overleden
Wim Kayzer: ‘Ik lijd aan de angst dat niets ertoe doet: dat God even belangrijk is als een bacterie onder mijn vingernagel’
Journalist, presentator en schrijver Wim Kayzer is overleden. Hij werd 76. Kayzer, die opviel door het ooglapje dat hij droeg na een mislukte operatie aan zijn linkeroog, maakte naam maakte met verschillende tv-programma’s waaronder ‘Van de schoonheid en de troost’ (2000) en ‘Een schitterend ongeluk’ uit 1993. In 2004 kwam zijn roman ‘De waarnemer’ uit. Daarover had hij een gesprek met Humo. Lees hier het interview.
Dit artikel verscheen voor het eerst in Humo op 14 december 2004
Het hele verlengde Allerheiligen-weekend, vier dagen lang, heb ik in bed doorgebracht met ‘De Waarnemer’, de grote roman van Wim Kayzer. Vlagen van verrukking, von verbijstering, van puur genot, van bewondering ook. Toen ik het 650 pagina’s dikke boek uit had, heb ik eerst een halfuur naar het plafond gestaard; dan ben ik uit bed gestapt, naar mijn computer gelopen, en heb Kayzer een mail geschreven: ‘Ik kan mij de laatste tien, vijftien jaar geen Nederlandse roman voor de geest halen die mij meer zou hebben aangegrepen.’ En vervolgens heb ik de telefoon gepakt en mijn brugpensioen aangevraagd. Misschien word ik verblind door de liefde die ik Kayzer al jaren toedraag - we kennen elkaar van enkele interviews - maar ik meen oprecht dat ‘De Waarnemer’ dé sensatie van de schrijvende Nederlanden wordt.
Dat Wim Kayzer kon schrijven, wisten we al van de onnavolgbare inleidingen op zijn televisiewerk. Adembenemend mooi waren de volzinnen waarmee hij voor zijn gasten uit ‘Van de Schoonheid en de Troost’, ‘Een schitterend ongeluk’ of ‘Beter dan God’ de rode loper uitrolde. Maar dat hij die prachtige taal 650 pagina’s lang kon blijven vasthouden, nee, dat had ik nooit voor mogelijk gehouden. Bovendien heeft Kayzer al die jaren als interviewer bijzonder goed geluisterd naar wat zijn hoogbegaafde en zeer geleerde gasten zoal te vertellen hadden: de neerslag van al die gesprekken is voelbaar op iedere pagina. Uit dit vuistdikke boek is makkelijk een nieuw boekje van 100 pagina’s te distilleren met alleen maar bon-mots, aforismen, opmerkelijke trouvailles en tot diep nadenken uitnodigende zinnen.
Na het lezen ga je ook beter begrijpen waarom Wim Kayzer voor zeer velen nog altijd als de grootmeester van het televisie-interview geldt, hoe hij in staat was een gesprekspartner telkens weer voorbij diens eigen grenzen te voeren, en waarom kolossen als Oliver Sacks of Gary Lynch een warme en intieme correspondentie met hem zijn blijven voeren. Het geheim: altijd was Kayzer een gelijkwaardige partner. Hij interviewde niet serviel, maar vanuit zijn eigen inhoud.
‘De Waarnemer’ is niet alleen een goedgeschreven, ‘meeslepend en rijk boek, het is ook volkomen on-Hollands. Geef het toch toe: wat de laatste jaren uit Nederland en Vlaanderen op onze leesplank belandde, was voor het grootste deel klein werk, veredelde huisvlijt van columnisten of angstig borduursel dat zich risicoloos toelegde op het produceren van alleen maar taal. Terwijl bij de roman van Kayzer woorden als ampleur, grandeur en kamerbrede zwier horen. Als een majestatisch Bach-orgel stoomt en stoot ‘De Waarnemer’ door je hersens. Hier is geen tweede Adriaan van Dis aan het werk, geen betere Erwin Mortier of Tom Lanoye, nee, hier denk je aan Proust of Flaubert of Tolstoj. Dit is schrijven zoals het hoort, en altijd hééft gehoord: vier jaar van je leven sluit je je af van alles en iedereen, en als je weer naar buiten komt, is dat niet met een stilleventje vol Hollandse kneuterigheid of Vlaamse loltrapperij, maar niet een tijdloze kathedraal, inclusief verstilde zijkapellen voor contemplatie over liefde, dood, eenzaamheid, verlatenheid, euforie. Okay, te véél lof schaadt. Ter zake, dus: waarover gaat ‘De Waarnemer’? Hiervoor verlaten wij ons op hoe, de uitgever dit magnum opus samenvatte: ‘Een huisarts verlaat zijn praktijk in het Noorden. Hij ontvlucht de duizenden stemmen die hem jarenlang omringden en verschanst zich op de eenzaamste plek die zich denken laat: een afgelegen hoeve in de Franse Cévennes. Deze plek tussen vier bergen is hem nagelaten door Sophie, bij leven caféwaardin in een naburig dorp. Zij groeide er op, en hij denkt er de rest van zijn leven door te bren-gen, tussen de Bosjes van de Baron, de Adelaarsrots en de Vallei van het Verloren Kind. De arts beschrijft zijn vlucht in aantekeningen, gericht aan Sophie, en gaandeweg tekenen zich de contouren af van zijn leven - of van zijn gedachten daarover. De dertig jaar die hij doorbracht in zijn praktijk, gebiologeerd door de geheime verlangens van honderden patiënten, van de obsceenste tot de tederste. Zijn vriend en toeverlaat, de heilige gek Jeroen, met wie hij eindeloos praatte en te veel dronk. De oude Simon, die zweeft tussen doodsverlangen en doodsangst. De levenslustige maar onnavolgbare Maria, zijn grote liefde, die uit het leven stapte zonder één woord na te laten. En ten slotte de niet te intimideren Sophie zelf die hem haar droom, de hoeve, naliet.’
