ColumnMarc Didden
Als vanzelf was ik in het Maximiliaanpark terechtgekomen
Omdat mijn benen niet bepaald die van Ginger Rogers zijn, is wat ik tegenwoordig beoefen qua rondgang niet meer bepaald 'flaneren' te noemen. Het valt ook niet langer te klasseren onder 'wandelen'. Laten we het maar voluit en helaas 'strompelen' noemen.
Toch kom je er, met veel tijd en geduld, een eind de wereld mee in. Zo bevond ik me onlangs plotsklaps in de schaduw van het Noordstation en het gedrocht dat iemand daar in de jaren van lood en corruptie bovenop had gepleurd. Vandaar kwam ik als vanzelf in het Maximiliaanpark terecht. Een jaar geleden trof je daar nog op dagelijkse basis een Madurodam van de menselijke miserie aan, een schaalmodel van de hel van Calais.
Nu is het een onbestemd stukje groen geworden waar mensen met te weinig geld en te veel kinderen hun kroost komen luchten. Ik ging er op een bank zitten. Naast me bevond zich al een man die me in één vierde Engels vertelde dat een gift van 2 euro zijn dag aanzienlijk beter zou maken. Ik gaf hem wat ik had. Hij zei dat God mij zou belonen alsook mijn kinderen en de kinderen van mijn kinderen.
'Waar woon je?' vroeg hij. 'Hier!' zei ik. 'Ik ook,' zei hij, en ik besefte plotseling dat hij daarmee de bank bedoelde waarop wij zaten.
Ik overwoog hem nog te vragen of hij ook blij was dat de tweedeverblijvers weer mogen verblijven in hun tweede verblijven, maar deed dat niet. Ik stapte op en wilde hem de hand schudden, maar hij weigerde die beleefd. 'Arm maar proper,' mompelde ik. Geen antwoord. 'God zal u belonen,' zei hij nog eens. Ik knikte van ja, al dacht ik van nee.