columntom lanoye
‘De glansrol van Jan Jambon is die van het gewillige slachtoffer’
'Hoe kun je zo'n rotkop nu míssen? Nog wel met zoveel meter!' Ook dat had een reactie kunnen zijn op het incident dat de geschiedenis zal ingaan als 'De Tomaat van Jan Jambon'. Daarmee wordt voor alle duidelijkheid een echt stuk groente bedoeld, niet het belaagde hoofd of het reukorgaan dat eraan vastzit. Hoe dan ook, de uitreiking van de Vlaamse cultuurprijzen overschaduwde in de pers dagenlang de dreiging van een wereldwijde viruspandemie. Zeg nu nog eens dat ons kunstbeleid niet tot de verbeelding spreekt.
Ik keur het gooien van tomaten naar een politicus in een theaterzaal af. En als je toch met iets wilt gooien? Trakteer iemand die Jambon heet dan op eieren, om de poëzie van je performance te maximaliseren ('omelette Jambon'). Maar ook dat zou domweg te veel eer zijn. Zo'n ritueel komt enkel theatermakers onder elkaar toe, sinds de roemruchte Aktie Tomaat, eind jaren 60.
Die maandenlange gooiprotesten hebben onmiskenbaar een gunstig effect gehad. Het oubollige repertoire, vaak opgelegd door hogerhandse canondenkers, werd opgeschud. Nieuwe gezelschappen, stukken en methodes zagen het licht. En het Nederlandstalige toneel begon aan een opgang die naar de artistieke wereldtop zou voeren. Als Luk Perceval vandaag één van de meest bekroonde regisseurs is tussen Moskou en Berlijn, en als Ivo van Hove en Anne Teresa De Keersmaeker vandaag tot in de Angelsaksische pers avant-gardistische superstars worden genoemd, die zelfs de heiligste koe van Broadway - 'West Side Story' - succesvol onder handen mogen nemen, dan gaan hun durf, drive en deskundigheid terug op zaadjes die geplant zijn in het tijdperk van vliegende tomaten.
Tegelijk was de prijs hoog voor wie toentertijd op de planken het ongewilde mikpunt vormde van de vernieuwingsdrang. Acteurs als Willem Nijholt, Ellen Vogel... Niemand, oubollig of baanbrekend, verdient het om met etenswaar te worden bekogeld tijdens zijn artistieke inzet. Zoiets is, zeker als theatraal gebaar onder collega's, te groot en te goor. De pijn, vernedering, verbittering, bij sommigen zelfs jaren van depressie, werpen blijvend een nare schaduw op wat tegelijk toch een cruciale omwenteling is gebleken. Ook het toneelbedrijf kan bikkelhard en onrechtvaardig zijn.
Of ook Jan Jambon geleden heeft onder zijn ketchup-vuurdoop in het Brugse Concertgebouw? Ik had de indruk dat hij veeleer stond te genieten en, if anything negative, zelfs ietwat ontgoocheld was. Zijn glansrol is immers die van het gewillige slachtoffer. Hij scoort meer punten bij zijn achterban naarmate hij door 'de pedante barbaren van onze eigen cultuurhuizen' wordt uitgejouwd om wat hij hun - onder gejuich van diezelfde achterban - systematisch door de neus boort en afknijpt. Goed, die beweging was al vóór hem aan de gang. Dik tien jaar al. Telkens weer met de belofte dat déze haal met de kaasschaaf echt waar de laatste zou zijn.
Niettemin gnuift onze regionale regeringsleider geregeld dat het hoog tijd wordt dat 'ook de kunstensector eindelijk een steentje bijdraagt'. Zijn eigen loon blijft inmiddels onaangetast. Opgehoest door maar zes miljoen inwoners is het een stuk groter dan dat van de Nederlandse premier of de Franse president. Ik zal dat aanschouwelijk proberen maken in termen die zelfs Ben Weyts verstaat. Die twee sukkels moeten het stellen met een Deux Chevaux Corollo, terwijl onze onderkoning zich laat rondvoeren in een gepimpte Porsche Cayenne.
Ook dat soort uitlatingen zal Jan Stuntel dankbaar in ontvangst nemen. Hij tooit zich met álle verwijten zoals Cleopatra met haar dierbaarste juwelen. In die zin was de avond in Brugge niet echt een succes. Tijdens de uitreiking van de MIA's duurde het fluitconcert nog lang genoeg om concert genoemd kunnen te worden. Nu? Het clipje met de heisa duurt amper 11 seconden, het gejouw klinkt iel en plichtmatig, twee tomaten lijken na een flauwe luchtboog met tegenzin open te barsten op het voortoneel, en zegge en schrijve één persoon roept 'fascist'. Kwatongen beweren dan nog dat het ging om Jambons gloednieuwe kabinetschef, Joachim Pohlmann, die ook bekendstaat als de Soldaat Švejk van 't Schoon Verdiep en de Savonarola van de Sarma. Zijn reputatie wil dat hij, als speechschrijver van velen, op de opiniepagina's van De Standaard onder diverse namen met zichzelf in discussie is gegaan om het publieke debat in de door hem gewenste richting te sturen.
