ColumnHerman Brusselmans
‘De vagina’s van Martine Tanghe, An Lemmens en Geike Arnaert leven in vrede samen in reservaat De Lipjes’
Het gaat niet goed met mij. M’n hoofd is ten prooi aan m’n hersens, m’n brein wordt in de steek gelaten door m’n gedachten, m’n depressies laten zich niet kisten, en het schrijven steekt mij messen in de rug. M’n op stapel staande roman ‘Do re mi voor beginners’ is een zootje van oninteressante personages, een zichzelf in de staart bijtende plot, een veel te grote beïnvloeding door het werk van Lize Spit, en een ontknoping die zich verborgen heeft achter het einde van de catharsis, die alleen maar kan bestaan door de zelfmoord van het ik-personage, een zelfmoord die zal mislukken omdat het gif, achteraf bekeken, bloemsuiker blijkt. Bovendien heb ik zeer rare, angstaanjagende dromen. Verleden nacht droomde ik immers, niet voor het eerst, over de ex-voetbalster Imke Courtois, die per ongeluk in haar onderbroek keek en ontdekte dat haar vagina verdwenen was.
Hoe had dat kunnen gebeuren? Welnu, Imkes vagina had pootjes gekregen en was ervandoor gegaan. Snel trippelend had de vagina zich begeven naar vaginareservaat De Lipjes in Waarschoot. Daar leven ongeveer tienduizend vagina’s in vrede samen, en niet de minste, bijvoorbeeld ook die van Martine Tanghe, die van An Lemmens, die van enkele leden van het meisjeskoor Scala, die van Geike Arnaert, die van minister Zuhal Demir, en die van de tante van Hein Vanhaezebrouck. Trouwens, die van An Lemmens ligt ziek te bed, nadat door langdurig squirten de clitoris een dubbele breuk heeft opgelopen.
Daar hield de droom niet op, integendeel. M’n penis ging namelijk een bezoek brengen aan De Lipjes, maar in plaats van hem een hartelijke begroeting te geven, werd hij bestormd door de vagina’s en bij het ontsnappen door het prikkeldraad werd m’n eikel eraf gerukt. Terwijl het bloed eruit spoot, ontwaakte ik met een luide gil, en m’n vriendin nam mij in haar armen, wiegde mij liefdevol heen en weer, en vroeg: ‘Toch weer niet van De Lipjes gedroomd, baby?’ en ik zei: ‘Ja, en de vagina van Martine Tanghe spuwde nog in mijn gezicht ook.’ M’n vriendin bette m’n voorhoofd met een natte doek, en zong een troostend liedje voor mij (‘Had ik toch maar iemand om van te houden/ Twee zachte armen om me heen’) en toen hervond ik de vergetelheid van de slaap.
Hoe dan ook word ik steeds banger, niet alleen in m’n eigen huis, maar vooral in de buitenwereld. Ik zie in alles gevaar: de gevels van 19de-eeuwse huizen, honden met drie poten, mannen die twee pijpen tegelijk roken, een bezorger van Takeaway.com met een neus waaruit CO2 druppelt, een straatzanger die z’n gitaar in z’n reet heeft geramd waardoor z’n muzikale begeleiding al te vals klinkt, en de geest van een overleden Gentse burgemeester die boven de stad door het zwerk dwaalt en schreeuwt dat de Dampoort een natuurgebied moet worden. En dan de toeristen! Ik ben als de dood voor de toeristen! En er zijn er steeds meer. Ze komen vanonder de kasseien gekropen, duiken tevoorschijn uit hoeken en gaten, slenteren op betonnen poten door m’n bloedeigen buurt, en spreken talen die, als de dieren konden spreken, gekwaak en gekwetter zouden worden genoemd. Wat komen zij, in aangroeiende horden, uitvreten in Gent? Hier is letterlijk en figuurlijk niks te beleven. Ze zoeken naar het onvindbare, ze proberen de Vlaamse aard tot de hunne te maken, ze eisen dat de autochtonen hen opvangen met vers uit de aarde gerukte bloemen, pralines van Leonidas, en goedkope drugs en hoeren.
Vanmiddag liep ik paranoïde door het Patershol, en daar kwamen er uit de verte weer drie m’n richting uit. Ik verborg me in de erker van een patriciërswoning, maar daar zat een rat, die happende bewegingen naar me maakte. Ik raapte m’n moed bij elkaar, en liep door, waarbij de drie toeristen steeds dichter kwamen. Ik kon op den duur zien dat het Zuid-Amerikanen waren, die schril spelend op hun panfluiten wilden bewijzen dat hun vrolijkheid en blijdschap en vreugdevolle aanwezigheid in ons land niet gefingeerd waren. Toen ze zouden passeren, hielden ze halt, haalden de panfluiten weg van hun lippen, en vroegen in het Spaans waar het vaginareservaat De Lipjes zich bevond. Ik wees naar het noorden, richting Waarschoot. ‘Gracias,’ zeiden ze, en ze liepen door. Ik begin elke dag en elke nacht meer en meer in te zien dat de werkelijkheid, de ontkenning van de realiteit en de uitwendigheid van onze dromen zich zodanig vervlechten dat er van lieverlede één ondefinieerbaar fenomeen zal ontstaan, dat niet anders kan dan ons finaal ten onder te laten gaan.