HUMO Hoe is ‘De Waarnemer’ geboren? Ik heb de indruk dat je jarenlang aantekeningen hebt gemaakt, een soort dagboek hebt bijgehouden van je leven op de hoeve en wat voor ideeën er bij je opborrelden, en er vervolgens een verhaal omheen hebt geweven.
KAYZER «Eigenlijk ben ik vertrokken vanuit een lang manuscript dat vele jaren was blijven liggen, met een huisarts als hoofdpersoon. Een compleet ander verhaal dan wat ‘De Waarnemer’ uiteindelijk is geworden. Al die tijd trok ik ieder jaar met vrouw en kinderen naar Frankrijk, telkens naar hetzelfde dorp, om er te kamperen. En daar is het boek dan aantekeningsgewijs ontstaan. Die aantekeningen kwamen met ijzeren regelmaat, en zijn stilletjesaan een verhaal gaan vormen. Er kwamen ook, helemaal onverwacht, vreemde mensen aanzeilen. Mensen van wie ik mij afvroeg: ‘Van waar komen ze? Wat komen ze hier in godsnaam doen?’ Dat ging echt van: ‘Klop klop. Hoe heet jij? Ik heet Simon, en ik hoor in dit boek!’ Langzaam maar zeker vormde zich zo een familie.
»Op het eind, zeg maar anderhalf jaar geleden, begon ik echt met die familie te leven. Zeer vreemd. Helemaal alleen op de hoeve, in Frankrijk, praatte ik vaak hardop niet Jeroen, met Simon, met Henri Puech, de oude, hoofse herder, met Sophie, de waardin van wie ik de hoeve voor zeer weinig geld had mogen kopen. Het was alsof iedereen méé aan tafel zat, met Sophie pront aan het hoofd. Op een gegeven ogenblik kreeg ik het gevoel: alles van deze arts, van deze familie, van deze hoeve is verteld. Zo kwam het boek op een vanzelfsprekende, natuurlijke wijze aan z’n einde.»
HUMO En toen bleek je plotseling meer dan 650 pagina’s te hebben geschreven.
KAYZER «Véél meer (lacht). Ik vroeg aan mijn hoofdpersonen: ‘Wat doen we nog?’ En ze zeiden: ‘We gaan niet z’n allen wat eten en drinken. En lever jij het manuscript nou maar in bij je uitgever.’
»Tot op de dag dat het boek naar de drukker ging, is die familie blijven praten, in mijn hoofd. Ik was als de dood dat één van hen op het allerlaatst nog een rotopmerking zou plaatsen die de hele roman zou doen kantelen, zodat ik ‘m weer helemaal zou moeten herschrijven. Pas toen ik het gedrukte boek in handen kreeg, had ik het gevoel van: nu is het echt áf. Ik zette de familie op een boot van de Holland-Amerika-lijn, bleef vanaf de kade nog twee uur kijken hoe die boot langzaam aan de einder verdween, liep naar mijn auto, reed terug naar Hilversum, en toen was het plotseling afgelopen. Het boek was dood, ik had er afscheid van genomen, van het éne moment op het andere. Buitengewoon merkwaardig.»
NOOIT GOED GENOEG
HUMO Eigenlijk heeft altijd de schrijver in jou gezeten die pas nu, op de hoge leeftijd van 58 jaar, te voorschijn treedt.
KAYZER «Lang geleden had ik al eens een boek geschreven, ‘Onfatsoenlijke herinneringen’. Dat boek is ontspoord, en niet opgepikt door de Nederlandse samenleving. Toen is de onzekerheid ontstaan: ‘Kan ik het wel?’ Dus bleef ik maar reportages voor de VPRO maken.»
HUMO Want: je had vrouw en kinderen en er moest brood op de plank?
