasselt aanmelden. Mijn pa, de burgemeester, zei: ‘Ga maar, ik kom jullie achterna met de bus. Maar nog niet binnengaan, hè!’ Drie jongens zijn toch binnengegaan, en de Duitsers gaven hun een coupon voor de trein. Toen mijn pa dat hoorde, is hij recht naar de commandant gestapt en beginnen te razen. Niet in het Duits, maar in het plat Nieuwerkerks. Dat de families die jongens nodig hadden om te werken, zei hij. Als mijn pa kwaad was, dan stond er geen maat op. Toen hij was uitgeraasd, glimlachte die commandant: ‘Wenn jeder Bürgermeister wäre wie Sie, es würde viel besser gehen in Belgien.’ Hij had er plezier in. Die drie jongens mochten hun coupon teruggeven en pa heeft ons allemaal mee naar huis genomen.
»Achteraf hebben de Duitsers toch een paar mannen aangehouden in het dorp. (Schuift een papier over tafel met acht zwart-witportretten) Dit was de zoon van de koster. Hij was doofstom. De Duitsers hebben hem meegenomen omdat hij niet op hun vragen kon antwoorden. Zijn vader en zijn broer moesten ook mee en niemand van hen is teruggekeerd. Dat waren kameraden van mij.
»Toen de Duitsers zijn gaan lopen, hebben ze me nog meegenomen. Ik was fruit gaan leveren met de camion. Voor de brug van Hasselt stonden er opeens vier: ‘Halt!’ Eentje kwam naast me zitten in de stuurcabine en richtte zijn revolver op mij: ik moest mee naar Genk, waar de terugtrekkende troepen zich hadden verzameld. Ze hadden vervoer nodig en mijn camion zagen ze wel zitten. Ik heb die soldaat met zijn revolver een sigaret aangeboden, om hem te vriend te houden. In Genk heb ik gevraagd of ik even pipi mocht gaan doen. Hij ging met me mee als bewaker en toen heb ik hem 500 frank geboden om me te laten gaan. Ik ben de enige die ze hebben laten vertrekken. Toen ik thuiskwam, zei mijn vader: ‘Ik wist wel dat gij u eruit zoudt praten.’»
HUMO Hebt u honger gekend tijdens de oorlogsjaren?
LOWEL «Nee, dat niet. Onze hof stond vol groenten – honger was meer iets voor in de steden. Wij moesten ook fruit leveren aan de Duitsers.»
HUMO Reed u soms naar de fruitveiling in Brussel?
LOWEL «Na de oorlog heb ik dat vaak gedaan. Dan reed ik ’s nachts, want de veiling begon om drie uur. Van Brussel heb ik toen niet veel gezien: ik was alweer vertrokken, nog vóór de stad wakker was.
»Later heb ik de hoofdstad wel beter leren kennen, toen ik chauffeur ben geworden van provinciegouverneur Roppe. In de krant stond een annonce voor die functie. Ik mocht beginnen bij hem, op voorwaarde dat mijn vrouw in dienst kwam als kokkin. En zo heeft Alice zeventien jaar voor de gouverneur gekookt.
»Ik ben 23 jaar in dienst geweest bij gouverneur Roppe. Ik was niet alleen zijn chauffeur, ik was zijn vriend. In het begin had ik nog een uniform aan, maar na een tijdje zei hij: ‘Laat dat uniform toch uit. Ik kan het niet meer zien.’ Toen droeg ik alleen nog mijn chauffeurspet. Telkens als we ergens aankwamen, stonden ze klaar om te filmen. Ik maakte altijd dat ik uit beeld bleef, maar als ik er toevallig toch bij stond, dan zei de gouverneur niet: ‘Dat is mijn chauffeur.’ Nee, hij zei: ‘Mag ik u voorstellen aan meneer Lowel, één van mijn medewerkers.’ Hij zag mij niet als personeel. Zijn vrouw en kinderen ook niet.»
HUMO Woonden jullie bij hen in?
LOWEL «Wij woonden in een woning in de straat naast het gouvernement. Ik had een telefoon in mijn slaapkamer, zodat hij me op elk moment kon bellen. Was er een ontploffing in een mijn, dan waren we gelijk in de garage en konden we vertrekken.
