ColumnMarc Didden
‘Laatst was ik oprecht blij Patrick Dewael nog eens tegen te komen’
Een erg nieuwsgierige maar uiterst hoffelijke lezer vroeg mij via een neuspeutermail of het waar is dat de zitbank waar ik het liefst op uitrust, wanneer ik me Brussels binnengaats bevind, die tegenover het KBC-agentschap aan de Oude Graanmarkt is. Het antwoord is: soms wel. Als er niet te veel ambulante eters hun restjes friet en zuinig uitgevreten bakjes quinoasla hebben achtergelaten, en de vogels zich ook niet te veel geoefend hebben in het vliegend schijten, ja, dan zit ik daar weleens.
Ik zou chic kunnen doen en zeggen dat ik daar aan het mediteren ben, maar het gaat gewoon hierom: a) ik heb voortdurend last van een pijnlijk onderstel, en b) ik kijk zo graag naar mensen. Mijn hele lange leven al. Ik verzin stante pede een biografie bij ieder levend wezen dat mijn zitplaats passeert: oude dames met keeshond, zwalpende bewoners van het Klein Kasteeltje die naar de stad afzakken om desnoods een derdehandse sigaret te bietsen, mensen die smakeloze pizza’s eten naast mensen die genieten van een gave puntzak friet. Er lopen clochards rond, gevolgd door de wonderlijke meisjes en jongens van de filmschool om de hoek. Of boekenlezers, die je herkent aan hun zwarte totebag met daarop in witte letters ‘Passa Porta’ gedrukt. Politici worden ook weleens gespot. Oud-minister Hugo Weckx en zijn gade schuiven al eens voorbij, net als Pascal Smet, vermomd als fietser met hond. Laatst was ik oprecht blij Patrick Dewael nog eens tegen te komen. Strak in het blauwe pak, helemaal de elder statesman die hij nu geworden is. Een ware klasbak. Ander voordeel: als hij zijn mond opent, wordt er vaak ook iets boeiends en billijks gezegd. Dat is dan weer zijn bankgeheim. Marc Didden