KAYZER «Nee, dat was het niét. Het had te maken met een gebrek aan zelfvertrouwen. Kijk, als interviewer leef je via een omweg: je leent je verhalen van anderen, je gaat méé in het licht staan van wie je interviewt. Uit angst? Uit talentloosheid? Uit onbeholpenheid? Ik zou het niet weten. Terwijl een roman, dat is eigen beheer, dat komt alleen uit jouw brein - een vrij solitaire bezigheid. Als je aan een boek begint, moet je er echt van overtuigd zijn dat wat je te bieden hebt de moeite waard is. Je kunt je niet meer verschuilen achter een ander. Die huiver, die aarzeling, heeft me méér weerhouden dan het brood dat op die plank moest.
»Ik heb altijd al geschreven, maar ik kwam er niet mee naar buiten. En ik hou niet van die verhalen van journalisten: ‘Ooit, ooit kom ik met een grote roman.’ Op café in Amsterdam kun je dat verhaal iedere nacht horen, vele malen verteld. Een troostelozer verhaal is nauwelijks denkbaar.»
HUM Dát is in ieder geval al gewonnen: ‘De Waarnemer’ ligt er. Je kunt ‘m zien, voelen, ruiken. Het offer is volbracht. Nu nog de rest van de wereld overtuigen.
KAYZER «Eigenlijk heb ik nooit begrepen waarom ik niet vanaf mijn jonge jaren schrijver ben geworden. Waarom ben ik iets gaan studeren dat ik niet af heb gemaakt? Waarom ben ik als journalist begonnen bij de Groninger Gezinsbode en het Harener Weekblad? Waarom heb ik het schrijven niet meteen tot mijn hoofdbezigheid gemaakt? Ik ken nog steeds het antwoord niet. Tenzij dan die huiver dat mijn schrijven de toets van de kritiek niet zou kunnen weerstaan.»
HUMO Angst voor de critici? Dat zou ik hun nooit gunnen. Het zijn de meest armetierige chagrijnen die in de literaire wereld rondlopen. Iedereen wéét dat ondertussen. En de lezers weten het zo stilletjesaan ook.
KAYZER «Niet zozeer angst voor de critici, maar voor mijn eigen zelfkritiek. Ik vond wat ik schreef nooit goed genoeg. Terwijl ik ondertussen omringd werd door schrijvers van wie ik dacht: dat kan ik ook, en béter.»
HUMO W.F. Hermans zei: ‘Schrijven is voor negentig procent brutaliteit.’ Hier, dit is van mij! Vreten jullie het maar!
KAYZER «Die brutaliteit miste ik, dat is zeker. En verder: hoe langer je niét schrijft, hoe langer je de illusie kunt koesteren wat voor fantastische schrijver je wel zou zijn, gesteld dat je werkelijk schrijven zou. Of ook: hoe langer je ongestraft kunt beweren dat je de grootste van allemaal bent. En dus hou je je pennenvruchten binnenshuis. Je kent dat: ik heb de mooiste vrouw van de wereld, maar ik kom er nooit mee naar buiten.»
DE AUTOBIOGRAFIE
HUMO Hersenwetenschapper Gary Lynch vertelde mij: ‘Ik heb al heel wat vraaggesprekken weggegeven, maar de grootste interviewer van allemaal is Wim Kayzer.’ Wat was je geheim?
KAYZER «Ik weet het niet. Ik weet alleen dat bij een goed gesprek een basis van wederkerigheid aanwezig dient te zijn. De geïnterviewde dient serieus te worden genomen. Ik heb interviewen nooit een vak gevonden. Als één van mijn zonen me vroeg: ‘Pap, wat doe jij voor de kost?’ dan wist ik niet wat te antwoorden. ‘Nou, je vader is interviewer, jongen,’ dat kun je niet maken, vind ik. Wat is dat, een goeie interviewer? Wat zijn de criteria? Ieder goed interview is anders. Het één is gebaseerd op spontane vriendschap, het ander op wederkerige haat. Nu eens draait het uitsluitend om hoffelijkheid, dan weer is het zuivere brutaliteit: ‘Klootzak, je gaat mij hier godverdomme vertéllen waarom je...’ De ene keer speel je de gedweeë hoer, de volgende keer laat je de zweep ongenadig neerstriemen over de rug van je interviewee.»
HUMO Hoe kijk je nu, als Echte Schrijver, terug op die jaren als journalist? Trots? Meewarig?
KAYZER «Niet meewarig. Ik heb er ontzettend veel van geleerd. Het is toch een ongehoord, een onbetaalbaar privilege om urenlang, soms dagenlang, te mogen praten met mensen die je echt buitengewoon interesseren. Mensen die je anders in je stoutste dromen nooit die vragen zou kunnen stellen. Dat heb ik gekund, en daar hoort een zekere nederigheid bij. Als ik al meewarig terugkijk, dan is het op mijn soms stuitende gestuntel.»
HUMO Je hebt enkele van de grootste nog levende schrijvers ontmoet. Was je uit op hun kunstjes? Hoe zij hun brood bakten?
KAYZER «Nee. Niet tijdens het gesprek. Wel als ik hun boeken las: hoe ze schreven. Maar als ik ze ontmoette, hadden wij het nooit over het vak, altijd over de ideeënwereld achter wat ze schreven.»
