ColumnMarc Didden
‘Ik was als kind al trots dat Audrey Hepburn in Brussel geboren was’
Het was vrijdag en het regende. Mijn avontuurlijke leven had ertoe geleid dat ik ter hoogte van het Laarbeekbos op een MIVB-bus van lijn 14 stond te wachten. Tevergeefs, zou gauw blijken, want op de enige 14 die ik binnen het kwartier in mijn blikveld mocht ontwaren, stond geschreven: ‘Not in service’. Ik besloot daarop gevaarlijk spel te spelen en stapte zomaar op een ander gemeenschappelijk vervoermiddel, dat luisterde naar het nummer 88. Dat cijfer zei me niets. Ik vroeg aan een medepassagier of we wel de juiste richting uit reden met deze 88, en hij bevestigde dat. Niet zozeer met woorden, dan wel met een hoofdknik en wat onbestemd gehoest. Het zou wel drie kwartier duren, waarschuwde een andere reiziger, een jongeman die ook op regenachtige vrijdagmiddagen een zonnebril droeg, alsook een T-shirt waarop ik de weinig uitnodigende zinsnede ‘Fuck off’ mocht waarnemen.
Net toen meldde de bij zo’n stadsbus ingebouwde zwoele meisjesstem dat wij aanstonds de halte Audrey Hepburn zouden aandoen. Dat verraste me en stemde me tegelijk gunstig. Ik heb altijd van die Audrey gehouden. Een begaafde en subtiele actrice, en jarenlang ook de mooiste vrouw ter wereld, volgens kenners. Ik was als kind al trots dat ze in Brussel geboren was en zou eerlijk gezegd háár eerder een tunnel op de kleine ring gunnen dan die Annie Cordy waarvoor nu is gekozen. Ik vroeg me af of de volgende halte ook een mooie naam zou dragen. Karl Marx, Multatuli, Baudelaire of een andere grote geest die ten minste voor een tijd stadsgenoot van mij was geweest. Pech: de halte ná Audrey heette doodgewoon Bollie en Billie.