columnDelphine Lecompte
‘Alleen prinselijke kynologen in te krappe vestjes en necrofiele tegelleggers heten Laurent’
Delphine Lecompte schreef deze gepersonaliseerde column speciaal voor Humo’s miljoenste abonnee . Geniet ervan Laurent!
In de gevangenis krijg ik bezoek van een macabere zeefdrukker. Hij beweert dat zijn naam Laurent Ballaux is. Dat moet wel een leugen zijn, want uitsluitend prinselijke kynologen in te krappe vestjes en necrofiele tegelleggers die graag een Frygische muts dragen om eens gek te doen heten Laurent. En Ballaux klinkt als een barbaars Normandisch wandtapijt, gemaakt door twintig dementerende orgeldraaiers, opgejut door 36 tirannieke, kortademige Moldavische bobijnsters die dagdromen van een drom profetische kariboes en kannibalistische luchtballonvaarders aan hun zijde.
De macabere zeefdrukker heeft zijn vrouw meegebracht: ze lijkt op eenkruising tussen Lauren Bacall in ‘The Big Sleep’ en een Siberische grondeekhoorn, bevend op de tafel van een scrupuleloze taxidermist. Het beroep van de vrouw is komisch: ze helpt afatische truffelraapsters bij het naar binnen stouwen van hoogstnoodzakelijke, sprookjesachtige broccolistronken. De hulp bestaat eruit dat ze ranzige, devote, grimmige, obscene teksten van Topor declameert in een yogahouding die doet denken aan een groepsverkrachting in een roeispanenhangar. De vrouw heet Marian, absurd! Ik ken slechts één Marian: ze was de roodharige schuldbemiddelaarster van mijn vader toen ik 8 was. Toen ik 8 was, dronk mijn vader veel calvados en kocht hij om de haverklap blaasinstrumenten in de hoop op die manier indruk te maken op een 19-jarige klarinettiste die als twee druppels water op Isabelle Adjani in ‘L’Eté Meurtrier’ leek, maar de enige die onder de indruk was van de blaasinstrumenten van mijn vader was Marian, de roodharige schuldbemiddelaarster. En omdat beggars geen choosers kunnen zijn, ging mijn sukkelachtige, gekwelde vader in zee met zijn roodharige schuldbemiddelaarster, en ze hadden het niet eens zo slecht.
Om de twee weken mocht ik bij hen logeren en dan kreeg ik een paarse diadeem of een pluchen kangoeroe met een oogbindvliesontsteking of een marmeren spookdiertje waarop een junglevloek rustte van Marian. Op een dag gingen we naar de Vrijdagmarkt, waar circusleeuwen en circusalpaca’s te bezichtigen waren. Het was het hoogtepunt van mijn bestaan tot dan toe, nochtans had ik bij mijn grootouders in De Panne al eens circusleeuwen gezien, maar misschien was ik toen nog te dwaas en te analfabetisch om de leeuwen naar waarde te schatten. Op de Vrijdagmarkt moest ik denken aan het enige liedje van Bob Dylan dat ik als kind verdroeg: ‘Man gave names to all the animals, in the beginning, in the beginning...’
Om een lang verhaal kort te maken: mijn vader at beschaamd een broodje met haring, er viel een uienring op zijn schoentop en hij huilde omdat hij altijd een schuchtere, calvadosverslaafde, mislukte troubadour zou zijn in de ogen van zijn briljante, flamboyante, gewiekste en genadeloze vader en Marian kroop in de leeuwenkooi om de grootste mannetjesleeuw te scalperen, en dan zou ze de scalp aan mijn vader geven en mijn vader zou heilig en onverwoestbaar worden: zoals Hiëronymus. Maar de mannetjesleeuw peuzelde haar op zonder misbaar, zonder sentimentaliteit, en mijn vader was zijn roodharige schuldbemiddelaarster voor eeuwig en altijd kwijt. ‘Jammer,’ zei hij, maar hij leek niet ontroostbaar en hij kocht een plaat van The Jackson 5 voor mij en trakteerde een blinde beiaardier op lookbrood in het pizzarestaurant op de Korenmarkt, waar foto’s van beruchte kooivechters en incontinent geworden astronauten aan de muren hingen, slechts kooivechter Kenny de Rambling Raging Radeloze Redeloze Raspoetin van het Rabot had zijn foto gesigneerd.
Terug naar het heden.
De macabere zeefdrukker Laurent Ballaux heeft geschenken voor me meegebracht: 22 chocolade stekelvarkens (hoera), 43 marsepeinen schimmelpaarden (oef), 71 plompe lori’s van speculaas (één te weinig), een beduimeld exemplaar van ‘Franny and Zooey’ (geen uitstekend ruilmateriaal), een verzamelalbum van Pink Floyd (extase), en een schuimspaan. Maar de schuimspaan wordt vrijwel meteen in beslag genomen door een cipier die mij geen masturbatiesessies met attributen gunt. Nee, ik moet ofwel mijn eigen vingers gebruiken, ofwel mijn pap koelen met zijn vieze vergeelde knuisten waarop mismaakte zeezoogdieren en niet mis te verstane swastika’s getatoeëerd staan.
Waarom zit ik eigenlijk in de gevangenis? De reden is knullig, gênant in feite... Jarenlang droeg ik mijn overdadige, overbodige, groteske, barokke, blasfemische gedichten over okapi’s en drankzucht en promiscuïteit voor op grote podia in Antwerpen en Nazareth en in sloepen en hondenscholen en wasserettes en Friese schuren. Omdat ik een hekel heb aan bureaucratische pesterijen, weigerde ik om mijn voordrachten aan te geven en plots was de fiscus het beu. En o ja, ik heb ook mijn moeder vermoord met een tapijtschaar. Maar ik aanbid haar! Het was euthanasie. Ze had een vierde beroerte gekregen en ze was nog slechts een schim van het geestige, theatrale, manipulatieve, narcistische, egocentrische monster met wie ik mijn ganse leven zo had geworsteld. En dus heb ik haar behoed voor betuttelende thuisverpleegkundigen die het horen donderen in Keulen wanneer je Céline zegt, of denken dat je het hebt over Céline de loensende kiwisorteerder die in de Hoedenmakersstraat woont met haar man die jukeboxen en stemvorken en souvenirlepels uit Dresden verzamelt. Dat wilde ik mijn moeder besparen.
Bedankt Laurent en Marian, bedankt voor jullie bezoek!
Cipier, kom hier met die schuimspaan in je omineuze knuisten gekneld!
De cipier roert in mijn vagina met de schuimspaan.
Ik denk aan Laurent, de macabere zeefdrukker en aan zijn nobele afatische truffelraapsters helpende vrouw Marian. Als ik ooit vrijkom, dan neem ik ze mee naar een tentoonstelling van de dwarse, subversieve, pafferig geworden, maar nog steeds geniale radicale Jan De Cock.
En achteraf mogen ze mij trakteren op een lange harde troostrijke badstadlolly. En misschien komt er groepsseks van met genezen verklaarde truffelraapsters en lukrake boomchirurgen.
Ik kus de plakkerige schuimspaan in mijn allesbehalve knusse cel, val in slaap en droom dat ik Esmée heet en een aardige, spraakzame, ongecompliceerde, verrukkelijke hondenkapster ben.