»Ik weet nog dat ik met de gouverneur ergens naartoe reed en naast hem lag zo’n bakje. Begon dat ding opeens te rinkelen! Gsm’s bestonden nog niet, maar hij had er toch al eentje. Voordien moest ik bij een café stoppen, als de gouverneur wilde bellen. Het gebeurde toen zelfs dat ze in het café zeiden: ‘Als je wilt bellen, dan moet je verder in de straat zijn, bij dat grote huis.’ Toen hadden ze zelfs niet overal telefoon. Thuis hadden wij wel de eerste telefoon van het dorp. De kapelaan had ons die bezorgd. We zijn nog een grote den gaan halen, die als paal moest dienen voor de antenne. Nu belt iedereen overal. Zelfs ik heb een gsm. Daar ligt hij (wijst naar de afstandsbediening van de televisie).»
HUMO Moest u altijd in de auto wachten op de gouverneur?
LOWEL «Nee, vaak lieten ze me in een kamertje wachten. Als er kinderen waren, dan brachten ze die bij mij. De gouverneur had een keer een diner in Oudenaarde, bij een gezin met vier kinderen. Het oudste trok een triestig gezicht: ‘Ik moet een opstel maken over de schoolreis en ik weet niet wat te schrijven.’ Toen heb ik voor haar dat opstel geschreven. Ik kon goed schrijven. Ik ben nog even secretaris geweest in Sint-Truiden en de boeren die naar mijn loket kwamen, zeiden vaak: ‘Wat kunt gij rap schrijven!’
»Op het paleis mocht ik als chauffeur ook binnen. Van koningin Fabiola kregen we zelfs te eten: twee broodjes met kaas of hesp, en koffie of thee.»
HUMO Zeiden ze niet over Fabiola dat ze nogal zuinig was?
LOWEL «Neenee, ze was heel lief. Mijn vrouw heeft zelfs drie keer voor koning Boudewijn en koningin Fabiola gekookt. Fabiola was zo te spreken over de kookkunsten van Alice, dat ze haar uit de keuken liet komen om haar aan tafel te feliciteren. Kort nadat mijn vrouw was gestorven – ik had een doodsbrief naar het paleis gestuurd – was er die brand in de school van Heusden-Zolder (op 23 januari 1974, waarbij 23 tieners om het leven zijn gekomen, red.). De koningin is de slachtoffers komen bezoeken. Toen ze me zag, stapte ze naar mij toe, om me te condoleren in naam van de koning. Jaja, achteraf zou ik nog gaan denken dat ik een groot man ben geweest (lacht).»
HUMO Hebt u in al die jaren veel accidenten gehad?
LOWEL «Drie in 33 jaar dienst, maar nooit ernstig en het was altijd de ander zijn schuld. Ik kreeg elke drie jaar een nieuwe, chique auto. Ik heb een keer een Mercury gehad, die rechtstreeks met de boot van Amerika kwam. Op een dag reed ik met gouverneur Vermeulen – gouverneur Roppe was al dood – naar de Gentse Floraliën. We waren veel te laat vertrokken en waren nog niet in Beringen, of de gouverneur zei al: ‘Zou je niet wat rapper rijden?’ Toen ben ik kwaad geworden: ‘Ik rijd nu al 160!’ In die Mercury voelde je niet eens dat je zo snel ging. Maar naft dat die wagen verbruikte! Er kon 83 liter in de tank en ik nam nog een jerrycan van 20 liter mee, maar dat was niet genoeg.
»Door de jaren zijn er gedurig meer auto’s gekomen. Vroeger reed ik in een uur en drie kwartier naar Knokke, maar dat is al snel meer dan twee uur geworden door al die files. Hebt u het hier trouwens goed gevonden?»
HUMO Zonder problemen, met dank aan mijn gps. Dat bestond in uw tijd nog niet.
