ColumnHerman Brusselmans
‘Als je er gein in hebt, dokter, mag je nu meteen mijn lul eraf hakken en aan je hond voeren’
Ik arbeid volop aan mijn roman ‘Een handvol schaamlippen’, die handelt over geslachtsverandering. Ik vind dat een boeiend onderwerp. Simpel is het allemaal niet. De betrokkene moet eerst psychisch begeleid worden, waarbij de psychiater probeert uit te vinden of die geslachtsverandering wel hoogstnodig is. Dan zegt zo’n arts: ‘Nou, Sven, ben je er zeker van dat je als Sylvie verder door het leven wil gaan?’ Sven zegt: ‘Ik ben er heel zeker van, dokter, en als je er gein in hebt, mag je nu meteen mijn lul eraf hakken en aan je hond voeren.’ ‘Ik heb geen hond meer sinds Snuffel onder een Scania Vabis is gelopen,’ zegt de arts. ‘Wat jammer,’ zegt Sven, ‘was Snuffel een reu of een teef?’ ‘Eerst een reu en later een teef,’ zegt de dokter, ‘want geslachtsverandering bij dieren bestaat al sinds de oude Egyptenaren. Die maakten bijvoorbeeld van een stier een koe en van een aap met een preut een bonobo met een zwans van hier tot boven de Boerentoren.’ Je moet rekenen, de psychiaters van tegenwoordig zijn door al die halvegare patiënten zo zot als een deur geworden en kramen vaak totale onzin uit.
Maar goed, in mijn roman wordt Sven op den duur Sylvie en ze doet mee aan de Miss België-verkiezing, ofschoon de vrouwelijke hormonen nog niet afdoende hun werk hebben gedaan en Sylvie met een flinke snor op het podium staat. Ze zegt in de microfoon tegen de jury: ‘Ik ben een voorstander van wereldvrede, ik zou graag met kinderen werken en zet me in voor de klimaatverandering.’ Eén van de juryleden heeft een stuk in zijn kloten en roept: ‘Allemaal goed en wel, maar koop eerst maar een gezinsfles scheerzeep, teringlijer!’ Hoe dan ook wordt Sylvie niet Miss België, en ze overweegt zelfmoord. Of ze die zal plegen, zal ik vanaf morgen beschrijven in hoofdstuk 6, want voor vandaag houd ik ermee op. Een uur of vier per dag schrijven is meer dan genoeg voor zo’n ouwe knakker als ik.
Voor de rest wil ik me zoveel mogelijk ontspannen. Ik doe een tochtje met de motor, ik ga eens wandelen in het Keizerspark met mijn vriendin en mijn hond, ik lees een boek van David Van Reybrouck, ik lig met m’n lamme lijf op de bank te contempleren, ik luister naar muziek van Angèle en Roméo Elvis, ik kijk op Eén naar Jeroen Meus, ‘Blokken’, ‘Het journaal’, ‘Iedereen beroemd’ en ‘Thuis’ en ik denk: hoever kan de lamlendigheid mij drijven? Wat ik al maanden en maanden mis, is eens leuk op een terrasje gaan zitten. Doch aan het einde van alvast deze tunnel gloort het licht, omdat de terrasjes binnenkort, op 8 mei, de deuren wijd openzetten.
Er zijn echter voorwaarden waaraan de terrasbezoeker moet voldoen: hij mag aan één en dezelfde tafel slechts het gezelschap van drie anderen dulden, hij moet op tijd naar huis en alle beproefde maatregelen blijven van kracht: afstand houden van vreemden, mondmasker opzetten als je aan de rand van het terras achter een struik gaat schijten, en geregeld je handen ontsmetten met gel die je bij voorkeur zelf hebt medegebracht. Voor mij is het grootste probleem dat ik gerust met drie anderen aan een tafel wil plaatsnemen, maar ik zou niet weten wie, behalve mijn vriendin, de twee anderen zouden moeten zijn. Wie kan ik uitnodigen? Vóór corona had ik al weinig of geen contact meer met mijn vroegere vrienden en kennissen, en nu zijn die contacten helemaal verwaterd. De kans is zodoende groot dat ik vanaf 8 mei samen met mijn vriendin aan een terrastafel zit, en verder met niemand. Men zal zeggen: je vriendin kan toch enkele van háár vrienden en kennissen uitnodigen, maar ja, de meeste van die pipo’s wonen in Amsterdam en zijn geneigd om liever in Amsterdam te blijven dan voor een paar uurtjes naar Gent te komen. Wat wel mogelijk is: we wenken twee toevallige voorbijgangers en vragen: ‘Komen jullie iets drinken aan onze tafel?’ Op die wijze zou er een gemêleerd gezelschap kunnen ontstaan, bijvoorbeeld: ik, mijn vriendin, een obese Afrikaan in een rolstoel of een dakloze Turk met wratten in zijn neusgaten, en een gestoorde vrouw die de hele tijd ‘Krab mijn voetzolen, krab godverdomme mijn voetzolen!’ roept of een meisje dat Sylvie heet. Vroeger heette ze Sven, want ik zeg altijd: soms overtreft de werkelijkheid de fictie. Met ons vieren amuseren we ons kostelijk, ik betaal alle drank en hapjes, en voor het sluitingsuur gaan we allen moe maar tevreden huiswaarts, waar we nog drie à vier nachtelijke herhalingen van ‘Het journaal’ meepikken.