Voorpublicatie: de avonturen van Pussy Riot in de goelag van Poetinland
Ze zetten bivakmutsen op om onherkenbaar te blijven en werden er meteen wereldberoemd mee: Nadja Tolokonnikova (27) en vier andere Pussy Riot-leden drongen op 21 februari 2012 de Christus Verlosserkathedraal in Moskou binnen voor een opvoering van het punkgebed ‘Moeder van God, jaag Poetin weg’.
''Vond je het fijn om seks te hebben in de kerk?' vroeg de bewaker me'
Ik ben veroordeeld tot twee jaar en vanavond reis ik van een Moskouse gevangenis naar een strafkolonie in Mordovië.
De Mordovische gevangen-kampen zijn berucht: de strengste discipline, de langste werkdagen, de schandelijkste onrechtvaardigheid. Als mensen naar Mordovië worden gestuurd, is het net alsof ze naar hun executie moeten. Tot op het laatst hopen kameraden dat hun vriend of vriendin niet daar terecht zal komen. ‘Misschien blijft dat je bespaard?’ vragen ze. Het bleef mij niet bespaard.
Mordovië is een streek van moerassen en gevangenkampen. Hier fokken ze koeien en gevangenen. De koeien krijgen kalveren en geven melk, de gevangenen naaien uniformen. Ik ben bewakers van de vierde en de vijfde generatie tegengekomen. Als peuters leren de plaatselijke inwoners dat het enige doel in het leven het breken van de wil van anderen is.
Dwangarbeid wordt in Mordovië op grote schaal toegepast sinds de late jaren 20. Het Mordovische kampencomplex is ontstaan ten tijde van de ‘omvorming van sociaal gevaarlijke elementen’, zoals Stalin die organiseerde. Vóór Stalins opkomst konden politieke gevangenen boeken lezen, zich ontwikkelen en schrijven. Alles veranderde abrupt tijdens Stalins bewind. Dwangarbeid werd de voornaamste methode van heropvoeding. De resultaten van de Sovjet-planeconomie werden bereikt ten koste van de levens van honderdduizenden mensen die naar de kampen waren gestuurd.
'Ik ben bewakers van de vierde en de vijfde generatie tegengekomen. Als peuters leren de plaatselijke inwoners dat het enige doel in het leven het breken van de wil van anderen is'
Coupé zonder ramen
Er zijn geen matrassen, kussens of dekens in de wagon voor de veroordeelden. Ik geef de deken die ik bij me heb aan een medereizigster, een vrouw die acht maanden zwanger is, en klim op de bovenste brits. Er zitten geen ramen in de coupé. Ik vraag de bewakers om het raam in de gang een beetje open te zetten: ik wil voor de laatste keer naar Moskou kijken. Ze openen het.
Een bewaker komt naar onze kooi en fluistert iets. Hij vraagt me om teksten van Pussy Riot-songs voor hem op te schrijven. Ik doe dat gehoorzaam en schrijf onder aan de pagina: ‘Geschreven op 22 oktober 2012 in een wagon op weg van Huis van Bewaring nr. 6 naar Mordovië.’ Ik geef het papier aan hem.
‘Heb je het getekend?’
‘Nee, waarom?’
‘Onderteken het. Als je beroemd wordt, dan heb ik vast je handtekening.’
Mijn zwangere medereizigster rookt de ene sigaret na de andere. Ik eet wat en geef haar ook een beetje.
‘Vond je het fijn om seks te hebben in de kerk?’ vraagt een bewaker me terloops.
‘Je vergist je. Er was geen seks in de kerk.’
‘Kan me geen reet schelen wat je daar deed. Het voornaamste is dat je nu deel van de geschiedenis bent,’ gooit hij eruit en hij loopt weg.
Hoe je je kunt voorbereiden op de gevangenis:
1. Leer je behoefte te doen terwijl er tientallen mensen om je heen staan: individuele hokjes zijn er niet.
2. Leer voedsel snijden en blikken openen zonder mes.
3. Wen eraan naar muziek te luisteren die anderen kiezen, niet de muziek waar je van houdt.
4. Slaap een halfjaar lang vierenhalf uur per nacht, zodat je voorbereid bent op een gruwelijk tijdschema.
5. Sluit jezelf op in een koude kamer en breng daar een week door: in de gevangenis worden gevangenen gestraft met opsluiting in donkere, ijskoude cellen.
