ColumnDelphine Lecompte
Delphine Lecompte: ‘Dat ik ‘De allerslimste mens’ moet verlaten omdat ik weinig wist van spuitwater, kan ik makkelijk naast me neerleggen’
Dichteres Delphine Lecompte bericht enthousiast over drankmisbruik, baldadigheden en amoureuze perikelen.
Spuitwater en ‘Hamlet’ hebben me genekt, ik moest ‘De allerslimste mens’ verlaten. Dat ik weinig wist over spuitwater, kan ik makkelijk naast me neerleggen, maar dat ik bij de vraag over Hamlet domweg Ophelia en ‘To be or not to be’ vergat te antwoorden, zal me nog wel een tijdje kwellen. Mijn moeder zegt: ‘Je moet er niet zo over tobben, Fientje!’ We kijken samen in haar luxueuze woonkamer naar de verfilming van Hamlet door en met Laurence Olivier. Een meesterwerk. Mijn moeder ergert zich wanneer ik in deze column haar huis correct omschrijf als een immens herenhuis met een tuin vol vadsige katten, wufte gladiolen, surrealistische citrusvruchten en plompe zonnebloemen. In de woonkamer liggen erg mooie kelimtapijten op de grond. Toen mijn bastaardhondje Bernard nog niet zindelijk was, heeft hij eens gescheten op één van die tapijten. Het is ook mogelijk dat ik de schuld op Bernard afschuif, want toen ik nog een dronkaard was en bijna dagelijks drie flessen rosé van de Hema en vijf trappistenbieren in mijn keel goot, gebeurde het weleens dat ik tijdens familiebijeenkomsten probeerde om een onschuldige wind te laten ontsnappen, maar meestal spoot er dan een virulente diarreestroom uit mijn aars. Meestal betekende dat het einde van het familiefeestje, een zegen voor iedereen.
Familiefeesten in Vlaanderen verlopen vaak bitsig en wrokkig, er is altijd wel iemand die misnoegd en ingehouden woedend is omdat het kerststalletje en de houten schildpad uit Togo werden geplunderd door een schoonbroer, en dan zwijg ik nog over de lusteloos toegedekte incestverhalen, over de racistische tirades, over de schizofrene seksueel gefrustreerde tantes die vroeger kwieke begeerlijke majorettemeisjes waren, en over de grimmige verbolgen nonkels die hun zoons wel kunnen vermoorden omdat ze de kans hebben gekregen om makelaar of okapiverzorger te worden, en het niet laten om aan de lopende band ravissante Moldavische poppenherstelsters aan hun degen te rijgen, terwijl de vaders zich tevreden moeten stellen met een job als loodgieter of zonnebankuitbater te Adinkerke en opgescheept zitten met een struise lethargische loeder met een schrale boezem, een groteske bochel, mat haar als van een tsantsa, schilferende polsen en eksterogen.
Vroeger had ik een sleutel van het huis van mijn moeder. Maar er verdwenen te vaak zeemvellen, blikjes ansjovis, flessen cava, tubes aambeienzalf en dvd’s van William Wyler, waardoor ik de sleutel uiteindelijk moest afgeven. Ik zat eens in de Jaguar van Guido Lauwaert en voor één keer ontsnapten hem wijze woorden: ‘Mijd het huis, het huis is: ziekte, benepenheid, steriliteit, dofheid en kreupelende gewoonte.’ We gingen samen naar het dierenasiel van Brugge. Ik had nog geen honden. Ze probeerden me op te zadelen met een antipathieke bijtgrage witte keeshond. Ik heb hem niet geadopteerd. Guido streelde mijn dijen en roddelde hartelijk over dichters van mijn leeftijd die, volgens Guido, allen stonden te trappelen om mij een kopje kleiner te maken met een prozaïsche Wit-Russische raamwisser. Nu heeft Guido geen Jaguar meer, straks gaat hij dood en hij is onvervangbaar.
Ik verlaat de beknottende burcht van mijn behaagzieke moeder die ooit een kindsterretje was in De Panne. Soms draag ik mijn gedichten voor in de Westhoek en dan zijn er achteraf altijd anemische bietenboeren, gluiperige touwslagers en uitgemergelde sponzenverkopers die mij met ontzag aanspreken: ‘Ben jij het werkelijk: de knullige klunzige kleurloze amechtige anorectische dochter van de enige echte weergaloze onovertroffen briljante sensuele profetische Sarah Desplenter?’ Maar ik ben niet jaloers. Kindsterretjes zijn tragisch. Op het opulente huis van mijn moeder ben ik evenmin jaloers. Ik vertoef niet graag binnenskamers. Ik schrijf van 3u ’s nachts tot 7u30 ’s ochtends, en daarna zwerf ik rond. Zo leer ik interessante mensen kennen: sympathieke landlopers, analfabete jongenshoeren en raaskallende lachgasjunkies. Mijn favoriete landloper heet Gerard. Hij was vroeger tuinman van een vadsige limonadetycoon, maar hij werd ontslagen omdat hij te vaak watertandend staarde naar de navelpiercing van de 11-jarige snobistische dochter van de limonadetycoon. 11 is wel erg jong voor een navelpiercing, maar dat is hun zaak. De gevallen tuinman houdt van bokkenpootjes, Amon Amarth en Werner Herzog. Meer moet ik niet weten. We zijn hartsvrienden. ’s Middags spring ik vaak even binnen in de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur, onze relatie is helaas erg gewelddadig geworden. Bij de oude kruisboogschutter ben ik niet meer welkom, hij zegt dat ik thuishoor in een gesticht. Dat klopt natuurlijk, maar ik probeer het voorlopig te bolwerken zonder afgrijselijke dempende antipsychotica, ergotherapeutische macramégrizzlyberen en sadistische nachtverplegers.