ColumnBataclan
‘De buitengewone kunde van Jan Wauters was een achtergrondgeluid in de zomers van mijn adolescentie’
Rudy Vandendaele, Humo-sterkhouder voor het leven, zorgt wekelijks voor geletterd variété.
'Naarmate ik ouder word / wordt, wat ik schrijf, hoewel fraaier verwoord, / steeds enkelvoudiger van inhoud: / liefde (of geen liefde), / en ouder worden, / en dan de Dood.' Laatst besefte ik dat ik lang genoeg geleefd had om 'Scheppend kunstenaar', bovenstaand gedicht van Gerard Reve uit 1973, ook uit ondervinding te begrijpen, zelfs al ben ik dan geen scheppend kunstenaar. Naarmate ik ouder word, heb ik, met de gehoofdletterde Dood binnen gezichtsafstand, in ieder geval steeds minder last van meningen, stellingnames, bevindingen of pretenties waar ik dringend ruchtbaarheid aan wil geven. Liefhebbers van zulke - opgepast: verwerpelijk adjectief - urgente meningen, stellingnames, bevindingen en pretenties verwijs ik dan ook graag naar andere loketten door: keuze zat.
Maar goed, laat ik de eventuele lezer, altijd een eenling, toch nog even het volgende voorleggen, al was het maar om ervan af te wezen. Nog niet zo lang geleden luisterde ik op een zondagavond naar een radioprogramma waarin Jan Wauters, de Homeros van de Duozitting, tien jaar na zijn onverwachte dood door een keur van nog levende sportverslaggevers onder verse lauweren werd bedolven. De buitengewone kunde van Jan Wauters staat onder Echte Kenners buiten kijf, maar in mijn leven was hij nog het meest een achtergrondgeluid in de zomers van mijn adolescentie. In tegenstelling tot mijn toenmalige omgeving was ik zo goed als onverschillig voor sport. Elk nadeel heb zijn voordeel, luidt het in de hoogste sportkringen: doordat sport me onberoerd liet, heb ik me nooit de volksgunst op de hals gehaald. Ik kan dus zonder. Wie in mijn wereldje geen sportliefhebber was, was vanzelf stukken verdachter dan een vaste klant van het dorpscafé die het palmares van Tuur Decabooter kon opzeggen, en dat dan ook te pas en te onpas deed, nadat hij eerst, voor de zoveelste keer, met enige glasschade op tafel was geklommen. Elke gelijkenis met bestaande personen berust op koele waarneming of anders op het betere verbeeldingswerk.
In de zomerdagen van de Tour de France waarin Jan Wauters 'm op de radio woordenrijk, om niet te zeggen verbeus, van jetje gaf, maakte ik mezelf wellicht zoek in een boek, of anders gaf ik me over aan oeverloze mijmerijen en uitzichtloze plannenmakerij, of ik stippelde in gedachten allerlei ontsnappingsroutes uit. Of ik wachtte op een meisje, op hét meisje om precies te zijn, dat naar aloude romantische traditie niet kwam. En dat alles terwijl Jan Wauters op de achtergrond als in vervoering dactylische hexameters te grabbel gooide - nu ja, zo klónk hij in de oren van een onmiskenbaar maandagochtendproduct van de klassieke humaniora. Jan Wauters bracht taalmuziek voort die, hoewel ik nog steeds weinig met de sportwereld opheb, in geen geval in mijn herinnering mag ontbreken als ik tijdens mijn voortgezette quarantaine sterk vervaagde zomers probeer scherp te stellen: een hobby voor mensen zonder hobby.
Ineens blijkt mijn thema-van-de-week, of ik dat nu wil of niet, 'geluid' te zijn, en toevallig ben ik laatst, tijdens het zoveelste doelloze ommetje op het internet, tegen 'Phonorama' aangelopen, een podcast die zich op het omgevingsgeluid van de zogeheten Papegaaiwijk in Gent spitst. 'Je weet dat die geluiden er zijn,' sprak iemand met gespitste oren, 'maar je hoort ze doorgaans niet.' Ik ben altijd te vinden voor toegepaste poëzie zoals aandacht voor onooglijke geluiden, een soort concentratie die in de grotemensenwereld, met zijn dooie kantoortuinen, wellicht ijlings tot de vraag 'Gáát het een beetje?' noopt, waarna de vraagsteller met z'n wijsvinger driftig tegen z'n slaap begint te tikken.
Een vraag in 'Phonorama' luidde dan weer: 'Welke geluiden die op het punt staan te verdwijnen, moeten we bewaren voor later?' Iemand suggereerde: 'Het geluid van een brief die in de brievenbus valt.' Een tienduizendste van een zuchtje dat eindigt in een schier onwaarneembaar tikje, zo stel ik me dat verwaarloosbare ruisje voor, ook al is 'ruisje' vast al te veel gezegd, tenzij dan voor geavanceerde opnameapparatuur. Wedden dat een gedachte aan het geluid van een brief die in een brievenbus valt, stof voor een haiku, in nog geen honderd jaar zou opkomen in het hoofd van die New Yorkse vastgoedboer, die in 's werelds boze droom, ons aller werkelijkheid, voor president van de Verenigde Staten speelt? Ik moet erbij vertellen dat ik nooit weddenschappen aanga.
Rudy Vandendaele