LOWEL «Ik kende heel België op mijn duimpje. Moest de gouverneur bij Coca-Cola zijn, dan reed ik er recht naartoe. Ik deed het allemaal zonder gps. Toen ik bij de gouverneur begon, had mijn auto zelfs geen clignoteurs (richtingaanwijzers, red.). Onze eerste camion had één achterlicht en twee koplampen.»
HUMO U bent nog eens getrouwd.
LOWEL «Toen Alice was gestorven, ben ik hertrouwd met Maria, een schooldirectrice. Ze was al 50, maar was nooit getrouwd: in die tijd mocht je als vrouwelijke onderwijzeres geen kennis hebben. We zijn 28 jaar samen geweest. Een gelukkig huwelijk. Ze was een ontwikkelde vrouw. En mooi, dat ook.
»Ik heb een schoon leven gehad. Ik heb veel geluk gehad met die mooie job. Ik ben met pensioen gegaan op mijn 65ste – in 1984 was dat. Ik herinner me nog mijn laatste rit. Toen we uitstapten, heb ik de gouverneur de autosleutels gegeven: ‘Meneer de gouverneur, ik ben morgen niet beschikbaar, ik ga met pensioen.’ Hij heeft me binnen uitgenodigd en een fles champagne opengedaan.»
HUMO Wat hebt u sinds uw pensioen nog gedaan?
LOWEL «Nu moet ik eens goed nadenken. Wat heb ik gedaan? Ah ja, ik heb de Vriendenkring Gepensioneerde Ambtenaren opgericht. Wij deden allerlei uitstappen. Naar Zeeland en de Mont Saint-Michel. Dju toch, dat waren schone tijden.»
In de oven
HUMO Wat was de leukste periode van de voorbije honderd jaar?
LOWEL «Niet de periode dat ik thuis woonde. Mijn pa was een felle katholiek. Overdréven katholiek. Aan tafel werd er alle dagen gebeden, voor én na het eten. En als je je kruiske niet goed maakte, dan kreeg je een mep.»
HUMO Bent u nog gelovig?
LOWEL «Nee. Ik laat iedereen zijn goesting doen, maar zelf geloof ik in niks meer. In artikel 11 van de geloofsbelijdenis staat: ik geloof in de verrijzenis van het lichaam. Maar als al die lichamen verrijzen, waar blijven die dan? En zitten die dan in hun kleren of zijn ze bloot? Nee, onze lichamen kunnen niet verrijzen. De geest, dat kan ik nog aannemen. Maar het lichaam niet.»
HUMO Waar denkt u dat u straks naartoe gaat?
LOWEL «Van de frigo recht de oven in. Bang ben ik niet.
»Mijn pa is 89 geworden. Hij is verongelukt toen hij naar een avondwake ging. Er was een vrouw aan het leren rijden, met zo’n L. Ze heeft hem opgeschept en 15 meter meegesleurd.
»Ik heb mijn auto verkocht op mijn 86ste, toen mijn tweede vrouw is gestorven. Ik mis het niet. Och, ik zou zelfs niet meer durven te rijden, mijn eng... Oei, nu noemde ik u bijna mijn engeltje. Zo noemde ik Maria altijd.»
HUMO U mag gerust engeltje zeggen.
LOWEL «Ik hoop dat ik nog wat gezond mag blijven. Ik heb nooit gedronken. Gerookt wel, maar niet lang. Toen ik een pakje Groene Michel ging kopen, kostte het opeens 2,5 frank. Ik heb gezegd: ‘Laat maar, dat geef ik er niet aan.’
»Mijn grote schrik is om te vallen. Tot voor kort deed ik nog elke dag een grote toer met mijn rollator, maar dat durf ik niet meer. Morgen gaan ze op uitstap naar IKEA, maar ik ga niet mee. Dan moet ik de bus op. Nee, ik zit liever op mijn gemak. Er is hier genoeg animatie.»
Zwijnenboel
Onze tweede 100-jarige vinden we in een splinternieuw woonzorgcentrum in Oostende. Wanneer we opmerken dat Helena Bouckhout hier mooi woont, krijgen we een onverwacht en kwaad antwoord: ‘Maar ik woon hier niet!’ Dochter Daniella, op fluistertoon: ‘Ze denkt dat ze op hotel is. Intussen is ze hier al een jaar, maar ze gelooft nog altijd dat ze naar huis kan. De dokter zegt dat we haar in de waan moeten laten.’
