ColumnDelphine Lecompte
Delphine Lecompte: ‘Bij mijn optreden was er ineens politiebescherming. De agenten waren in hun nopjes’
Dichteres Delphine Lecompte bericht enthousiast over drankmisbruik, baldadigheden en amoureuze perikelen.
Mijn eerste poëzievoordracht met politiebescherming was een schot in de roos. Vijf aantrekkelijke gespierde politieagenten hielden een oogje in het zeil in de tuin van het Guido Gezellemuseum, waar ik optrad met Mauro Pawlowski. De agenten waren in hun nopjes omdat ze eindelijk een poëzievoordracht mochten bijwonen tijdens de werkuren. Vooral de aanvoerder, Patrick (die het best omschreven kan worden als een kruising tussen Clark Gable en de enigmatische Moldavische uitvinder van het wafelijzer), viel als een blok voor mijn blasfemische lugubere gedichten over groepsseks in opslagplaatsen van fopsigaren en Sint-Blasiusbeelden, en over duiveluitdrijvingen op minigolfterreinen en in geblokkeerde liften van struisvogelkwekerijen. Achteraf heb ik hem een gesigneerd exemplaar van ‘De baldadige walvis’ geschonken, een dichtbundel waarvan ik weet dat hij in de smaak valt bij ordehandhavers die Patrick heten.
Ik wist niet dat er agenten aanwezig zouden zijn. Ik wist natuurlijk wel dat er naar aanleiding van mijn opiniestukken waarin ik het waag te stellen dat pedofielen niet in een vergeetput gegooid moeten worden, maar mededogen en een luisterend oor verdienen, een hoop bagger uit (extreem)rechtse hoek op de sociale media was verschenen, en dus had ik de oude kruisboogschutter en mijn moeder opgetrommeld als lijfwachten. Waren er werkelijk neonazistische bloemenverkopers met machetes en fascistische dwergen met harpoenen het podium op gestormd, dan waren zowel de oude kruisboogschutter als mijn moeder (vermoedelijk) waardeloos geweest. De oude kruisboogschutter had namelijk zijn kruisboog, zijn hellebaard en zijn karabijn thuisgelaten, en bovendien is hij 88 jaar oud. Hij kraait wel om de haverklap dat hij in de fleur van zijn leven is, maar zijn horrelvoet, zijn lekkende mitralisklep, zijn klakkende heupbeenderen, zijn knalgele keiharde teennagels waar tapijtscharen het niet van kunnen halen, het ratelende medicatiekistje op zijn microgolfoven, zijn zakdoek vol taaie slijmen en zijn slecht zittende gebitsprothese spreken dat tegen. Mijn moeder kwam zoals steeds twintig minuten te laat de tuin binnengestruind, dus het enige wat zij had kunnen doen in het slechtste geval, was theatraal neerzijgen en naast mijn bebloede lijk snikken, en zo onopvallend mogelijk flirten met de imposante gebruinde ex-voorzitter van de sierkarpervereniging van Lo-Reninge, die op de eerste rij zat. Maar alles is goed verlopen. Het publiek was uitzonderlijk geestdriftig. Een bonte mengeling van transseksuele coniferenscheerders, gepensioneerde stierenvechters, incestueuze imkers, wulpse garnalenpelsters, mijn hartelijke dermatoloog met zijn bedeesde Hondurese minnares (een koorddanseres op haar retour), mijn blonde buurvrouw Anja, die geobsedeerd is door pijlstaartroggen en Bretoense pointillisten, en een robuuste walvisvaarder met een T-shirt van Judas Priest, niet gekocht in een kinderarbeid tolererende kledingketen, maar na een concert van Judas Priest in het tot de verbeelding sprekende mekka van de erotische asfyxiatie: Belgrado.
In de nood leert men zijn vrienden kennen, een tegelwijsheid als een koe. Maar het moet gezegd: het heeft me verrast en ontroerd dat de oude kruisboogschutter mijn opiniestukken over pedofilie zo vurig heeft verdedigd in elf conservatieve kolveniersgilden, twaalf Kempische bouwmarkten en in herberg De Wellustige Tapir. Ook de antipathieke misantropische Bernadette – die niet echt antipathiek is, hooguit chronisch chagrijnig – was een rots in de branding, en ze bood me grootmoedig haar kelder aan als schuilplek.
De voormalige vrachtwagenchauffeur daarentegen liet het wat afweten. Zijn rebellie begint met het drinken van goedkope Beierse pilsjes om elf uur ’s ochtends, en eindigt met het soldaat maken van twee spieringkoteletten en drie zakken gummischroefhoorngeiten en het bezwerend kwelen van ‘Fortunate Son’ van CCR om halftien ’s avonds. Een prachtig liedje, dat staat als een paal boven water.
Ik heb al vaak mijn deelname aan ‘De slimste mens’ vervloekt, en dat moet ik maar blijven doen: ik vervloek mijn deelname aan ‘De slimste mens’! Na mijn verschijning wist ik dat ik een keuze moest maken: word ik een (gespeeld?) bedeesde rare doch ontwapenende BV die opdraaft in vulgaire zielloze panelshows, en die zich murw laat slaan door de flauwiteiten van Gert Verhulst en James Cooke? Of blijf ik een anarchistische compromisloze kunstenaar die ongemakkelijke waarheden verkondigt en gedichten schrijft over frotteurisme en broodroosters en baardagamen en sadistische zadelmakers? Het werd een heel makkelijke keuze.