ColumnHerman Brusselmans
‘Ik heb medelijden met de studenten vandaag, met hun kutleven en hun kutkot’
In deze tijden betaal je, in om het even welke stad waar zich een universiteit of een hogeschool bevindt, minstens 500 euro per maand voor een kot. Zo’n kot is ongeveer 24 vierkante meter groot. Het is vaak een deel van een oude loods, die door de eigenaar is omgebouwd tot een verzameling kille, ongezellige, tochtige ruimtes, waarin studenten hun plan maar moeten trekken. De elektriciteit valt geregeld uit, de verwarming doet het zelden en uit de kraan komt bruin water. De muren zijn zo dun dat je alles hoort wat er gebeurt en wordt gezegd in de koten naast en boven of onder het jouwe. Dan zit je te studeren voor je examen psychologische extractie, en hoor je iemand roepen: ‘Blijf van m’n tieten! Ik blijf toch ook van de jouwe!’ Je besluit dat het lesbische koppel weder eens ruzie heeft, temeer omdat er thans wordt geroepen: ‘Ik wou godverdomme dat ik hetero was’, gevolgd door de andere stem, die schreeuwt: ‘Geen man zou je willen! Met je snor en je clitoris als een côte à l’os!’ Je zou een ander kot willen, maar dat is onvindbaar, en indien wel, dan is het onbetaalbaar.
Vroeger was het heel anders. Ik ben Germaanse filologie beginnen te studeren in 1975 en ik vond meteen een kot in de Nederkouter, voor slechts 280 frank per maand. Het was een prachtige flat met een balkon, een badkamer met een jacuzzi, een ingebouwde vaatwasmachine, een hoog plafond, binnenvallend zonlicht vanuit het zuiden, en ik mocht er van de huisbaas roken, feestjes geven en een hond houden. Dat was m’n Duitse herder Dolf. Die nam ik mee naar de les, want in de Germaanse filologie was ongeveer alles toegestaan. Soms liep Dolf rond in het auditorium, waarbij hij niet naliet om aan de vooraan orerende professor te gaan snuffelen, en op een keer tegen prof. dr. Ada Deprez (Nederlandse letterkunde) z’n poot op te heffen en haar schoenen vol te zeiken. Professor Deprez kon er smakelijk om lachen, maar ze gaf Dolf wel een enorme trap tegen z’n kloten, zodat hij kajietend naar me toe kwam gelopen, op zoek naar troost. Ik aaide hem en riep naar professor Deprez: ‘Als je nog één keer m’n hond schopt, ram ik een pollepel in je hol, stomme hoer!’ Ja, dat kon je je als student in die jaren allemaal permitteren, zonder dat er heisa van kwam.
Ik had ook heel leuke buren. Aan de ene kant had je het kot van Sylvie, een invalide meisje dat maar één been had, en ik vroeg haar: ‘Sylvie, zeg eens meid, waar is dat andere been heen?’ ‘Wel, Herman,’ sprak Sylvie openhartig, ‘dat andere been is er nooit geweest, ik ben met dit ene been geboren.’ Daarbij keek ze me geil aan, zodat we ’m wat later in bed van jetje lagen te geven. Haar benen voor me spreiden hoefde ze niet te doen, simpelweg haar ene been een beetje naar links verleggen. En dan m’n tamp in die scheur en rammen maar! Aan de andere kant had je het kot van Abulu Suma, een Afrikaanse jongen die voor ingenieur studeerde, met als specialisatie aluminium infrastructuren. Hij had een pingpongtafel en we speelden vele partijtjes, waarbij ik altijd won omdat Abulu van verliezen hield. ‘Als ik verlies, voel ik me als een prins te rijk,’ zei hij in dat grappige Nederlands van hem, ‘maar als ik win, dan steekt de duivel in mij de kop op.’ ‘Graag verliezen, zit dat in je cultuur, Abulu?’ vroeg ik hem. ‘Ja,’ zei hij, ‘wij Gambianen zijn door de eeuwen heen zo gewend geraakt aan verliezen dat we het als een voorrecht zijn gaan beschouwen.’ En dan had je nog m’n bovenburen, Jean-Paul en Sven, die bleven beweren dat ze alleen kotgenoten waren en geen homoseksueel stelletje, hoewel ze soms in de gang stonden te muilen als gekken. ‘Het is puur vriendschappelijk,’ verklaarde Jean-Paul.
Wat ik bedoel, is dat het studentenleven in de jaren 70 veel leuker was. Het kot was goedkoop en gerieflijk, de buren waren toffe individuen, de huisbaas moeide zich nergens mee, Dolf mocht ’s nachts blaffen zonder dat er iemand kwam klagen, en met name de Germaanse filologie was een eenvoudige, makkelijke studie. En toen ik met m’n kot als uitvalsbasis een tijdje drugs verhandelde, had ik daar totaal geen last mee. Eerlijk gezegd heb ik een soort medelijden met de studenten van vandaag, die een kutleven hebben, en op de koop toe een kutkot. Geen wonder dat steeds meer jongeren liever arbeider dan intellectueel worden.