‘Ze sloegen me omdat ik opkwam voor anderen. Ik werd 24 uur in een kooi gezet en geslagen. Als ik doodga, zullen ze zeggen dat ik me heb verhangen. Dat doen ze altijd... Ik ben bang. Ik bid tot God dat Hij die verschrikking niet laat gebeuren.’
Dat briefje van een jonge vrouw die ik in het kamp ontmoette, is via mij in de buitenwereld geraakt.
Wat, wist je niet dat de goelag niet verdwenen is na de dood van Stalin?
Direct nadat ik in de strafkolonie ben aangekomen, word ik gesommeerd in het kantoor van de directeur te verschijnen. Ze willen kennis met me maken, mijn zwak-heden te weten komen.
‘Misschien zullen verhalen over u de ronde doen, maar op dit moment bent u hier. Bij ons,’ zegt de directeur, en hij kijkt bezitterig om zich heen. ‘Vergeet dat niet. Dus houd uw opvattingen voor u zolang u hier bent. Denk aan uzelf. Voor uw eigen bestwil kunt u zich beter stilhouden. Denk aan uw geliefden. Uw belangrijkste doel is het voortbrengen van leven.’
‘Een typisch mannelijke houding,’ zeg ik schouderophalend. ‘Alleen vrouwen hebben een reden om naar emancipatie te streven, omdat mannen hun dominante positie niet willen opgeven.’
‘Vergeet niet wie u bent, en wie ik ben!’ stuift de directeur op.
Ik zeg niets. Hij gaat door. ‘Is het u opgevallen dat u in vanbuiten geleerde frasen spreekt?’
‘We spreken allemaal in vanbuiten geleerde frasen,’ antwoord ik. ‘Zowel u als ik. Omdat taal niet onze eigendom is. We leren taal. Ze is niet van ons.’
‘U bent gehersenspoeld! Weet u dat van uzelf?’
‘We zijn allemaal gehersenspoeld, zo u wilt. Socialisatie is hersenspoeling.’
‘Toen u de leeftijd van 14, 15 jaar had, had u een instabiele persoonlijkheid en was u onderworpen aan negatieve invloeden!’
‘Wiens invloed bedoelt u? Die van Aristoteles? Van Sartre? Van Simone de Beauvoir?’
Dat volstaat. Ik word uit het kantoor van de directeur opgehaald en teruggebracht naar mijn cel.
Afvoer verstopt
De vrouwelijke gevangenen mogen eenmaal per week hun haar wassen, maar de wasdag wordt vaak geschrapt. Een pomp gaat kapot of de afvoer is verstopt geraakt? Dan kan mijn wooneenheid zich soms twee of drie weken niet wassen. Als de afvoer verstopt is, gutst de urine uit de toiletten en vliegen er brokken ontlasting uit. We hebben geleerd om de afvoerpijpen zelf te ontstoppen, maar dat helpt niet lang: in geen tijd raken ze weer verstopt. De gevangenis heeft geen lange loodgietersslang om de pijpen schoon te maken.
We doen eenmaal per week de was. De wasruimte is een kleine kamer met drie kraantjes waar een dunne straal koud water uit komt.
De gevangenen krijgen altijd oud brood, met water aangelengde melk, zure gierst en rotte aardappelen. Afgelopen zomer werden zakken slijmerige, zwarte aardappels naar de gevangenis gebracht. Die krijgen we nu te eten.
Na het avondeten moet je naar de andere kant van de kolonie hollen met een waskom en een schone onderbroek, om je kont te wassen. Elke gevangene kent de geur van muffe kut die in die hoek van de kolonie hangt.
Deze gevangenis moet afgebroken worden. Wil je me helpen?
Het is winter geworden. Bijna Nieuwjaar. We hebben een dag vrij van het werk, onze enige vrije dag van de maand. Wanneer ik wil gaan zitten om ‘De Goelag Archipel’ van Solzjenitsyn te lezen, hoor ik in de gang de hysterische stem van Katja, de hoofdgevangene van onze eenheid. ‘Zo, losers, ik wil jullie allemaal in looppas naar buiten hebben. De directeur komt morgen de sneeuwstandbeelden inspecteren. Tot jullie het standbeeld hebben gemaakt, kom je verdomme niet terug in de barak!’ zegt ze, terwijl ze in de gang heen en weer stampt.
De eenheid komt in beweging. De vrouwen leggen brieven opzij die nooit afgemaakt zullen worden. Er is geen tijd voor.
‘Tolokonnikova, denk je soms dat dit jou niet aangaat? Wat is er met jou? Probeer je je tegen mij te verzetten? Denk je soms dat je een ster bent? Heb je verdomme een kroon opgezet?’
