ColumnDelphine Lecompte
Delphine Lecompte: ‘Omdat het zogenaamd apocalyptisch warm is, wil ik nog vaker dan anders zelfmoord plegen’
Ik doe mijn uiterste best om het einde van de wereld belangrijker te vinden dan mijn verwende private existentiële beslommeringen en pijnen, maar het lukt niet. Net als de meeste andere verwerpelijke stervelingen blijf ik koortsig en onzinnig bezig met het vergaren van: kattenbakvulling, chocoladen hoefsmeden, kookwekkers, artistiek verantwoorde foto’s van in ongenade gevallen poolreizigers, Senegalese xylofoons, glanzende folders van urologische aandoeningen, dichtbundels van Paul Verlaine, tweedehands platen van Minor Threat en meervoudige orgasmes. Kookwekkers heb ik strikt genomen niet nodig, aangezien ik een verstikkingsfobie heb en even avontuurlijk eet als een honderdtwintigjarige afatische truffelraapster in een grimmig Moldavisch zottenkot. Kattenbakvulling is ook een overbodige luxe, want ik heb geen katten. Ik heb wel twee neurotische bastaardhonden die ik heb aangeleerd hun behoefte te doen in het plantsoen van de RVA.
Omdat het zogenaamd apocalyptisch warm is, wil ik nog vaker dan anders zelfmoord plegen. Maar als ik zelfmoord pleeg, blijft de voormalige vrachtwagenchauffeur helemaal alleen achter zonder dwaze hartstochtelijke vrouw die zijn magnifieke teelballen kneedt met haar goochelaarshanden en zijn gewetenloze penisschacht vertroetelt met haar huig, en daarna in allerijl naar de Lidl fietst om zuurkool en ijshoorntjes voor hem te kopen. Bovendien zou mijn moeder ontroostbaar zijn, ze is toch zo verknocht aan mij. Ze heeft nog twee andere, veel jongere dochters, maar ik ben haar enige kind waarmee ze gutsend en extatisch kan spreken over de zalige mystieke schaamteloze viespeuk Gerard Reve die ongebreideld en virtuoos zijn geilheid ten aanzien van lieve stuurse ruwhartige potige minderjarige circusjongens en schalkse schelmachtige getroebleerde ezeldrijverzoons beschreef. Wanneer ze tegen mijn zusjes over Reve begint, vallen de ernstige puriteinse wichten in zwijm.
Sterf, ernst, sterf. Onlangs kwam ik er weer mee in aanraking, met ernst. Ik had een voordracht in KANTL te Gent, samen met de ontregelende Wim Helsen, met wie ik backstage een fijn gesprek had over pyromanie en wandtapijten. Ik deelde het podium met hem, en dat was bijzonder geestig. Er zijn veel overeenkomsten tussen Wim Helsen en mezelf: onvoorspelbaar, hitsig, intelligent, argeloos (is het gespeeld?), onbevangen (is het een pose?), belezen, opstandig en gekweld. Wim Helsen was het probleem niet, Wim Helsen was de remedie. Het probleem was dat vóór ik het podium mocht delen met Helsen, een stugge correcte nobele jonge vrouw van de organisatie PEN een Koerdische dichter in gevangenschap in de bloemetjes mocht zetten.
Een lovenswaardig initiatief. Dichters in gevangenschap (maar ook dichters in de vrije natuur) verdienen onze steun. Maar haar betoog was zo ontzettend taai, saai en bloedeloos. Waarom gaat activisme bijna altijd gepaard met humorloosheid? De verbeten PEN-vrouw maande ons aan om brieven te schrijven naar de Koerdische dichter, verontwaardigde lamenterende brieven vol zalvende nietszeggende gemeenplaatsen en kleffe holle sloganeske veralgemeningen: ‘O arme onderdrukte Koerdische dichter, het is schandalig en hemeltergend dat de diabolische Erdogan u achter slot en grendel heeft gestoken. Deze brief is mijn hart onder de riem, het zal vast een wereld van verschil maken daar in uw barre totalitaire cel zonder frangipanecakejes en gekscherende cipiers. Of vallen ze mee, de cipiers? Lieve groeten, Ingrid, hondenkapster te Kalmthout (gespecialiseerd in Airedale terriërs en harlekijnpoedels).’
Na de voordracht trof ik de PEN-vrouw aan naast een buste van Karel van de Woestijne, ze begon voorspelbaar te jammeren over het gebrek aan busten van vrouwelijke schrijvers (zzzzzzz). Ik hoorde haar monoloog verdraagzaam aan en vroeg daarna het adres van de beruchte Turkse gevangenis waar de veelgeplaagde Koerdische dichter opgesloten zit en bijgevolg een zee van tijd heeft om opruiende sonnetten te schrijven over lankmoedige schoorsteenvegers en sensuele parelhoenfokkers, en om te luisteren naar Electric Warrior van T. Rex. De pinnige PEN-vrouw was meteen sceptisch: ‘Waarom wil je het adres? Je wilt hem toch geen rare ongepaste brief schrijven?!’ Ik bekende: ‘Dat is inderdaad wat ik van plan ben! Waar die sukkelachtige Koerdische dichter nood aan heeft, is een extreem egocentrische tomeloze roekeloze speelse geestige luchtige liederlijke smerige brief van een schandelijke Belgische herrieschopper die zonder gêne haar demonen, haar dwangrituelen, haar bespottelijke onvermogen om minuscule bureaucratische obstakels het hoofd te bieden, en haar erotische escapades met een versleten truckchauffeur uit de doeken doet! Hij heeft geen nood aan het zoveelste dorre moraliserende hypocriete epistel van één of andere pafferige zelfgenoegzame westerse limonadetycoon die zogezegd met hem meeleeft en meteen zijn plaats zou innemen mocht dat kunnen.’ Maar de jonge PEN-vrouw snoof misprijzend, schudde haar formidabele weelderige kastanjebruine krullen en keerde me de rug toe.
Ik liet het niet aan mijn hart komen en probeerde te flirten met Nicolas, de adembenemende enigmatische Manitoe van KANTL. Het lukte niet om te flirten, omdat mijn hoofd vol zorgen zat over de lamlendige staat van mijn poëzie en over mijn nakende deelname aan ‘De allerslimste mens ter wereld’. ‘Delphine, wat weet je over Gerard Reve?’ ‘Alles, Erik. Adopteer mij.’
Dichteres Delphine Lecompte bericht enthousiast over drankmisbruik, baldadigheden en amoureuze perikelen.