ColumnJan Mulder
Jan Mulder: ‘Bijna kreeg mijn liefde voor de sport een fatale knauw, maar toen kwam Kevin De Bruyne’
Wat zei Gary Lineker ook alweer? ‘Voetbal is een spel van elf tegen elf en op het einde winnen de Duitsers.’ Hij plaatste zijn leuke opmerking ruim dertig jaar geleden, na een verloren halve finale van Engeland tegen Duitsland op het WK. In 2012 paste Gary zijn beroemde uitspraak aan, toen Duitsland de Engelsen weer in de weg zat met een 4-4 gelijkspel tegen Zweden: ‘Voetbal is een eenvoudig spel: 22 mannen lopen achter een bal gedurende 90 minuten en op het einde geven de Duitsers een 4-0 voorsprong weg.’
Het is tijd dat Gary weer iets nieuws bedenkt, want de voetbalsport heeft een geweldige metamorfose ondergaan. Mijn voorstel: ‘Voetbal is een spel van 22 mannen, met nog eens 20 wisselspelers op elke bank die elkaar voor de aftrap ter begroeting tegen de knokkels tikken, uitvoerig door de tv-regisseur in beeld gebracht. Opgeteld hebben we dan 778 keer een handje geschud, trainers, dokters en randfiguren niet meegeteld, natuurlijk. Daarna volgt de groepshug van de basiself in een kring met peptalk van de aanvoerder en geschreeuw van zijn strijdlustige onderdanen, waarop de scheidsrechter eindelijk voor de aftrap blaast. Na twee keer drie kwartier achteruit lopen, tijdrekken, treiteren, ettelijke pogingen enkels breken, seksueel grensoverschrijdende gedragingen (bij hoekschoppen de tegenstander onder een verwurging achterwaarts in de poes naaien – dank je Herman B.), slapen de toeschouwers en op het einde winnen de sjeiks.’
Mijn liefde voor deze sport kreeg aan het begin van dit seizoen een bijna fatale knauw toen Paris Saint-Germain in een competitiewedstrijd een vrije trap tegen kreeg op een meter of achttien van de goal; de naam van de tegenstander ontgaat me. De keeper van PSG stelde het muurtje op, de muurligger waterpas erachter. Wie was de pineut? Nog eens goed kijken. Messi? Muurligger? De beste speler aller tijden? De coach had zijn tactische bespreking dus afgerond met: ‘Nog even dit mannen, belangrijk. Bij een vrije trap van de anderen ligt onze Messi achter de muur. Succes ermee.’
Het einde van het voetbal was gekomen. Daarna treiterde men toch nog een tijdje door, maar veel lol beleefde je niet meer aan het spel van de ooit vrije vogels. De zaak is nu definitief in handen van cementmolens, algoritmes, VAR-millimeters en hartslag-bh’s.
Kwam vorige week. Manchester City – Real Madrid. We werden getrakteerd op een wonder zonder zware overtredingen en opstootjes met een scheidsrechter die zich heldhaftig tussen de vechtersbazen stort. Nergens zag je geniepigheid, gedraal en tijdwinning door daarvoor opgeleide ballenjongens. Iedereen had zin in een leuke wedstrijd. In de tweede minuut was het al raak: Kevin De Bruyne kopte duikend de 1-0 in het doel van Thibaut Courtois. Daarna ontspon zich in moordend tempo een niet meer voor mogelijk gehouden spektakel. City was technisch beter, Real verweerde zich naar behoren, de reeks prachtige doelpunten werd bekroond door een panenka van de sublieme Benzema. Ouderwetse uitslag van het feest: 4-3 voor Kevins Manchester.
De volgende ochtend wandelde ik door Antwerpen en zag groenteboeren en pakketbezorgers met hernieuwde zin in het leven. Weg chagrijn. Fietsers riepen ‘wat een mátch, gisteren’, deftige heren namen de hoed, de dames bloosden dat het een lieve lust was en woensdag 4 mei is de return in Madrid. Met dank aan de firma Benzema & De Bruyne.