Katja’s ogen zijn bloeddoorlopen en geel van woede. Ze recht haar nek en schreeuwt zo hard als ze kan, terwijl haar ogen in de mijne branden. Ze is woedend door mijn kalmte. Ik blijf haar recht in de ogen kijken, doe mijn groene uniformjas aan en ga naar buiten.
We weten geen van allen hoe we moeten beeldhouwen, dus uiteindelijk krijgen we iets dat meer weg heeft van een hoop stront dan van een slang. We zijn er die hele dag in de vrieskou van december mee bezig. Hoe zou het eruitzien als ik het groen zou verven? Zou het dan beter zijn? Na twee uur werk sta ik voor een flinke berg groene stront, zo hoog als een mens.
Als je een lange celstraf in het vooruitzicht hebt, moet je allereerst je gezondheid verbeteren. In de gevangenis geven ze je altijd dezelfde pil, met welke klacht je ook komt. De ene helft van de pil is voor je hoofd, de andere helft voor je darmen. De gevangenen noemen onze dokter, Grigori Petrovitsj, de Walrus of het Barbituratenmonster.
‘Het oog is geen kut. Het knippert,’ pleegt hij te zeggen als hij gevangenen wil afschepen die met oogklachten bij hem zijn gekomen.
‘Je had minder moeten neuken,’ snauwt de dokter als iemand naar de ziekenzaal komt met een gynaecologisch probleem. Maar als iemand aan oorpijn lijdt, adviseert hij: ‘Nou, als je oor pijn doet, moet je beginnen met neuken!’
Ze noemen haar Kiwi omdat ze net zo donzig is als een kiwi. Kiwi is een vrouw met een baard. Ze zit in mijn eenheid. Haar snor en haar baard zijn lang en zwart. Als ze haar geen Kiwi noemen, noemen ze haar Zeug, omdat ze de omvang heeft van twee gewone vrouwen en meer dan 100 kilo weegt. Toch is ze niet kwabbig en zwak zoals de meeste vrouwen die zwaarlijvig zijn, maar echt sterk. Twee van ons kunnen amper de industriële naaimachines verplaatsen, die van staal zijn en 30 kilo wegen, maar Zeug verplaatst ze elegant, alsof ze een handtas draagt in plaats van een naaimachine.
Ze is niet goed bij haar hoofd. Haar lage stem klinkt als die van een adolescente jongen die de baard in de keel krijgt, ze lispelt en ze drukt haar gedachten heel beknopt uit. Ze kleurt als ze een compliment krijgt en is kwaad en knorrig als er iets lelijks tegen haar wordt gezegd. Maar ze blijft niet lang wrokkig en ze helpt als haar om hulp wordt gevraagd.
Voor ze naar de kolonie kwam, leefde Zeug in een afgelegen dorp waar iedereen drinkt, zelfs de berkenbomen. Volgens haar vonnis heeft Zeug een man vermoord toen ze dronken was. Ze herinnert het zich niet. ‘Moeder heeft gezegd dat ik niemand heb vermoord,’ zegt Zeug tegen mij. ‘Ik heb niet gemoord! Ik heb niet gemoord.’
‘Waarom denk je dat?’
‘Omdat moeder het heeft gezegd,’ antwoordt ze met een ontwapenende glimlach.
'Er wordt hier weinig gehuild: iedereen snapt dat het niets zal veranderen'
Twintig uur werken
Onzekerheid in de gevangenis is eerder boeiend dan angstaanjagend, omdat je zeker weet dat de dingen niet slechter kunnen worden dan ze al zijn. Misschien worden ze wel beter.
Elke vrouwelijke veroordeelde in Mordovië is vertrouwd met de zware houten knuppel waar een papier met de naam van de eigenaar met plakband op is gekleefd. De gevangenbewaarders gebruiken die om naaisters te slaan die het productiequotum van 250 pakken per werkdag niet halen. Een werkdag die tussen de zestien en twintig uur lang is.
Op een nacht sterft één van de vrouwen in het naaiatelier. Haar lichaam wordt uit de rij gehaald. De vrouw was ernstig ziek en ze had niet meer dan acht uur per dag mogen werken. Maar de kampdirectie heeft duizenden pakken nodig. De gevangenen werken in twee ploegen, één van drie uur ’s morgens tot twaalf uur ’s nachts, en één van zes uur ’s morgens tot drie uur ’s morgens. Geen weekends. De vrouwen vallen in slaap achter hun naaimachines. Ze naaien hun vingers vast. Ze sterven.
