ColumnHerman Brusselmans
‘Een naakte Delphine Lecompte slaat je de kop in met een enorm metalen adjectief’
Ongeveer 40 procent van de bevolking kan niet meer slapen door de angst voor corona. Ze gaan naar bed, liggen terneder en in hun hoofd begint het te malen in de trant van ‘Als ik het virus maar niet krijg!’, ‘Ik heb vandaag maar twaalf keer mijn handen gewassen!’, ‘Mijn keel doet ineens pijn!’, ‘En wat als er te weinig vaccins zijn en al mijn vrienden, kennissen, buren en andere klootzakken worden ingeënt, maar ik niet!’
Het is echter niet alleen de angst voor het virus die een rol speelt bij de slapeloosheid, maar ook het gebrek aan toekomstperspectieven, het alleen in bed liggen, de neerslachtigheid, de stress, de doemscenario’s, de stank van het eigen zweet, de beroerde kwaliteit van het matras, de vreesachtige geluiden op straat en de halfdromen, waarin men ziet hoe een virus met scherpe tanden in één hap je middenrif van tussen je borst en je maagstreek hapt.
Hoe dan ook is slecht slapen niet goed voor de gezondheid. Je krijgt er wallen van onder de ogen, een dofgrijze huid, gespleten haarpunten, ontelbare mee-eters, geen erecties of een natte foef meer, en een verwarde geest. Allerlei dingen die er niet zijn, verschijnen voor je ogen: een okapi met een puntmuts op zijn kop, twee Afghanen die in Molenbeek de kleinste burgeroorlog ter wereld beginnen, je overleden tante Sonja die in de Trommelstraat de bossanova danst terwijl ze vierhonderd gedichten van Leonard Nolens scandeert, een politieman die je op de bon slingert omdat je ‘Run to the Hills’ van Iron Maiden niet van achteren naar voren kunt zingen, kabouter Plop die achterwaarts in de reet wordt genaaid door de voorbinddildo van Pascalleke van ‘F.C. De Kampioenen’, bruine suiker die uit de hemel komt geregend en een naakte Delphine Lecompte die je de kop inslaat met een enorm metalen adjectief. Helemaal gek word je ervan. En de eerste nacht waarin je slecht sliep, wordt gevolgd door ettelijke andere nachten waarin je nog slechter slaapt. De dokter, die zelf ook een wrak is, schrijft je een slaapmiddel voor en hij zegt: ‘Niet meer dan twee pilletjes tegelijk.’ Je slikt tien van die pilletjes en je gaat hallucineren. Frank Deboosere bekogelt je met sneeuwballen van stront, Marc Van Ranst wordt de communistische leider van ons land, de bassist van dEUS is het nieuwe lid van K3, een kogelvis spuwt groene arduinsaus in je gezicht, Delphine Lecompte slaat je de kop in met een koperen als-vergelijking en Niels Destadsbader zingt weliswaar op een normale manier één van zijn liedjes, maar daar word je nog krankzinniger van. Dimitri Verhulst leest je zijn nieuwe boek voor in de Taal der Bruine Tanden, en Siska Schoeters eist van je dat je met haar van kont wisselt. Je schreeuwt: ‘Maar Siska! Ik wil geen dikke kont!’ En Siska zegt grijnzend: ‘Maar ik wel een lekker kontje, jij hoer met zeven gaten!’
Nadat je veertien uur wakker hebt gelegen, hebt liggen draaien en keren in je nest, de goden hebt aangeroepen en de Here Jezus hebt beloofd dat je in Lourdes zeshonderdzesenzestig kaarsen voor hem zult branden, voel je dat er blauw slijm uit je neusgaten druppelt. Je springt uit bed, valt op de vloer, komt overeind, loopt tegen de deurstijl en begeeft je naar de keuken, waarin Erika Vlieghe opgedoken blijkt te zijn. Erika biedt je haar rechterborst aan en je zuigt, je zuigt en je zuigt, maar melk krijg je niet naar binnen, wel zwevende lucht vol krijsende virussen.
Tja, wat valt er eigenlijk te doen tegen die slapeloosheid vol kwalijke verschijnselen? Het is simpel: voor je naar bed gaat, moet je je een enorm stuk in je kraag zuipen. Ik raad hierbij aan: een fles porto, een fles whisky en vijftien Jupilers. Als je compleet kachel bent, kan dat hele virus je geen bal meer schelen. Dan ben je zodanig weg van de wereld dat je in het zwerk lijkt te vliegen, en alles draait en tolt en wendt en keert, en al ben je op het eerste gezicht zo ziek als een hond, in feite voel je je ongelofelijk goed. In je brein ontwikkelen zich beelden van vroeger, toen je mama en je papa je naar je bedje brachten, en daar een verhaaltje voorlazen over kikker Jos en konijntje Theo. Je viel zachtjes in slaap, nergens was er angst, vrees en schrik, en je wist dat, als je de volgende ochtend zou opstaan, alle gevaar ver weg zou zijn. En iedereen was blij en gezond, en pas later, veel later, zouden de boemannen vanonder je bed komen om je langzaam te laten stikken.