HUMO In de meeste van je gesprekken bewoog je je, door je eruditie en de klaarblijkelijke kracht van je geest, op voet van gelijkheid met je gesprekspartners. Mij heeft het nooit gestoord, maar in Nederland kon men dat blijkbaar moeilijk verdragen.
KAYZER «Weet je wat het is? Als je in Nederland het soort mensen interviewt dat ik heb geïnterviewd, wordt je vaak maar één ding nagedragen: dat je geilt op hun beroemdheid, dat je geilt op hun kennis. Wat ik hierover ook zeg, het zal altijd uitgelegd worden als: hij wil erbij horen, hij is de ultieme snob. Terwijl de enige waarheid is dat ik wezenlijk geïnteresseerd was in de ideeënwereld van mijn geïnterviewden, en dat die dat voelden, en dat ze dáárom met mij meegingen, en nadien soms echte vrienden werden. Ach, ik mag hier vertellen wat ik wil, in Nederland hoor ik ze nu al roepen: ‘Zie je wel, hij wilde vriendje zijn met de groten der aarde.’»
HUMO Niets van aantrekken, Wim. Liever terug naar ‘De Waarnemer’. De meeste Nederlandse romans zijn geschreven met dichtgeknepen billen, bang voor enig risico. Terwijl jij, alleen al door de lengte van je boek, een enorm risico neemt.
KAYZER «Eerlijk: vele keren heb ik tijdens het schrijven gedacht: ‘Dit geeft niemand uit. Niet in Nederland.’ Maar die overweging weer-hield mij er niet van verder te doen. Het is een vreselijk cliché, maar: dit boek móést geschreven worden. Kijk hem, de held (lacht)!
»Toen ik het boek bij de uitgeefster had binnengebracht, heb ik, als een klein kind, drie dagen lang op haar oordeel liggen wachten. Ik had mij al ingedekt tegen teleurstelling: dit boek is een moloch (grijnst). Neem me niet kwalijk, maar wie durft het vandaag de dag nog aan een roman van 650 pagina’s te schrijven, een roman die bovendien nog in de briefvorm is gesteld! Een brief aan een waardin, nota bene! En toen kwam de uitgeefster met het goede nieuws: ‘We gaan het doen. Gráág. Alstublieft!’»
HUMO Maar we hadden het over het on-Hollandse van ‘De Waarnemer’. Bén jij wel een echte Nederlander? Kayzer, dat klinkt...
KAYZER «... dat klinkt Duits, ja. Ik ben, van mijn vaders zijde, in de vierde generatie Duits. Voor de rest is het allemaal Nederlands, hoor. Maar ik wilde jou wat vragen: had jij, na 650 pagina’s, het gevoel dat je de hoofdpersoon uit mijn boek kénde? Had je een beeld van hem, een idee van hoe hij eruitziet?»
HUMO Wil je een eerlijk antwoord? Misschien valt dit je tegen, maar: die arts, die waarnemer, dat ben jij. En dat mag ook, vind ik. Geen enkele echte schrijver ontsnapt aan zijn biografie. Het is zoals Flaubert zegt: ‘Madame Bovary, c’est moi.’
KAYZER «Okay. Vanaf dit moment verklaar ik ‘De Waarnemer’ plechtig tot mijn autobiografie. Uiteindelijk schrijf je over jezelf, altijd.»
HUMO Gelukkig bestaan er camouflagetechnieken. Zelfs Tolstoj splitste zich voor zijn Anna Karenina op in twee hoofdpersonen: prins Alexander Vronski en grootgrondbezitter Konstantin Ljewin. En in elk van de Karamazov-broers zit hun schepper, Dostojewski. ‘De Waarnemer’ is een boek over jouw ángsten, jouw paniekaanvallen, jouw obsessie met de dood, jouw euforie bij simpele boerenarbeid, jouw verlangen naar eenzaamheid.
KAYZER «Precies: ieder fictiewerk is een proeve van autobiografisch handelen.»
HUMO Helemaal in het begin, heel even maar, vreesde ik dat je boek de zoveelste variant op een cliché zou worden: ‘Burn-out Nederlander, gek op Frankrijk, koopt in het Zuiden voor een prikje een oude hoeve, gaat euforisch olijven verbouwen en loopt vervolgens in het nabijgelegen dorp een eerste sociale uppercut op.’
KAYZER «Nou...»
HUMO ‘De volgende winter komt die Nederlander er stilletjesaan achter dat hij al die tijd door het dorp uitgelachen en bedrogen werd, dat hij zijn hoeve drie keer te veel heeft betaald, en na de zoveelste inbraak door rondzwervende jongeren druipt hij, vele illusies armer, weer af richting Noorden.’ Komrij heeft met ‘Boven de bergen’ dat soort boek geschreven. En iedereen kent natuurlijk ‘Jean de Florette’ en ‘Manon des Sources’ van Marcel Pagnol - nadien schitterend verfilmd door Claude Berri.
KAYZER «Ach...»
