Column
Herman Brusselmans: ‘Mijn nieuwe boek zal de hele gendercommuniteit op z’n grondvesten doen daveren’
Herman Brusselmans gaat iedere week op zoek naar het verhaal achter een opvallende kop in de krant of op een nieuwssite.
Bijna aanhoudend en zo goed als zonder lange pauzes arbeid ik verder aan m’n op stapel staande nieuwe roman, getiteld ‘Non-binair witverlies’. Als eerste Vlaamse auteur pak ik in dat boek de stier bij de hoorns betreffende gender, sekse, man/vrouw, lbhtq+, geslachtsverandering, woke, DNA, nature/nurture, hermafroditisme, en hoe het precies zit als je penis aanvoelt als een vagina of vice versa. Let op, er verschijnt in De Morgen wel af en toe een artikel over die problematiek, maar veel te vaak is het geschreven door iemand die totaal geen kijk heeft op de zaak, wauwelt als een baby met een spraakgebrek, stilistisch op een veel te laag pitje opereert en meestal zelf te lesbisch is om de exacte verschillen te onderscheiden tussen hetero- en homoseksualiteit.
Overigens ben ik content dat ik die verschillen wel ken. Als er een man op me afkomt die zegt: ‘Ik lees al je boeken, mag ik m’n hand in je broek steken?’, dan vermoed ik al snel dat het een homoseksueel is die via z’n bewondering voor m’n oeuvre tot bij m’n pisseloe wil raken. Het spreekt vanzelf dat ik een dergelijk type met een kopstoot vel. Uiteraard is het wel zo dat ik voor de rest zeer homovriendelijk ben. Laatst stond ik in de Hema en hielp ik een gay jongen de juiste lipstick uitkiezen. Ik zei: ‘Je hebt blauwachtige lippen, waarschijnlijk van te hardhandig te pijpen, en daar hoort een roze lipstick bij.’ Hij bedankte me hartelijk en wilde me te intiem omhelzen, waarop ik hem een duw gaf die hem tegen de vloer deed smakken, hoe zou je zelf zijn.
Maar goed, waar het over gaat, is dat ik weer enorm veel tijd steek in het schrijven van m’n roman, zodat vele van m’n tienduizenden fans zich afvragen: ‘Wanneer rust u eigenlijk eens uit, meneer Brusselmans, en ontspant u zich door bijvoorbeeld eens op reis te gaan?’ Nou, uitrusten is iets voor oude mensen, en met m’n 64 jaar ben ik zeker nog twintig jaar niet oud. Ik zeg altijd: ‘Je bent maar zo jong als je je voelt’, en ik voel me pas 78, dus zal het nog zeker zes jaar duren voor ik mezelf daadwerkelijk een oude man zal noemen. En op reis gaan? Liever niet. Het is altijd wat. Laatst nog vergezelde ik, puur uit liefde, m’n vriendin naar Berlijn, waarnaar haar beste vriend is verhuisd, en ze wilde hem per se bezoeken. ‘Hij zou beter ons bezoeken in plaats van wij hem,’ zei ik nog, om m’n vriendin ervan te overtuigen dat ik liever thuisbleef, maar ze wuifde m’n voorstel weg als was het een wesp die op het punt stond in haar oorkanaal te vliegen, en dus ondernamen we de helse tocht naar Berlijn.
We deden dat al liftend en werden opgepikt door een vrouw die de begrafenis van haar tante Gretchen wilde bijwonen. De hele tijd bleef ze maar zeiken over die tante Gretchen, en wat voor een leuke neonazi ze praktisch haar hele leven was geweest, en ineens kregen we autopech met de Citroën C4. De vrouw kon de auto nog net op de pechstrook parkeren, en wie kon het probleem oplossen? Dat was ik dus, mede omdat ik veel verstand heb van autotechniek. Ik opende de motorkap, inspecteerde de boel en zag meteen wat er aan de hand was: de cumulator was geëxtrateerd door een emulsie van de linker batterijplug. Dat was simpel op te lossen door die plug provisorisch te vervangen door een stuk kauwgum, en daar gingen we weer. Thans vertelde de vrouw dat haar tante Gretchen de lekkerste pannenkoeken van Oost-Berlijn kon bakken, en ik dacht: zo meteen ram ik heel Oost-Berlijn in je reet, koebeest.
Na negen uur, waarin ik nog twee keer het stuk kauwgum verving door een vers exemplaar, kwamen we aan in Berlijn. Het verblijf daar viel mee, maar we moesten wel weer terug. Omdat we hadden ondervonden dat de kans op autopech heel groot is, namen we de trein. Dat moet je niet doen. De Duitse treinen zijn een ramp. Ze zijn nooit op tijd, ze stinken, ze maken storende geluiden, ze zijn traag en ze zitten vol dikke, lelijke mensen die dikwijls brabbelen in een Duits dialect waarvan je geen moer begrijpt, terwijl ik toch heel graag gesprekken afluister. De vraag is: is het aangeraden om met de verschrikkelijke auto te reizen of met de afschuwelijke trein? Of op een andere miserabele manier? Vanzelfsprekend raad ik aan om helemaal níét op reis te gaan, en je in je eigen huis bezig te houden, in mijn geval met het schrijven van ‘Non-binair witverlies’, dat de hele gendercommuniteit op z’n grondvesten zal laten daveren.