ColumnDelphine Lecompte
‘Ik ben een ruziemaker en een zielenpoot’
Ik ben een ruziemaker en een zielenpoot. Vooral een zielenpoot. Nee, vooral een ruziemaker. Mijn grootste trauma is dat ik niet op Stephanie Seymour lijk. Ik kan het nog altijd niet verkroppen dat ik een lelijk gebocheld eczemateus scharminkel met een haviksneus ben. Mijn angsten swingen de pan uit. Mijn grootste angst is: ’s nachts in mijn douchecel in een tacoschelp stikken, vijf minuten nadat ik mijn moeder een moddervette manipulatieve behaagzieke nymfomane heb genoemd die te veel servetringen en geschenkpapier met tropische vissen en pompelmoezen erop koopt om kortstondig te vergeten dat haar oudste dochter een snerende wrokkige bipolaire suïcidale dichteres is. Misschien stik ik in een ander onaardig gekarteld onbetrouwbaar item.
Mijn vader is vandaag jarig. Ik heb hem vijf jaar geleden voor het laatst gezien, in een Grieks restaurant. Hoe passend en prozaïsch. We dronken witte wijn en ouzo. We hadden niets tegen elkaar te zeggen, het was pijnlijk. Toen ik naar het toilet ging, gleed ik uit over een aubergineschijfje dat een Beierse kiwisorteerder opzettelijk had laten vallen om slapstick te veroorzaken: missie geslaagd! Op het einde van de maaltijd vroeg ik aan mijn vader: ‘Hou je nog steeds zoveel van John Prine?’ Hij zei: ‘Ja.’ We zaten aan het raam. Plots passeerde de weergaloze dichter Mustafa Stitou met zijn pragmatische Zwitserse verloofde. Haar neus was nog groter dan de mijne en ik dacht even: er is nog hoop voor mij. Het kwelt me nog steeds dat ik het Griekse restaurant niet uit ben gerend om Mustafa te vragen hoe men een gefrustreerde korzelige drankverslaafde liefdeloze vader vergeeft en vermaakt.
Vandaag draag ik voor in Sluis, het is niet afschuwelijk. Het publiek is geriatrisch, psychotisch, ruimdenkend, hitsig en welwillend: een typisch poëziepubliek. Na afloop raak ik bevriend met een gepensioneerde stierenvechter die de dag voordien voor het eerst zeekomkommer heeft gegeten in de buurt van een naakte minderjarige badmintonspeelster die een ongeautoriseerde biografie van Marlene Dietrich aan het lezen was. We voeren een bevredigend gesprek over ‘In Through the Out Door’, de meest ondergewaardeerde plaat van Led Zeppelin, en over zijn kapper, die zelfmoord heeft gepleegd in Bangkok omdat hij zijn roeping als louche televisiepriester naast zich had neergelegd. Op zijn 60ste besefte hij dat hij het verkeerde leven had geleid en dat hij nooit in een filmwoestijn in Nevada vereerd zou worden door anorectische gravinnen, morbide sluiswachters en suikerzieke buiksprekers.
De gepensioneerde stierenvechter zegt: ‘Ik wil je grot likken.’ Ik verbeter hem: ‘Spelonk.’ Hij vraagt: ‘Mag ik een opgezette toekan in je spelonk proppen?’ De oude kruisboogschutter komt tussenbeide en zegt vermanend: ‘Delphine kan je aanklagen, hoor! Zulke gore praat is tegenwoordig illegaal en een opgezette toekan is veel te groot voor de nauwe spelonk van Delphine. Een spelonk die ik van 2004 tot en met 2018 hartstochtelijk heb geëxploreerd, maar nu mag het helaas niet meer.’ Ik stel de gepensioneerde stierenvechter gerust: ‘Je vuile praat is veilig bij mij.’
Terug in Brugge ren ik naar de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur, hij is een suikerwafel aan het eten. Hij luistert naar ‘Pretzel Logic’ van Steely Dan. Hij vraagt: ‘Is je voordracht goed verlopen?’ Ik antwoord: ‘Nee, er was gratis bier, maar ik mocht niet zuipen van de oude kruisboogschutter, en er waren robuuste Friese dichters om mee op de vuist te gaan, maar ik mocht niet van de oude kruisboogschutter. Ik wenste dat ik morsdood was, mijn bestaan is vreselijk: ik heb schrik van mijn zeeflepels en washandjes, en de fiscus zit me op de hielen.’ ‘Kop op, molletje. Ik vind je fantastisch, ik ben blij dat je zoveel weet over mestkevers, Inca’s en Robert Plant.’ ‘Inca’s? Ik weet niets over Inca’s, prop je toekan in mijn spelonk.’ De voormalige vrachtwagenchauffeur gehoorzaamt. Buiten schijnt de zon, een morose windhondenfokker niest aanstellerig en een incestueuze imker struikelt over een xylofoon.
Na de seks denk ik aan mijn kortstondige loopbaan in de zuivelafdeling van een sinistere supermarkt in Sint-Kruis. Mijn leven was toen eenvoudig, ik hield van The Smiths en ik at zonder schuldgevoelens pudding en olijven. Elke avond dronk ik appeljenever en dan belde ik een eenzame uitbater van een carnavalwinkel op om te vragen of hij zin had in seks. Hij had altijd zin. De voormalige vrachtwagenchauffeur zegt: ‘Mijn vakantiegeld is gestort. Zullen we nog eens op hotel gaan in Oostende?’ ‘Oké.’