HUMO Maar nu komt het: dat cliché heb jij met meesterhand omzeild. Jouw boek is veel méér. Jouw boek is een verkenning van de universele obsessies die een verstandig mens beheersen. En de afloop is niet donker, maar warm en optimistisch: de euforie blijft duren, de verrukkingen houden aan, jouw Nederlander heeft zijn eindbestemming gevonden.
KAYZER «Precies. Oppervlakkige lezers vinden ‘De Waarnemer’ een pessimistische roman, omdat er zoveel in gemijmerd wordt over ziekte en dood. Maar ik vind het een optimistisch boek. Mijn arts blijft zijn minzame en moedige zelf, en verschilt daarmee grondig van die duizenden zichzelf oraal bevredigende zenuwlijders uit het Noorden. Ja, nevenfiguren als Jeroen en Henri Puech en Simon zijn door het lot gemangeld; geen plaag is aan hen voorbijgegaan. En toch zijn ze zachtmoedig en opgewekt gebleven.
»En het cliché van de Nederlander in het Zuiden: ik denk dat mijn boek daar bijna niets mee te maken heeft. Het gaat mij om het innerlijke landschap; niet, of alleen bij hoge uitzondering, om de schoonheid van de Cévennes. Dit boek had net zo goed kunnen spelen in Tirol, of in Californië. Ik heb de verkeerde romantiek angstvallig trachten te vermijden. Want, mijn god, ik heb het zelf meegemaakt hoe buitenlanders met hoge romantische verwachtingen in mijn buurt kwamen wonen, en zich na een maand of drie gillend weer naar hun thuisland spoed-den, gek van de eenzaamheid, of van de Fransen, of van de totaal verschillende cultuur.
»Ik ben altijd bang voor melodrama, net zoals de arts uit het boek. Maar tegelijk kan de échte romantiek mij overvallen. Het was op een zaterdagochtend, ik was op de hoeve, in mijn eentje, en er maakte zich een vreemde, ongrijpbare onrust van mij meester. Ik deed de hoeve op slot, kroop in mijn krakende oude auto en reed in de richting van het dorp. Zonder te weten waarom: het was nog te vroeg om boodschappen te doen, de winkels waren nog dicht. Het was een beetje heiig weer, in de omgeving brandden al de rookvuren van het herfstafval, er lag een prachtige gouden gloed over de vallei, en in een waas, als een dwaas, reed ik naar het kerkhof. Ik klom uit mijn auto en liep, alsof dat volstrekt vanzelfsprekend was, naar de tombe van de waardin die mij ooit haar huis heeft geschonken en die later de Sophie uit mijn boek is geworden. Zij vertegenwoordigt de vrouwelijke kracht in het boek, om haar draait alles.
»Daar stond ik dan, aan die tombe, en ik dacht: ‘Dit is het einde. Het boek is áf.’ Een moment van grote, onverwachte emotie. Ik hen teruggereden naar het dorp, heb me twee bossen rododendrons aangeschaft, en ben die bij het graf gaan plaatsen. Vanaf toen werd het dorp weer het dorp, en niet langer het bordkartonnen decor dat ik zelf geschapen had, bevolkt met personages die ik, op hun fysionomie na, ook weer zelf geschapen had. Klinkt dat melodramatisch?»
HUMO Ik denk het niet. Ik denk dat de doordeweekse lezer te weinig beseft hoe fictie en werkelijkheid in een roman door elkaar kunnen lopen.
KAYZER «Er is niet zoveel fantasie Voor nodig om een roman te schrijven: je hoeft alleen maar delen uit de werkelijkheid te nemen en ze, in een andere vorm, weer samen te smeden, zodat ze zich ongemakkelijk gaan voelen en conflict genereren. De werkelijkheid is zo fantastisch; je moet het alleen willen zién. Het woord fictie is, in dit verband, vreemd. Een roman is simpelweg een reflectie op wat er in werkelijkheid gebeurt. lédere roman, ook een sciencefiction- of fantasyroman.
»(mijmerend) Ik weet eigenlijk niet wat voor soort schrijver ik wil zijn. Ik vind het al snel zo pompeus en hoogdravend en vooral oninteressant om te hopen hoe schrijvers over het vak praten. Ik doe er nu even aan mee, maar eigenlijk hoort het niet. Wat heb je eraan om te vernemen hoe een schrijfproces verloopt? lk kan je wél vertellen hoe ik erbij zat, hoeveel ik dronk, of ik sigaren rookte, wat het uitzicht was en wat ik deed als ik niet verder kon.»
HUMO Wat deed je als je niet verder kon?
KAYZER «Als het niet lukte aan de computer, schakelde ik over op de vulpen. En als het dan nog niet lukte, ging ik of ‘s avonds aan de whisky, of overdag naar het land, in de weer met bosmaaier en motorzaag. Ontzettend prozaïsch, hè?
