ColumnDelphine Lecompte
Delphine Lecompte: ‘Humo is schandelijk duur geworden en zelden de moeite om afstand te doen van je vier euro’
Dichteres Delphine Lecompte bericht enthousiast over drankmisbruik, baldadigheden en amoureuze perikelen.
Vandaag moet ik naar de herdenking van een veel te vroeg gestorven necrofiele tegellegger die me toen ik zes jaar was de trompetsteek heeft aangeleerd. Gelukkig ben ik niet sentimenteel aangelegd. De oude zaagachtige kruisboogschutter voert me gedwee naar crematorium Uitzicht (op het grote Niets?) in Kortrijk. De subversieve onorthodoxe legendarische dichter en misdaadschrijver Patrick Conrad is ook aanwezig. Hij heeft lang genoeg vertoefd in Colombiaanse jungles en Hondurese havensteden om te weten dat de Vlaamse literatuur geen zak voorstelt en dus spreken we over het woord ‘haveloosheid’, mangosorbetijs, vadermoord, de dracht van franjehaaien, bokswedstrijden met kangoeroes en wellustige Wit-Russische koorddanseressen. Onvermijdelijk gaat het ook over de literatuur, dat is nu eenmaal onze jeuk en onze bezetenheid en onze kwelduivel.
Patrick Conrad is een vat vol fantastische oneerbiedige betrouwbare anekdotes over vele van mijn literaire helden. Die over de illustere charismatische onuitstaanbare onweerstaanbare nog niet geheel in de obscuriteit verzeild geraakte sater Hugo Claus is frappant en vermakelijk en behoorlijk ontluisterend. Claus kon niet tegen zijn verlies, maar op een avond in de Provence zag het ernaar uit dat Conrad een scrabblespel zou winnen, hij kon namelijk het woord ‘yakmelk’ op het bord leggen – het was in de jaren tachtig, toen ‘jak’ nog met een ypsilon werd gespeld. Om de avond te redden gooide Conrad zijn ypsilon in een lavendelveld en Claus won het spel met het simpele doch onheilspellende mysterieuze onovertrefbare woord ‘sex’. ‘Seks’ werd toen nog met een x geschreven en Claus kon zijn geluk niet op, hij juichte kinderlijk onwelvoeglijk en stikte bijna in een okkernoot. Was hij die avond werkelijk gestikt dan waren we verstoken gebleven van ‘Wreed geluk’ en ‘De sporen’. Over de gedichten van Hugo Claus wordt soms laatdunkend gedaan, maar niet door mij.
De uitbater van het crematorium is een verrukkelijke oogverblindende Libanese man die als twee druppels water op de schalkse adembenemende Jezus Christus op het schilderij ‘De bruiloft te Kana’ van Paolo Veronese lijkt. En net als Jezus verandert de Libanese uitvaartmogol de kruiken water in wijn. Helaas zit de oude kruisboogschutter naast me en dus ben ik verplicht om misnoegd te nippen van mijn lauwe koffie en jaloers te staren naar de paalfunderingsmagnaten en hun pinnige crêpeachtige dragonders met hun gifgroene kralen en harteloze chihuahua’s die zonder enige terughoudendheid glazen witte wijn achteroverkappen en me op hun schoot proberen te nemen en vragen of ik de necrofiele tegellegger goed heb gekend. Ik zeg waarheidsgetrouw: ‘Jazeker, toen ik zes was heeft hij mij de trompetsteek aangeleerd en toen ik zeven was heeft hij mij anaal gepenetreerd met een taaie schildpadinktpot die hij had gestolen van een antipathieke sjamanistische touwslager. Je mag hem dat niet kwalijk nemen, hij dacht dat ik dood was.’
Ik zeg tegen de oude kruisboogschutter: ‘Ik heb een verschroeiende visie.’ Hij zegt: ‘Eet een boterham met boerenpaté.’ Ik zeg: ‘Ik ben in hetzelfde bedje ziek als Vincent van Gogh, maar wie is mijn Theo en wie o wie is mijn Paul Gauguin?’ De oude kruisboogschutter vraagt: ‘Mag ik een paar sandwiches met filet américain en pistolets met camembert in je kinderachtige rugzak wegmoffelen?’ Ik zeg geërgerd: ‘Je geriatrische hamsterzucht loopt de spuigaten uit!’ Maar ik heb vrijwel meteen spijt en bied de oude kruisboogschutter onderdanig en berouwvol mijn opengeritste rugzak aan.
Dan moet ik een speech geven. Hartverwarmend zijn de vriendelijke aanbiddende blikken van de twee dozijn dertienjarige katholieke korfbalspelers en van de vijf enigmatische Moldavische messenwerpers die speciaal voor mij zijn gekomen. Schandelijk en ondankbaar en abominabel is de vijandige blik van een gepensioneerde leerkracht aardrijkskunde die beweert de broer te zijn van de necrofiele tegellegger zaliger en die denkt dat Gogol de naam is van een anticholesterolpil.
Na mijn speech word ik aangesproken door een jonge authentieke gekwelde vrouw met prachtige rode haren en een goddelijke pancreas, elke dinsdag fietst ze naar de bibliotheek om met haar smartphone foto’s te nemen van mijn Humo-column. Ze heeft niet genoeg geld om Humo te kopen. Ik zeg: ‘Ja, Humo is schandelijk duur geworden en als je niet geïnteresseerd bent in lichtzinnige YouTube-vedetten, glanzende advocaten van Oostakkerse hormonenmaffiosi en dommige bobsleekampioenen, is het zelden de moeite om afstand te doen van bijna vier euro’s waar je in de Aldi evengoed zeven degoutante energiedrankjes en een halve kilo misselijkmakende herfstpralines mee kunt kopen. Terug thuis luister ik naar ‘Laguna Sunrise’ van Black Sabbath. Ik masturbeer driftig met een souvenirlepel uit Bremen, ik wil er nooit naartoe.