HUMO Ander onderwerp dan maar. In wat voor huis woonde u als kind?
HELENA BOUCKHOUT «In een gewoon rijhuis. We woonden op een kilometer of twee van het strand. Ik ben geboren op 15 april 1919. Ik had nog één zus en één broer. Mijn papa was plafonneur (stukadoor, red.).»
HUMO Dus u komt niet uit een vissersfamilie?
BOUCKHOUT (verontwaardigd) «Nee. Ik ben ook nooit met een visser getrouwd. Dan zit je elke dag met de angst: zal hij niet vergaan? Zal er een storm komen? Nee, dat moest ik niet hebben.
»Wij hadden thuis niks tekort. Mijn papa verdiende goed zijn geld: na de oorlog lag er veel plat in Oostende, dus er was werk genoeg. Wij gingen ook naar school, zoals de kinderen nu, alleen zijn ze nu wat franker en stouter dan toen. Speelgoed hadden we wel, maar niet veel. Mijn mama kon goed naaien en had voor mij een pop gemaakt van vodden. Ik ben zelf ook naar de naaischool gegaan. Daarna kon ik aan de slag bij een kleermaker. Nu koopt iedereen confectie, maar toen lieten de mensen die het konden betalen, hun kostuums nog maken. Ik heb veel smokings afgewerkt. En slipjassen. Dat was echt moeilijk.
»In onze vrije tijd zaten we vaak op het strand. De mensen gingen toen ook al zonnebaden, maar bikini’s bestonden nog niet. De strandgangers kwamen vooral uit Frankrijk en Brussel. Wij namen ook weleens de trein naar Brussel, om naar de winkels te gaan kijken. Maar kopen deden we niet: we moesten sparen.»
HUMO Herinnert u zich nog iets van de Tweede Wereldoorlog?
BOUCKHOUT «Nee. Je moet die herinneringen niet meer oprakelen. (Windt zich op) Dat zijn oude koeien uit de gracht.»
DANIELLA «Rustig, moeder. (Tot Humo) Over de oorlog praat ze niet graag.»
JEAN-PIERRE (schoonzoon) «Veel Oostendenaars moesten gaan werken in Duitsland. Haar man is ook opgeroepen. Dat zijn geen fijne herinneringen.»
DANIELLA «Door die oorlog zijn mijn ouders pas laat getrouwd. Mijn moeder was al 28.»
BOUCKHOUT «Ik weet niet meer waar mijn man en ik elkaar hebben leren kennen, maar ik kan wel nog zeggen dat mijn trouwjurk er heel simpel uitzag. Goed, maar simpel.»
DANIELLA «Pa had zijn eigen kostuum gemaakt. Hij was ook kleermaker.»
BOUCKHOUT «Maar hij is het niet gebleven: daarna is hij in het casino gaan werken als croupier. Toen ging alleen het chic volk naar het casino. Dat waren nogal soirees! Nu laten ze je ook in jeansbroek binnen. Wat een zwijnenboel is dat.»
HUMO Ziet u dat niet graag, een jeansbroek?
BOUCKHOUT «Met een jeansbroek ben je nooit gekleed. Een kostuum is veel mooier. Ik heb de mode fel zien veranderen, maar ze is niet verbeterd.»
HUMO Was u geen fan van de minirokjes in de sixties?
BOUCKHOUT «Nee! Daar trekken jullie je plan maar mee.
»Je kunt je dat niet voorstellen, het verschil met toen. Spreek met mensen van mijn ouderdom en ze zullen allemaal hetzelfde zeggen: het is verbeterd, maar naar de slechte kant.»
HUMO Wat was er dan zoveel beter vroeger?
BOUCKHOUT«De mensen kwamen veel beter overeen. Ze hielpen elkaar. Nu zouden ze elkaar doodstampen. Niemand was jaloers op een ander. We hadden allemaal evenveel: niks.