»En verder: het schrijven van dit boek was een vreugde, mijnheer Hendrickx. Schrijvers hebben het graag over wat voor zware bevalling hun roman wel was, hoe ze hebben geleden op de martelstoel, al die tijd ‘in volstrekte eenzaamheid’. Járen van hun leven heeft het ze gekost. Allemaal onzin. Nooit heb ik mij gefrustreerd gevoeld, zelfs niet toen ik de kankerdood van Sophie beschreef. Het is gewoon hard werken, en ik heb het met veel genoegen gedaan.»
HUMO Drie jaar, acht uur per dag?
KAYZER «Zoiets, ja. Maar ‘t was mij een plezier. Als de zinnen gingen dansen, dat is toch... fantastisch.»
HUMO Het moment dat het schrijven bezit van je neemt.
KAYZER «Soms. Het kan ook dat het schrijven met je aan de haal gaat. Dat je te mooi formuleert. Dan denk je: dimmen, rustig aan.»
HUMO Sommige passages lijken mij in trance te zijn geschreven.
KAYZER «In een staat van verregaande dronkenschap, bedoel je (lacht). Plotseling valt het verhaal helemaal op zijn plek. Dan komen er in twee uur tijd vier, vijf pagina’s op het papier. Tegelijk: als je op pagina 500 iets wijzigt aan één van je personages, moet je helemaal terug naar het begin, want de interne logica is plotseling zoek. Je gaat steeds meer liegen, het wordt één grote, aan elkaar gebreide leugen. En iedere nieuwe leugen veroorzaakt nóg meer leugens. Het controleren van leugens, daar komt schrijven op neer (lacht). Of, wat Sophie in het boek uitroept: ‘De waarheid bestaat alleen uit het met elkaar verzoenen van de leugens over het bestaan.’»
DOODVONNIS
HUMO ‘De Waarnemer’ staat vol mooie zinnen die het verdienen aangestreept te worden. Ik citeer voor de vuist weg: ‘Doodsangst maakt van mensen moordenaars,’ of: ‘Dat is wat je misschien geluk kunt noemen, dat je het bestaan zou moeten vervloeken, maar niet verder komt dan het te prijzen,’ of: ‘Liefde is het draaglijk maken van elkaars eenzaamheid.’ Is dat allemaal Wim Kayzer? Of is het, zonder bronvermelding, de neerslag van wat je schitterende interviewees je hebben voorgezegd?
KAYZER «Alles wat je schrijft is geleend, geërfd, gekregen. Jezelf opbouwen doe je op lagen van wie je ontmoet of van wie je de werken gelezen hebt. Dat is wat anders dan dat je ze citeert zonder bronvermelding. Eén keer heb ik het over Brodsky, één keer citeer ik Tagore, en ik geloof dat ook Kant nog even langskomt: dat zal het zowat zijn. Jij kunt het blijkbaar niet geloven: zoveel mooie aforismen, voor de prijs van 25 euro (lacht). En dan ook nog bedacht door iemand die begonnen is bij de Groninger Gezinsbode! Dat kán niet. Hij moét het gestolen hebben! (weer ernstig) Toch blijkt het allemaal uit mijn eigen hoofd te zijn gekomen.»
HUMO In je boek trek je hard van leer tegen zelfmoord. Ik citeer: ‘Zelfmoordenaars zijn de hoeren van God.’ Of: ‘Zelfmoordenaars zijn lafbekken.’ Of: ‘Boeddhisten zijn zelfmoordenaars van de armzaligste soort.’ Ook Maria, de vroegere geliefde van de arts, is uit het leven gestapt, omringd door zeven gedichten van de Russische dichteres Anna Achmatova, zonder enig bericht na te laten.
KAYZER «Dat zijn uitspraken van de arts, niet van mij. De dood van Maria heeft hem in een gruwelijke verlatenheid gestort. Kijk, je houdt eerst echt van iemand in een verliefdheid. Dat soort liefde kan alles optillen. En dan maakt je geliefde zich plotseling van kant. Zonder klaarblijkelijke reden. De laatste woorden van Maria waren: ‘Hou jij zoveel van mij als ik van jou?’ En enkele uren later is ze dood. Dat is... onverdraaglijk. Wat doet zo’n man om verder te kunnen leven? Hoe compenseert hij dat gemis? Zo is de arts ertoe gekomen zelfmoordenaars tot in het diepst van zijn hart te haten.»
HUMO De arts is buitengewoon levensecht neergezet. Je hebt zelf veel met artsen te maken gehad, door je hartlijden, door je oogkwaal. Naar wie heb je ‘m gemodelleerd? En waar haal je al die wetenschappelijke kennis? Het laatste derde van het boek, bijvoorbeeld, is een prachtige casestudy van alzheimer.
KAYZER «Zeer banaal: research. En een aantal bevriende artsen heeft op het einde alles nog eens netjes nagelezen. En verder is de fantasie van de schrijver hier van het hoogste belang (lacht). Ook waar is dat het boek soms eiste dat iemand uit het verhaal verdween. Dan voorzag ik hem van een buitengewoon onwaarschijnlijke en dodelijke kwaal.»