Zo ook zou hij dus nu vanuit de coulissen als enige 'fascist' hebben geroepen, in de hoop dat de zaal hem ritmisch klappend en scanderend zou bijvallen, om zodoende het politieke kapitaal van zijn baas te vergroten dankzij een minutenlange kladderadatsch van alle verzamelde wereldvreemde culturo's.
Helaas. Wat in 1830 na 'De stomme van Portici' met verve gebeurde, bleef nu uit. Het zag er, eerlijk gezegd, van beide kanten vooral futloos en amateuristisch uit. Maar wat mij het meest op de zenuwen begon te werken, was niet de berekende doortraptheid van onze machtspaladijnen. Het is de naïviteit van mijn vakbroeders en -zusters.
LANGZAAM WURGEN
Na al die jaren van vernedering en onoordeelkundig knippen en castreren wil een deel nog altijd 'oprecht in gesprek gaan', in de hoop op een werkelijk compromis. Wanneer dringt het écht in die kokette kokers door dat we ons in een heuse Kulturkampf bevinden? Dit is zelfs nog maar het begin van een kaalslag die moet eindigen met de restauratie van het tijdvak van vóór de vliegende tomaten.
Langzaam wurgen is daarbij de methode. Wie tegenspartelt, wordt extra genekt. Tot het hele bestel opnieuw van nok tot kelder rechtstreeks onder de conservatieve partijknoet zal zitten. Met geheid een nieuw decreet als basis, dat niet langer de kunst, haar beoefenaars en haar publiek centraal zal stellen, maar de Vlaamskiljonse natievorming en haar architecten. Met cultuur als dienstmaagd die haar mooie mond moet houden zodra haar zelfbenoemde bazen praten.
Zo ziet onze positie op het slagveld eruit. Als we zwijgen, lijken we in te stemmen. Als we rumoer maken, laten we ons wegzetten als 'onbeleefd'. Maar waarom gaan zovelen van ons zelfs mee in dat laatste? 'Awoert roepen is niet netjes,' vinden ze. Dat las ik meer dan eens, met ongeloof, kokhalzend. Wat zijn we geworden? Weekdieren met heimwee naar hun voorouder, de amoebe? Dat je smijten met fruit en zuivel verwerpt, begrijp ik nog. Maar boegeroep is ons oudste zout, zowel in de wonde als in de pap. Wie daarvoor terugschrikt, hoort noch op de planken, noch in een theaterstoeltje thuis.
In Avignon was ik ooit na een voorstelling van Romeo Castellucci getuige van een minutenlange krachtmeting tussen juichende verdedigers en krijsende fundamentalistische christenen. Een onvergetelijk naspel. Iets prozaïschers maakte ik zelf mee tijdens een Nacht van de Poëzie, lang geleden en in de vroege uurtjes. Opgestookt door Gerrit Komrij begon ik mijn optreden met een sneer naar mijn voorgangster, die haar tijd flink had overschreden: 'Elly de Waard, de Vrouw met de Baard.' De ene helft van het duizendkoppige publiek schreeuwde dat ik mijn mond moest houden, de andere helft schreeuwde dat de eerste helft z'n klep moest sluiten. Een kwartier lang. Heerlijke kick. Al was ik de enige die verstond wat ik stond voor te lezen.
De klapper was Mark Morris, vernieuwend choreograaf in de Brusselse Munt. Hij danste zelf Sjeherazade, koningin uit 'Duizend-en-een-nacht', gehuld in steeds minder sluiers. Bij elke gevallen sluier nam het boegeroep toe. Het eindapplaus werd erdoor overstemd. Wat deed Morris? Achterwerk naar het publiek toe boog hij diep voorover, trok zijn gespierde talenten uit elkaar en - hoe zal ik afronden, om het netjes te houden? Ware hij een fototoestel geweest, dan toonde hij iedereen zijn sluiter.
Als Jambon respect wil, moet hij ofwel het volgende boegeroep op dezelfde manier pareren. Ofwel moet hij eindelijk een cultuurbeleid voeren dat niet op ideologische rancune is gebaseerd. En dat niet van onze regio een pompeuze vergeet- en echoput wil maken voor alleen maar nette mensen van de eigen stal.