We slapen vier uur per nacht. Eens in de maand hebben we een dag vrij. Bijna alle zondagen zijn werkdagen. Door het slaapgebrek en de immense druk om de productiequota te halen, kunnen de gevangenen voor het minste opvliegen, hun longen uit hun lijf schreeuwen en beginnen te vechten. Een jonge vrouw werd met een schaar in het hoofd gestoken omdat ze politiebroeken op de verkeerde plaats had afgeleverd. Een andere vrouw probeerde onlangs zichzelf te verwonden met een beugelzaag. Ze werd net op tijd tegengehouden.
Elk voorjaar vindt er in de kolonie een grote, militair aandoende gebeurtenis plaats: de voorjaarsinspectie van de uniformen en de wisseling van winter- naar zomeruniformen. Er worden twee weken lang oefeningen gehouden op het exercitieterrein, waarbij de gevangenen leren dicht achter elkaar te marcheren op de maat van de muziek. Twee weken lang worden uniformen gewassen en gestreken, hoofddoeken gebleekt en schoenen glimmend gepoetst.
De dag van de inspectie breekt aan. Iedereen gaat naar buiten en gaat voorzichtig op de randen van de banken zitten om te voorkomen dat de broeken zouden kreuken. Manja kan niet stil blijven zitten. Als ze een aanval heeft, zwerft ze dag en nacht rond. Ze heeft heen en weer gelopen op het terrein en haar schoenen zijn met stof overdekt geraakt.
Nu moeten er rijen gevormd worden en moeten we rond het exercitieterrein marcheren. Tijdens de inspectie loopt commandant Koelagin van de ene eenheid naar de andere en inspecteert hij zorgvuldig de uniformen. Hij is een estheet. Hij heeft de vloeren van de naaiateliers laten beleggen met mooie, dure tegels, terwijl het glas uit de ramen van de woonbarakken valt.
'Onder Stalin werd een gevangene die weigerde te werken doodgeschoten. Nu wordt hij alleen maar in elkaar getrapt en in een cel voor eenzame opsluiting gestopt'
Opeens ziet Koelagin de schoenen van Manja. ‘Je schoenen zijn niet gepoetst. Waarom niet?’
‘Ze zijn gepoetst,’ zegt Manja.
‘Ze zijn niet gepoetst.’
‘Ze zijn wél gepoetst!’
‘Je gaat naar de isoleercel!’
‘Graag,’ zegt Manja glimlachend.
‘Wat? Wat zei je tegen mij?’ De commandant is in verwarring.
‘Ik zei: ‘Graag.’ Ik ga graag naar de isoleercel.’
‘Wat?! Tien dagen voor jou!’
‘Prima, geen probleem,’ gaat Manja rustig voort. ‘Maar mag ik een vraag stellen voor ik ga?’
‘Ga je gang,’ zegt de commandant minachtend.
‘Wanneer ontvangen we de humanitaire hulppakketjes met zeep, toiletpapier en maandverband die we zouden moeten krijgen? We hebben ze al drie maanden niet ontvangen. Volgens de wet moeten ze eenmaal per maand worden uitgereikt.’
‘Vijftien dagen cel! Sodemieter op!’
Manja wordt naar de isoleercel gebracht, waar ze bij wijze van protest de bewakingscamera’s onklaar maakt met tandpasta, wat haar nog eens tien dagen oplevert. Twee dagen nadat ze opgesloten is, worden de hulppakketjes uitgereikt aan de hele kolonie.
In de tijd van Stalin werd een gevangene die driemaal na elkaar weigerde te werken, doodgeschoten. Nu wordt hij alleen maar stevig in elkaar getrapt en opgesloten in een ijskoude cel voor eenzame opsluiting, waar hij zowat bevriest, ziek wordt en langzaam doodgaat. Het gevangenissysteem kan niet meer genezen worden door een injectie. Daar is een explosie voor nodig.
Ik huil hier niet. Je wilt niet huilen in een gevangenkamp, dat is een defensieve reactie. Als iedereen om je heen wenst dat je gaat huilen, dat je jezelf vernedert, dan doe je dat niet. Er wordt hier weinig gehuild: iedereen snapt dat het niets zal veranderen.
Lachen wordt ook niet gemakkelijk geaccepteerd. Als iemand het doet, zegt een ander: ‘Wat, heb je soms lol?’ Of: ‘Heb je niks beters te doen?’ Maar ik lach toch.