HUMO De alzheimer van Simon die achteraf toch geen alzheimer blijkt, maar het gevolg van een hersentumor.
KAYZER «Daar is wekenlang over gecorrespondeerd met een neuroloog, een oncoloog en een huisarts, om te zorgen dat het, hoe on-waarschijnlijk ook, zou blijven kloppen. Schrijven is ook een verhaal van checken, dubbelchecken en nog eens checken.
»En verder heb ik genoeg spreekkamers gezien en in ziekenhuizen gewoond om te weten hoe het er toegaat. De afhankelijkheid van de patiënt ten aanzien van de hogepriester! Onaantastbaar, mijnheer! Zo’n simpele huisarts is de intermediair tussen leven en dood. Heb ik zelf mogen ervaren.»
HUMO Het verhaal gaat dat je ooit zelf een doodvonnis uit de mond van een arts hebt mogen aanhoren.
KAYZER «En gelukkig bleek de diagnose fout (valt stil).»
HUMO ‘De Waarnemer’ is duidelijk geschreven door een hypochonder: zowat ieder personage gaat dood, krijgt kanker, pleegt zelfmoord, heeft een ziek hart.
KAYZER «Als je een arts tot hoofd-persoon maakt, kun je niet anders dan hem omringen met ziekte en dood. Maar het boek laat ook het verbazingwekkende verschil zien waarmee mensen met ziekte en dood omgaan. Zo dreigt Simon zich van het leven te benemen omdat hij doodsbang is om te sterven: de angst voor de dood is groter dan de dood zelf.
»De dood is voortdurend in dit boek aanwezig, zoals hij dat ook in het gewone leven is. Wat dat leven volslagen potsierlijk maakt. Volslagen potsierlijk! De dood staat op het eind van het verhaal te grijnzen en zegt: ‘Ik maak aan al je illusies, al je dromen, al je liefde en al je verlangen een einde. Met een vingerknip.’ AlS je je dat realiseert, wat gebeurt er dan met je? Dáár gaat het boek over.
»De meeste mensen leven alsof ze onsterfelijk zijn. Ze ontkennen de dood, slaan ervoor op de vlucht. Terwijl ze ondertussen door weinig anders dan doodsangst, en alle sublimaties daarvan, worden geregeerd. ‘Doodsangst maakt van mensen moordenaars,’ schrijft de arts. Want: wie de dood in eigen persoon kan worden, die heeft van de dood niets te vrezen. Al die belachelijke exercities in hoop komen in dit boek voorbij.»
HUMO Je schrijft: ‘Ik neem het leven buitenmatig ernstig. Omdat er maar één leven is.’
KAYZER «Precies. Ik neem het bestaan onverbiddelijk op. Doodserieus, letterlijk.»
HUMO Goede Wim, ik heb de dood altijd als een vriend gezien. En het leven als een flauwe grap, een race die niet te winnen valt. Kortom: what’s the big fucking deal?
KAYZER «0 jee! Mijnheer is niet bang! Waarom blijf je dan je leven lang al die verhalen schrijven?»
HUMO Om mensen als jij te wijzen op de zinloosheid van de hele onderneming, om hen te behoeden voor te veel zielenpijn. Ik voel een diep en mild medelijden met je, Wim. Je neemt dingen au sérieux die het niet waard zijn au sérieux te worden genomen.
KAYZER «Kijk naar mijn arts: hoe hij over het leven praat, met hoeveel wellust hij geniet van de eenzaamheid op de hoeve en de omringende natuur, juist omdat hij weet dat het binnenkort afgelopen is, juist omdat hij weet dat het allemaal tevergeefs is. Nou, die liefde voor het leven, dat is mijn liefde.»
GOD & EEN VINGERNAGEL
HUMO Terug naar vrolijker sferen: de balsem van de handenarbeid. Je arts voelt zich pas goed als hij in de weer kan zijn met bosmaaier, kettingzaag, pleister en cement. Bij Tolstoj vind je dat ook: niets zo heilzaam voor de tobberige Ljewin als het oogsten van een flink korenveld. Vrede. Euforische momenten van opgaan in de natuur.
KAYZER «Euforische momenten? Absoluut. Maar vrede? Onzin. De storm in het hoofd gaat door.
»Kijk, het is een absolute illusie te denken dat een mens zijn leven kan overdoen. Maar daar, op de hoeve, heb ik wél dat gevoel: dat het leven nog veroverd moet worden; de illusie van een onontgonnen bestaan. Alsof de filosofie, de psychologie, de natuurkunde, de wiskunde, de biologie nog moeten worden uitgevonden. Alsof mensen elkaar nog niet vanalles hebben aangedaan. Alles is prachtig op de hoeve, niets is er volmaakt. Er is daar geen televisie, geen radio, er is geen ander huis te zien, nergens schijnt licht. Je bent niet één met de natuur - ik zou niet weten wat dat is - maar alleen met de natuur. Een volslagen onschuldige omgeving. Lijkt het althans (glimlacht).»