»Vroeger kwam je ook niet in elkaars huis, zoals ze dat nu doen. Je maakte een praatje aan de deur, maar je ging niet binnen. En als het in de zomer ’s avonds afkoelde, dan ging je op een stoeltje aan je deur zitten en dan praatte je over het weer en over hoe alles altijd maar duurder werd. Maar nu zitten ze in elkaars huis, zijn ze vrienden van elkaar, en ten slotte zijn ze met elkaars man weg. (Stellig) Zo is het.»
HUMO Het moet hier prachtig zijn geweest, in de koningin der badsteden.
BOUCKHOUT «Ja, er was hier altijd veel volk, zeker tijdens de paardenrennen. Mijn postje van het Rode Kruis was vlakbij de hippodroom.»
JEAN-PIERRE «Toen ze geen naaister meer was, heeft ze een opleiding tot verpleegster gevolgd. Jarenlang heeft ze een hulppost bemand op de dijk. In juli en augustus zat ze daar elke dag.»
BOUCKHOUT «De mensen kwamen met gebroken armen en benen, of als de kindjes met hun fiets waren gevallen. Echte stommiteiten. Of als ze in een kwal hadden getrapt. Ik had altijd veel werk tijdens het seizoen, maar het was plezant. Ik zat daar tussen het volk.
»Een telefoon had ik niet. Als ik de ambulance moest bellen, dan moest ik naar de mevrouw die ijsjes verkocht. Via de draagbare radio stond ik wel in verbinding met de redders op het strand. Eén keer is er een kindje verdronken – ze waren toen wat roekelozer dan nu. Ik kon niks meer doen, behalve wachten op de ambulance. Het is maar één keer gebeurd.
»Ik heb aan de hippodroom ook weleens de koninklijke familie gezien. Eigenlijk interesseerde me dat niet. Als ze naar mijn post waren gekomen om goedendag te zeggen, dan had ik ze misschien vriendelijker gevonden. (Kijkt op haar horloge) Is het nu bijna genoeg met vragen? Over een kwartiertje serveren ze het eten in het restaurant.»
HUMO Gingen jullie vroeger ook op restaurant?
BOUCKHOUT «In het begin niet, maar later wel. In het Kursaal hadden ze goeie koks.»
HUMO At u daar een goeie pot mosselen?
BOUCKHOUT «Mosselen? Nee, dat is simpele kost. Dat maakte ik thuis klaar. Op restaurant at ik liever tong of tarbot. Thuis maakte ik graag hutsepot. En elke dag verse soep. Vroeger had je niet gegeten zonder soep.»
HUMO Dankt u daar misschien uw leeftijd aan? Is dat uw geheim?
BOUCKHOUT «Hoe je 100 jaar wordt, dat weet ik niet. Dat ga je zelf moeten uitzoeken.»
DANIELLA «Met haar gezondheid heeft ze nooit gesukkeld. Als ze een keer ziek was, dan lieten we de dokter komen. ‘Hoe is ’t?’ vroeg hij. En dan antwoordde zij: ‘Goed, en met u?’ (lacht)»
BOUCKHOUT «Ik ga de dokter niet snel roepen. Ik doe het liever zelf.»
JEAN-PIERRE «Pillen vindt ze vergif.»
HUMO Hebt u als kind veel levertraan geslikt?
BOUCKHOUT (trekt een vies gezicht) «Bah, daar moet je me niet over spreken.»
DANIELLA «Haar vader is ook 97 geworden. Haar man niet: hij is gestorven op zijn 74ste. Moeder zit al lang alleen, maar ze heeft altijd goed haar plan getrokken.»
BOUCKHOUT «We hadden een pracht van een menage. Hoelang is papa nu dood? Een jaar of vier?»
DANIELLA «Nee, moeder. Al 25 jaar.»
BOUCKHOUT «Moh! Het gaat rap, è vint.»
HUMO Gaat u nog naar het strand?
BOUCKHOUT «Nee. Ik kan nog goed marcheren, maar het is te ver. Ik mis de zee niet. Als je elke zomer twee maanden lang aan het strand hebt gezeten, van ’s ochtends tot ’s avonds, dan ben je content als je de zee niet meer hoeft te zien.»