In de gevangenis wordt het breken van het individu bevorderd omdat het de directie in de kaart speelt. Veel agressie, vrij rondzwervende woede en haat vindt ze prima. Het doel is niet de heropvoeding, maar de vorming van een slaafs gehoorzaam, onderdrukt en vernederd schepsel, een wezen dat volledig gespleten is, cynisch en schijnheilig, en dat leeft volgens de oude regel van politiespionnen: ‘Jij sterft vandaag, ik morgen.’
Hongerstaking
‘Jullie zijn gestraft: geen thee en eten, geen wasdag, en een rookverbod van een week. Dat blijft zo tenzij jullie Tolokonnikova anders gaan behandelen. Maak haar kapot. Jullie zullen er niet voor gestraft worden.’ Dat heeft de hoofdgevangene van mijn eenheid tijdens een bijeenkomst gezegd.
‘Waarom hebt u deze hel georganiseerd? Waarom straft u de hele kolonie omdat u mij niet mag? Waarom hebt u ze verboden zich te wassen? Waarom hebt u hun lepels in beslag genomen? Wat wilt u van mij?’ zeg ik wanneer ik vermoeid en kwaad het kantoor van de adjunct-directeur binnenstap.
‘Gebruik je verstand,’ antwoordt hij terwijl hij zijn ogen dichtknijpt. Dik en pompeus zit hij achter zijn bureau te roken.
‘Wat wilt u?’
‘Dat is heel eenvoudig. Ten eerste, stop met communiceren met advocaten en de pers. Ten tweede, vertel me over je vriendinnen met wie je in de kathedraal was. Daarna zul je een prima leven hebben in de kolonie.’
‘Wilt u dat ik mijn vriendinnen ga verlinken?’
‘Dat kun je ook anders noemen. Vanwaar meteen dat verlinken?’
Ik denk even na. De situatie in de kolonie is verschrikkelijk. Ik heb me nog niet eerder zo slecht en zo bang gevoeld.
‘Goed. Ik zal praten,’ zeg ik ten slotte. ‘U hebt me overtuigd. Ik zal praten.’
De adjunct-directeur pakt een stuk papier om mijn verklaring op te schrijven en de namen van mijn vriendinnen te noteren, om mijn morele neergang, mijn zelfvernietiging vast te leggen.
‘Nou, hun namen zijn Bivakmuts en Slobbersoep. Die met de roze muts is Bivakmuts; die met de blauwe heet Slobbersoep. Schrijft u dat op?’
‘Ik ben geïnteresseerd in hun namen. Familienamen.’
‘Bivakmuts. Slobbersoep.’
De adjunct-directeur is razend. ‘Waar hebben jullie elkaar ontmoet?’
‘Op een tentoonstelling over hedendaagse kunst.’
‘Hoe heette die?’
‘O, dat is lang geleden, dat weet ik niet meer. U hebt me zelf gezegd dat vrouwen irrationeel zijn. Ik herinner het me niet.’
Ik word afgevoerd. De volgende dag begin ik een hongerstaking.
Vijf lagen kleren helpen niet tegen de indringende kou. Ik zit op een koude, smalle bank en ik schrijf. Ik zit in de isoleercel.
Het is ongelofelijk koud. Het is een oude methode uit de Sovjettijd: om gevangenen te breken, worden ze in ijskoude cellen voor eenzame opsluiting gestopt.
Als ik me duizelig of zwak voel, leg ik mijn hoofd op de tafel, maar de bewakers schreeuwen door de deur dat dat verboden is. Zitten of liggen op het bed is ook verboden. Mijn lichaamstemperatuur is gezakt als gevolg van mijn hongerstaking en ik ben duizelig. Het licht is zwak en koud en uit de kraan komt alleen koud water. Eenzame opsluiting.
Het hoofd van het gevangenishospitaal komt mijn cel binnen. Ik sta niet op van het bed, want ik kan niet meer staan. Mijn lichaam zit onder de etterende bultjes.
‘Wil je praten met de Commissaris voor de Mensenrechten van de president?’
‘Zeker.’
Het hoofd van het hospitaal belt de receptie van het presidentiële bestuur. Ik krijg een gsm aangereikt.
‘Nadja?’ klinkt de stem van de commissaris aan de andere kant van de lijn. ‘Beëindig uw hongerstaking. Ik verzeker u persoonlijk dat de omstandigheden in uw kolonie in Mordovië verbeterd worden.’
Ik lig op witte ziekenhuislakens en praat via een gsm met de Commissaris voor de Mensenrechten van president Poetin. Dus mijn vrienden, die een informatiecampagne hebben gevoerd om mij te steunen, en ik hebben gewonnen.