HUMO Stephen Jay Gould zei het al tegen je, lieve Wim: ‘Je bent een onverbeterlijke romanticus.’
KAYZER «Nou en? Geef mij maar de rust van de hoeve, de vanzelfsprekendheid, het nog-niet-beschadigd-zijn van de dag.»
HUMO De arts in je boek wil niet meer terug naar ‘het Noorden’. Hij is, letterlijk, het noorden kwijt. Hij is ‘spuugzat van de verhalen van de mensen’.
KAYZER «Hij kotst ze uit, letterlijk, tot de laatste gal uit z’n lichaam is verdwenen. Hij kan de verhalen niet meer aan. Hij kan die vreselijke creaturen niet meer zien. De dokter wéét waartoe mensen in staat zijn: het tederste én het smerigste.»
HUMO De arts lijdt aan vreselijke paniekaanvallen, ogenschijnlijk zonder enige reden of oorzaak. Angst om niets, angst voor het niets. Het is één van de dingen die hem binden aan Sophie. Nu weet ik uit een vorig gesprek dat ook jij lijdt aan die angst. Heeft het te maken met je hartkwaal?
KAYZER «Nee. Het is een totaal andere angst, die er al was voor mijn kwalen zich voordeden. Je kunt bang zijn voor een hartaanval, voor een hartoperatie - maar dat is concreet, dat kun je bemeesteren. Kijk, wij zitten hier rustig te praten, ik drink een pilsje, jij eet een appel, hier ligt een bril van mij, er draait een bandje in je recorder, daar ligt mijn boek, en daar ligt een afdruk met reistijden, zodat ik straks met de trein vanuit Mechelen weer naar Amsterdam kan. We hebben het buitengewoon naar onze zin. Wat is er mis met het bestaan? Niets.
»En dan, in één minuut, worden al die vanzelfsprekende dingen niét meer vanzelfsprekend. Alles ,sodemietert in elkaar. God is plotseling net zo belangrijk als een bacterie onder mijn vingernagel. Jouw gezicht is plotseling even belangrijk als die tafelpoot. Zo begint het: waarom zou het één belangrijker zijn dan het andere? Er is geen ethisch onderscheid, geen esthetisch onderscheid, er is helemaal geen onderscheid meer. Zo’n aanval kan veroorzaakt worden door iemand die plotseling binnenkomt, door een geluid, een glas dat breekt. Plotseling schiet de angst in je, en het kan uren, dagen, máánden duren voor je er weer uit bent. Nou, dat gun je je ergste vijand niet.»
HUMO In alle oprechtheid: ik ken dat soort angst niet. Ik lijd aan depressie, wat mij net het tegendeel van paniek lijkt te zijn: je voelt niéts, ook geen angst.
KAYZER «Het is geen doodsangst, het is de angst voor het leven. De angst dat niets ertoe doet.»
HUMO Precies: niets doet ertoe. Misschien is het wel angst voor de waarheid.
KAYZER «Er zijn mensen die eindeloos met die angst blijven zitten. Die vind je niet meer terug in het straatbeeld. Die zijn niets anders meer dan hun angst. Niets anders meer dan hun depressie.»
HUMO Laten wij eindigen op een frivole noot Je schrijft: ‘Hoge intelligentie is’ simpelweg een hersendefect.’ Een opbeurende gedachte, mon cher.
KAYZER «Als je dat inziet, kun je de zogenaamde genieën van de afgelopen eeuw veel beter begrijpen, of het nou gaat om filosofen, kunstenaars, wetenschappers of massamoordenaars. Het zijn vaak door het leven misdeelde, treurige figuren die iets compenseren zonder dat zelf te beseffen. Vaak waren ze autistisch, zonder dat het werd opgemerkt, want hun genialiteit maakte hun eenzaamheid - of hun ziekte, hoe je het ook noemen wilt - onzichtbaar.
»Genialiteit is geen prestatie, het is een afwijking. Het woord genie is een eufemisme voor aangeboren stoornis,’ zoals de heilige gek Jeroen in ‘De Waarnemer’ opmerkt. ‘De meest ontroerende poëzie, de meest fantastische wiskundige formules, de meest sadistische fantasieën, ze zijn voortgekomen uit de geesten van mensen met een hersendefect.’ En hij gaat verder: ‘Als je iemand tegenkomt die je diep ontroert of iemand die je voor een genie verslijt, leg hem dan onmiddellijk onder de hersenscan en je zult zien dat er iets helemaal mis is.’ Ik ben overtuigd van zijn gelijk. Jeroen was even geniaal als eenzaam. ‘De wereld is te groot en ik ben er te klein voor,’ schreef hij in zijn afscheidsbrief. Ik denk dat het eerder andersom was... Genialiteit en eenzaamheid liggen dicht bij elkaar. Jeroen was niet het eerste genie dat zelfmoord pleegde.
HUMO Zullen wij er dan samen, hier en nu, een eind aan maken?
KAYZER «Eérst nog een pilsje.»