ColumnDelphine Lecompte
Delphine Lecompte: ‘Gelukkig kunnen mijn hondjes mijn teksten niet lezen, anders hadden ze al lang hun intrek bij Connie Palmen genomen’
Vandaag zetten we de besnorde schrandere scherpzinnige genereuze hitsige onvervangbare geriatrische manitou van Humo in de bloemetjes in de Bourlaschouwburg: Guy Mortier. Ik heb speciaal voor hem een kuttekst geschreven. Dat was uiteraard niet de bedoeling, het was mijn bedoeling om een grandioze briljante weergaloze baldadige knetterende tekst uit mijn koker te toveren. Maar hij zal het met een kuttekst moeten doen.
In de backstageruimte spreek ik met de schalkse minzame integere Pjeroo Roobjee over het hondenras briard, waarover we allebei pijnlijk weinig weten. Daarna heb ik het met de zachtaardige hoffelijke excentrieke pianostemmer Herr Seele over Delphine Lecompte, een thema waarover ik nooit uitgesproken raak. Met Herman Brusselmans en zijn stoere volkse ontwapenende chauffeur Muis keuvel ik over Roxette, Dennie Christian, Matt Lucas, en uiteraard Roman, die ondertussen vloeiend Albanees en Vietnamees spreekt en een plaat met covers van Pacific Gas & Electric heeft opgenomen. Wim Helsen draagt een muts van Arsenal.
Lees ook:
‘Wat had hij dat ik niet had? Die snor, uiteraard’: de mooiste bijdragen uit het huldeboek voor Guy Mortier
Dit was de huldeavond voor Guy Mortier: bekijk hier beelden van ‘De Man van Taal’ en de spetterende afterparty
Zoon Jonas interviewt Guy Mortier: ‘Ik had mijn vader graag beter leren kennen, maar toen bestond er nog geen ‘Humo Sprak Met’’
Tijdens de maaltijd zit ik tussen Jan Decleir en zijn vrouw Brechtje Louwaard. Brechtje is verrukkelijk, geestig, stout, charmant, verdorven, vermakelijk, wispelturig en nieuwsgierig. Als ik het ooit in mijn hoofd krijg om verliefd te worden op een vrouw, dan hoop ik dat Brechtje mijn prooi zal zijn. Als 13-jarig meisje had ik het zwaar te pakken voor de vileine aanstellerige pseudorebelse Connie Palmen. Met mijn beduimelde versie van ‘De wetten’ trok ik naar de Boekenbeurs, samen met mijn toenmalige beste vriendin, pientere Margot. Margot wilde een glimp opvangen van Anthony Horowitz, een jeugdboekenschrijver die ik ook hoog had zitten. Connie Palmen was erg lief tegen de sukkelachtige gedrochtelijke houterige onbeholpen eczemateuze 13-jarige Delphine Lecompte, mijn dag kon niet meer stuk. Tenminste, dat dacht ik. Maar na de Boekenbeurs werd ik brutaal aangerand door een sadistische touwslager, en mijn gesigneerde exemplaar van ‘De wetten’ kwam terecht in een hoop alpacastront. Zo werd het alsnog een afschuwelijke traumatiserende onvergetelijke dag.
De voorstelling begint. Mijn veelgeplaagde moeder zit niet in de zaal, ze zorgt voor mijn aanbiddelijke neurotische bastaardhondjes Bernard en Zohra. Joost Zweegers zingt ‘The Best Is Yet to Come’. Ik vrees dat het niet klopt. Wat Guy te wachten staat, zijn wratten, tumoren, tremors, artrose, een zielige plotsklapse obsessie voor de promotiebrochure van de Aldi, niet meer op de naam van de slechterik in ‘The Third Man’ kunnen komen, vergeten welke lichaamsopening hij moet gebruiken om zijn mondharmonica te bespelen (‘Het woord zegt het toch zelf, Prudence?!’), incontinentie, anusfistels, en moedeloos moeten toezien hoe de schaamteloze subversieve tomeloze weerspannige verguisde Humo-columniste Delphine Lecompte plaats moet ruimen voor een panseksueel doofstom Guatemalteeks dwergvrouwtje dat OCD heeft en een aversie tegen adjectieven.
Hoe minder ik over mijn eigen optreden zeg, hoe beter. Het was niet deerniswekkend, maar het was evenmin spetterend. De voorstelling eindigt met de ontroerende hoogstpersoonlijke speech van Kees van Kooten, die verslag doet over zijn eerste ontmoeting met ‘Meneer Kanon’. Guy trok naar Amsterdam om Kees in te lijven bij Humo, er was geen trein terug. Guy moest met opgetrokken knieën in een kinderbedje slapen en ’s nachts werden zijn schoenen opgepeuzeld door de gretige barbaarse komodovaraan van Kees. Ik raak erg geëmotioneerd en ik vraag me af waarom er nog nooit een Humo-redacteur met opgetrokken knieën in mijn kinderbedje is komen liggen.
Na de voorstelling is er een ‘vipfeestje’, hopelijk mijn eerste en mijn laatste ‘vipfeestje’. Ik geef een welgemeend compliment over ‘De onfatsoenlijken’ aan de vriendelijke lankmoedige reus Jan Antonissen, Mark Coenen staat naast hem. Coenen bekijkt me sceptisch, vorsend en vijandig. Alsof ik een kwalijke laakbare verderfelijke duizendpoot in zijn slaapzak ben in één of andere Hondurese jungle of een hoerenkot.
Na vijf minuten trap ik het af. In het station vind ik soelaas in de armen van een vunzige Moldavische stukadoor, die nog nooit van Guy Mortier heeft gehoord. Maar vreemd genoeg wel van Pjeeroo Roobjee en van het hondenras briard, zo zie je maar. Ik geef de Moldavische stukadoor zonder misbaar een pijpbeurt, hij komt schor en dankbaar klaar.
In de trein naar Brugge denk ik aan al de ijdeltuiten die ik heb ontmoet. De grootste bevindt zich rechts van mij, in de reflectie van het raam. Daarna denk ik aan de muts van Wim Helsen. Ik wil ook een muts van Arsenal. Of wil ik toch liever een muts van Iron Maiden? Ik heb een pet van Iron Maiden, maar die is te groot. Een muts van Yes is vaak problematisch, omdat de meeste mensen dan denken dat het om de positieve kreet gaat en niet beseffen dat het om de inventieve briljante progrockgroep gaat die een hit had met ‘Owner of a Lonely Heart’.
Terug in Brugge streel ik mijn hondjes overvloedig. Ze zijn godzijdank niet in staat om mijn polemische teksten te lezen, anders hadden ze al lang hun koffers gepakt en hun intrek bij mevrouw Palmen genomen.
Lees ook:
Connie Palmen: ‘Met het synoniemen-woordenboek erbij krijgt Delphine Lecompte haar columns wel gevuld’