ColumnEeuwig Spits
‘Ik herinner me maar één afstandsschot van Maradona: toen hij met een windbuks op een journalist schoot’
Harry Mulisch schreef: ‘Voetbal is trappen tegen de volmaaktheid. Daarom is het zo populair.’ En Maradona nam de volmaaktheid een dagje mee uit, even uit de sleur. Ik heb nu alle documentaires over Diego Maradona gezien. Het was een hele klus, maar ook tomeloos genieten. Zijn hele arsenaal aan kunststukjes kwam voorbij, behalve dat ene ding dat Diego niet kon. Hoe ik ook zapte en me één voorbeeld probeerde te herinneren: tevergeefs. Diego’s troost: Pelé, Messi, Cruijff, Van Himst, Van Moer, Rensenbrink, Tahamata, Best, Beckenbauer, Müller, Van Basten en Gullit konden het ook niet. Di Stéfano, Romário, Ronaldinho, Diamantino, Mbappé, Neymar en Garrincha: ze gaven niet thuis. Al die mislukkelingen mogen, volgens het gangbare jargon, ‘de veters van Arie Haan nog niet strikken’.
Het afstandsschot. Een ding van dertig, veertig meter. De kogel in de kruising van een meesterschutter, op een moment dat niemand (keeper, 21 andere spelers en alle 100.000 man op de tribunes) in de verste verte vermoedt dat er binnen een fractie van een seconde een doelpunt te vieren valt. De kans op succes is 3 procent. Arsenal-coach Arsène Wenger verbood zijn spelers dan ook om van dertig meter op doel te schieten. Arsène was als de dood voor ‘balverlies’.
Tegenwoordig komt het afstandsschot nog zelden voor. Met de binnenkant van de voet wordt er zo lang behoedzaam gecombineerd tot de afmakers in het strafschopgebied met 100 procent zekerheid in stelling kunnen worden gebracht. Resultaat: intikkers.
Ach, zo’n zonde van het afstandsschot. Zelfs als het naast gaat, wordt het publiek er blij van: hè, hè, dat lucht op. In Nederland hebben de supporters lange tijd ‘A-noul, A-noul’ gescandeerd wanneer de scheidsrechter een vrije schop op dertig meter afstand van het doel toekende. Pol Anoul, speler van Club Luik en de Rode Duivels, had ooit van die afstand tegen Oranje gescoord en zijn naam was sindsdien synoniem voor de knal van heel ver. Niet meer. De legende Anoul is in de Lage Landen, en elders in de wereld, zo dood als het afstandsschot zelf. (Mij schiet nu tóch een memorabel schot van Maradona te binnen: toen hij staande voor zijn huis vanop 75 meter met een windbuks de hand van een journalist aan flarden schoot.)
Het zijn niet alleen de ontwikkelingen in het spel en het verbod van de trainers die het afstandsschot hebben uitgeroeid, ook de techniek zelf bleek te moeilijk. De spelers zagen er graag van af. Gelukkig hoeft het dus ook niet meer — tikitaka — en valt het gebrek aan dynamiet nauwelijks op. Maar ook toen het nog wel door de coach was toegestaan, waren er slechts enkele uitverkorenen die de kunst van een bom uit de middencirkel letterlijk onder de knie hadden: Luc Nilis, Ludo Coeck, Herman Houben, Hans ‘Buffy’ Ettmayer en Karl Allgöwer van Vfb Stuttgart, Roberto Carlos, Jean-Paul van Gastel, Youri Tielemans misschien.
Arie Haan werd wereldberoemd dankzij zijn langeafstandsraketten op het WK 1978 tegen Duitsland en Italië. Columnist Henk Hofland schreef in NRC Handelsblad over de goal die Duitsland velde: ‘Een executie.’
Wat is het geheim van een dergelijk schot? Goed ontwikkelde dijen? Een bepaalde traptechniek? Of gewoon durf? Enorme dijen helpen weinig en de juiste techniek staat nergens beschreven. Verder dan ‘trap met de wreef’ kwamen de oefenmeesters niet. Waarom kon Haan het dan wel en Maradona niet? Mysterie. En er was Pepe. Ik zag hem in 1966 met zijn club Santos in actie in Parijs. Op die warme zomeravond kreeg Santos een vrije trap op de middenstip. Pepe nam een aanloop en schoot de bal in licht stijgende lijn uit het zicht, en uiteindelijk onder de lat door in het net. Goal. Vanop meer dan vijftig meter. Het gelukzalige gevoel dat een voetballer van zo’n bijna surrealistische daad krijgt, is slechts voor een paar stervelingen weggelegd. Pepe en Arie.